• No results found

H7110B Actief hoogveen (heideveentjes)

3.3 Natura 2000-doelen

3.3.8 H7110B Actief hoogveen (heideveentjes)

Ecologische vereisten voor het habitattype zijn beschreven in paragraaf 2.3 Doel

Behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit

Het doel is onderdeel van de kernopgave 6.05 Natte heiden. De kernopgave heeft tot doel om een kwaliteitsverbetering en vergroting oppervlakte vochtige heiden H4010, pioniervegetaties metsnavelbiezen H7150 en actieve hoogvenen (heideveentjes) *H7110B te bewerkstelligen. Om het doel te bereiken is een wateropgave gesteld.

Kenmerken, verspreiding en samenhang

Habitattype Actief hoogveen (H7110B) betreft voedselarme, zure veensystemen, waarvan veenmossen de vegetatie domineren. Het veen wordt gevoed door neerslagwater, soms aange- vuld door licht met mineralen verrijkt grondwater. Een goed ontwikkeld hoogveen kent een afwisseling van bulten en slenken. Type B kan zich ontwikkelen in zure vennen en slenken, mits de waterstanden stabiel genoeg zijn. In het Holtingerveld is het als zelfstandig habitattype op één locatie aanwezig (zie figuur 3.14). Door de overgang van zure vennen en vochtige heide naar heideveentjes en de ligging van het actieve hoogveen in het gehele gebied is de samenhang ervan met het overige gebied groot.

Oppervlakte en huidige kwaliteit

De oppervlakte van het habitattype is iets meer dan 1 hectare. Met goed ontwikkelde hoogveen- slenken- en bultengemeenschappen is de kwaliteit goed. Bovendien hebben herstelmaatregelen van afgelopen decennia geleid tot succesvol herstel van verdroogde vormen van dit habitattype. Door de vernattingsmaatregelen en andere vormen van actief herstelbeheer valt te verwachten verwachten dat hoogveen in oppervlak zal toenemen. Ook kan uitbreiding plaatsvinden op de veenmosrijke vochtige heiden waar een stabiele waterstand heerst. Kwaliteitsverbetering kan plaatsvinden ligt binnen bereik, vooral daar waar maatregelen zijn genomen om de waterstand te optimaliseren. De atmosferische depositie van stikstof zorgt voor een snellere vergrassing van de heideveentjes. Dat vraagt om een actief beheer. Het beheer van de veentjes is gelijk aan dat van de zure vennen H3160, waarbij de heidevenen vrijgesteld worden van bebossing en opslag. In Holtingerveld komen de volgende voor het habitat van belang zijnde soorten voor:

hoogveenlevermos, hoogveenveenmos, rood veenmos, wrattig veenmos, dof veenmos, levend- barende hagedis, adder, heideblauwtje, eenarig wollegras, kleine veenbes, lavendelhei, witte snavelbies, watersnip en wintertaling.

Trend

In de vorige eeuw kwamen actieve hoogvenen veel voor in Holtingerveld (Kolonieveen, Uffelterveen, tientallen heidevennen). Door ontginning, exploitatie, ontwatering, verbossing en verzuring is zowel de oppervlakte als de kwaliteit van de nog bestaande situaties drastisch achteruitgegaan. Sinds 2004 is de situatie lokaal verbeterd, doordat er hier en daar hydrologische maatregelen zijn genomen, in combinatie met het wegwerken van achterstallig onderhoud. In 1974 is de waterdichte laag in het Uffelterveen door extreem droog en warm weer gescheurd, waardoor plotseling een flinke verdroging intrad. Inmiddels zijn de scheuren weer dichtgeslibd en treedt verbetering op.

Lokaal is een verbetering van de kwaliteit van het habitattype opgetreden door het verwijderen van bos en opslag rond de veentjes (Bron: database provincie Drenthe; waarnemingen H. Dekker, J. Smittenberg, Van Dort en R. Oving; observaties terreinbeheerders). Verdere verbete- ring is mogelijk door het nemen van meer hydrologische herstelmaatregelen gericht op systeem- herstel, gecombineerd met herstelbeheer (verwijderen opslag, terugzetten bosranden, plaggen van venranden, etc.)

Mogelijkheden voor uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

Door het tegengaan van verdroging door het geleidelijk dichten van sloten kunnen hoogveentjes verbeteren in kwaliteit. Eveneens zal het selectief kappen van naaldhout zorgen voor een verbe- tering van de lokale hydrologische situatie zodat een verbetering en uitbreiding van heideveen- tjes plaats kan vinden. Ook het terugdringen van de bosrand heeft positieve invloed doordat bladval vermindert. Uitbreiding en verbetering van het habitattype vindt plaats door herstel van de slenken en het langer vasthouden van gebiedseigen water. Voor verdere kwaliteitsverbetering is wel een verlaging van de stikstofdepositie nodig

Tabel 3.10. Typische soorten van het habitattype actief hoogveen in het Natura 2000-gebied Holtingerveld Soortnaam (NL) Soortnaam (Lat.) Soortgroep Categorie Aanwezig? Gevlekte witsnuit Leucorrhinia pectoralis Libellen Ja, APD Veenbesblauwtje Plebeius optilete Dagvlinders E Bal Veenbesparelmoervlinder Boloria aquilonaris Dagvlinders E Bal Veenhooibeestje Coenonympha tullia ssp. tullia Dagvlinders E Bal Hoogveenglanslibel Somatochlora arctica Libellen E Bal Hoogveenlevermos Mylia anomala Mossen K Onb. Hoogveenveenmos Sphagnum magellanicum Mossen K Ja Rood veenmos Sphagnum rubellum Mossen K Ja Veengaffeltandmos Dicranum bergeri Mossen K Onb. Vijfrijig veenmos Sphagnum pulchrum Mossen E Verdw. Wrattig veenmos Sphagnum papillosum Mossen Cab Ja Levendbarende hagedis Lacerta vivipara ssp. vivipara Reptielen Cab Ja Eenarig wollegras Eriophorum vaginatum Vaatplanten Cab Ja Kleine veenbes Vaccinium oxycoccos Vaatplanten K + Cab Ja Lange zonnedauw Drosera anglica Vaatplanten K Bal Lavendelhei Andromeda polifolia Vaatplanten K Ja Veenorchis Dactylorhiza majalis ssp.

sphagnicola

Vaatplanten K Ja Witte snavelbies Rhynchospora alba Vaatplanten Ca Ja Watersnip Gallinago gallinago ssp. galli-

nago

Vogels Cab Ja Wintertaling Anas crecca ssp. crecca Vogels Cab Ja

Categorie: Ca = constante soort goede abiotische toestand; Cb = constante soort goede biotische structuur; Cab = constante soort goede abiotische toestand en goede biotische structuur; K = karakteristieke soort; E = exclusieve soort

Aanwezig: Bal = de soort is vermeld in de standaardlijst van Bal uit 2007, maar is afwezig in het gebied; Ja = de soort is aanwezig; Ja, APD = de soort is aanwezig en is een aanvulling van de provincie Drenthe op de standaardlijst van Bal uit 2007; Onb. = Het is onbekend of de soort voorkomt; Verdw. = De soort is verdwenen.

Mogelijkheden voor behoud oppervlak en verbetering kwaliteit

Op termijn zal de herstelfase overgaan in een fase met zich ontwikkelend hoogveen. Voor een optimaal herstel is het nodig om onderzoek te doen naar extra mogelijkheden ten behoeve van de regeneratie van het hoogveen. Ontwikkeling van hoogveen gaat zeer langzaam. Het uiteinde- lijke herstel van actief hoogveen beslaat daarom een periode van tientallen jaren. Voor kwali- teitsverbetering is een verlaging van de stikstofdepositie noodzakelijk (zie ook hoofdstuk 5). Systeemanalyse H7110B Actieve hoogvenen

Habitattype Actief hoogveen (H7110B) betreft voedselarme, zure veersystemen, waar veenmossen de vegetatie domineren. Het is het eindstadiumeindstadium van de successie van zure vennen. Het veen wordt gevoed door neerslagwater, soms aangevuld door licht met mineralen verrijkt grondwater. Een goed ontwikkeld hoogveen kent een afwisseling van bulten en slenken. De pH is laag tot maximaal pH 5. Het habitattype wordt gekenmerkt door zeer voedselarme omstandigheden.

In het Holtingerveld zijn veel vennen ontstaan in situaties met een hoge grondwaterstanden. De meeste venen zijn ontstaan op plekken in de slenken waar keileem ontbreekt of zich pas

Het Uffelterveen

Vanwege de afwijkende situatie ten opzichte van de kleinschalige heideveentjes wordt het Uffelterveen hier apart behandeld. In het Uffelterveen gaat het om een gebied met hoogveen- restanten met een ten dele nog aanwezige veenlaag, waarin herstel mogelijk is. Het herstel vormt echter geen doel vanuit Natura 2000 omdat het habitattype herstellend hoogveen niet als doelhabitattype in het aanwijzingsbesluit voor het Holtingerveld is opgenomen.

Het Uffelterveen en het Kolonieveen vormden tot het begin van de 20e eeuw samen een hoogveen op landschapschaal. Alhoewel in begin 19e eeuw al een begin was gemaakt door het graven van het Ufelterboervaartje was er tot 1900 nog slechts weinig veen afgegraven. Het ministerie van LNV heeft bij brief van 26 januari 2010 aangegeven niet akkoord te gaan met de opname van het habitattype Herstellend hoogveen (H7120), omdat er hier geen sprake zou zijn van een hoogveenlandschap op grote schaal. Wel zou het gebied in aanmerking kunnen komen van voor de aanwijzing van type 7110B, subtype heideveentjes. Nu bestaat het gebeid voornamelijk uit de habitattypen vochtige heide (H4010A) en zure vennen (H3160 – zie figuur 3.14)

Oppervlakte en huidige kwaliteit

In het algemeen is de circa 16 hectare hoogveen in herstel te herkennen, omdat het voor een aanzienlijk deel wordt bedekt met veenmossen. Door de huidige vernattingsmaatregelen zijn er kansen voor herstel. Door extreme droogte in 1979 is de ondoorlatende laag gaan scheuren, waardoor de waterhuishouding ernstig is verstoord. Sinds enige tijd lijkt de bodem weer op natuurlijke wijze te zijn gedicht, waardoor de kansen op herstel zijn toegenomen. Dit komt overeen met waarnemingen in het veld, die er op wijzen dat hoogveenvorming weer op gang komt. In de eerste beheerplanperiode moet uitgezocht worden welke extra maatregelen nodig zijn voor herstel van de veengroei. Op termijn zal dan door een verbetering van de kwaliteit het habitattype H7110(A) worden ontwikkeld.

noordelijke keileemgordel liggen. Er liggen hoegenaamd geen veentjes in de nabijheid van de zuidelijke keileemgordel. De aanwezigheid van kwalificerende venen is momenteel beperkt tot het Kolonieveen en het Brandeveen. Blijkbaar zijn de omstandigheden voor veenvorming op de keileemgordels erg ongunstig, wat te maken heeft met de sterke wisselingen van de grondwa- terstanden die op leembodems optreden. Pas wanneer er een dikker zandpakket op het keileem ligt, zoals op de noordelijke flank het geval is, kunnen deze schommelingen in zo’n dikker zandpakket worden afgevlakt. Stabiele waterstanden zijn een randvoorwaarde voor het kunnen optreden van veenvorming. Ook de waterkwaliteit is van belang bij het ontstaan van hoogveen. Het zijdelings over de keileem afstromende water is wat rijker aan calcium. Daardoor wordt de in de bodem aanwezige organische stof beter afgebroken. Bovendien is dit ondiep afstromende grondwater ook betrekkelijk rijk aan kooldioxide (CO2). Deze watersamenstelling begunstigt de groei van veenmossen en daarmee van veenvorming. Vooral de initiële fase van hoogveenvor- ming is afhankelijk van de toestroom van CO2-rijk of gebufferd grondwater.

Na de vorming van een veenbasis zijn gliedelagen ontstaan. De aanwezige vennen (en venen) behoren daarmee tot de stagnatievennen. Door ontginningen vanaf de tweede helft van de 20e eeuw zijn veel vennen (en dus hoogveentjes) verdwenen of verdroogd. Doordat er geen contact met het grondwater meer mogelijk was zijn mogelijk gliedelagen gebroken, waardoor herstel lastig kan zijn.

Knelpunten en oorzakenanalyse H7110B Actieve hoogvenen

Knelpunten bij de actieve hoogvenen zijn meervoudig, vooral geconcentreerd rond de thema’s water en stikstof. De vennen waarin het veen ligt zijn verdroogd door ontwatering van de omgeving (ontginning, landbouw, bosbouw; Jansen e.a. 2011). De aanwezigheid van (naald) bos versterkt de verdroging door een grotere verdamping. Bovendien zorgt de stikstofdepositie voor verzuring van het milieu. De gemiddelde depositie is te hoog voor een duurzame instand- houding zonder aanvullende herstelmaatregelen, en te hoog voor een totaal herstel van de veengebieden in het Holtingerveld (zie paragraaf 5.3.8).

Leemten in kennis H7110B Actieve hoogvenen

Het ontwikkelen van hoogveen is een lastig proces. Voor het totale gebied moet worden onder- zocht wat nu de ontbrekende parameters zijn voor een goed herstel. Voor het Uffelterveen en Kolonieveen zijn al enkele herstelmaatregelen uitgevoerd en andere benoemd in Jansen e.a. (2011). De volgende maatregelen zijn inmiddels uitgevoerd:

• Grote ontwateringsloot en enkele kleinere greppels zijn gedempt • Enkele randzones zijn geplagd.

Voorgesteld (Jansen e.a. 2011) zijn:

• Karteren alle greppels en sloten en deze vervolgens dempen met fijn zand • Delen van het aangrenzende bos kappen

• Plaggen van enkele sterk vergraste droge en natte heidedelen ten zuiden van het Boervaartje • Verplaatsen van de Wapserveense waterleiding

• Onderzoek naar de hydrologie en herstelmogelijkheden in de zone van de Blauwe Haan – Ootmaanlanden – Oude Vaart

• Onderzoek naar invloed van het Boervaartje

• Onderzoek naar de invloed van de waterwinning op de Havelterberg in relatie tot de veenge- bieden Kolonieveen – Uffelterveen – Brandeveen e.a.

Kennisleemten zijn:

• Een goed meetnet ten behoeve hydrologisch onderzoek ontbreekt (Schunselaar en Rijpkema 2012)

• Er zijn wel deelonderzoeken uitgevoerd, maar een integraal eco-hydrologisch onderzoek ontbreekt (Schunselaar en Rijpkema 2012; Jansen e.a. 2011)

• Er zijn geen historische en actuele vegetatie- en soortkarteringen van het gehele Natura 2000-gebied aanwezig, waardoor trends niet zijn te bepalen op basis van objectief onder- zoeksmateriaal. Daarom is de trend weergegeven op basis van best professional judgement (provincie Drenthe (database; waarnemingen Dekker, Smittenberg en Oving); observaties terreinbeheerders).