• No results found

DEEL II: Instrumenten waarmee de erflater zijn nalatenschap kan regelen

Afdeling 2: Huwelijksvoordelen

2.3. Huwelijksvoordelen in het kader van nieuw samengestelde gezinnen

2.3.3. Kritiek

220. Een eerste kritiek die in de rechtsleer wordt geuit is het feit dat de begrenzing enkel geldt ten aanzien van niet-gemeenschappelijke kinderen. Gemeenschappelijke kinderen worden niet gevat door art. 1465 BW omdat de redenering is dat uitstel van erfrecht voor hen geen afstel van erfrecht betekent, wat in principe wel het geval is voor niet-gemeenschappelijke kinderen.340 Het enkel feit dat de gemeenschappelijke kinderen

335 R. BARBAIX, Handboek Familiaal vermogensrecht, Mortsel, Intersentia, 2018, 314, nr. 542.

336 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.L. VERBEKE en E. ALOFS, Relatievermogensrecht, Mortsel, Intersentia,

2019, 220-221, nr. 270.

337 R. BARBAIX, Handboek Familiaal vermogensrecht, Mortsel, Intersentia, 2018, 312, nr. 540.

338 A. SIBIET, “De langstlevende stiefouder, de ‘zwakke weggebruiker’ in het Belgisch rechtsverkeer?” De

invloed van stiefkinderen op de uitwerking van huwelijksvoordelen (artikel 1465 B.W.)”, Not.Fisc.M. 2004, afl. 1, (1) 11.

339 R. BARBAIX, Handboek Familiaal vermogensrecht, Mortsel, Intersentia, 2018, 312-313, nr. 541.

340 S. TAILLIEU, “De omzetting van vruchtgebruik bij huwelijksvoordelen: tot de dood (of de rechter) ons

scheidt?” in W. PINTENS en C. DECLERCK (eds.), Patrimonium 2019, Brugge, die Keure/ la Charte, 2019, (167), 174, nr. 12; R. BARBAIX, “Hoofdstuk II. - De vermogensrechtelijke posities bij het overlijden van de stiefouder” in R. BARBAIX, S. EGGERMONT, N. GEELHAND DE MERXEM en F. SWENNEN (eds.), Koekoekskinderen, Gent, Larcier, 2013, (75) 81, nr. 118.

wel gerechtigd zijn in de nalatenschap van hun beide ouders verhindert echter niet dat ook zij vermogensrechtelijk kunnen worden geschaad door de bevoordeling van hun langstlevende ouder. Deze gemeenschappelijke kinderen kunnen in de nalatenschap van hun langstlevende ouder immers in samenloop komen met andere erfgerechtigden waarmee ze niet in samenloop komen in de nalatenschap van hun eerste overleden ouder. Deze samenloop kan de omvang van hun aanspraken beknotten.341 De

vraag is dan ook of de verschillende behandeling van de gemeenschappelijke en niet-gemeenschappelijke kinderen nog langer objectief en redelijk verantwoord is. BARBAIX meent alvast van niet. 342

221. Een tweede punt van kritiek uit de rechtsleer is de vraag in welke mate het nog gerechtvaardigd is dat aan echtgenoten in nieuw samengestelde gezinnen de mogelijkheid wordt ontnomen om de aanwinsten die tijdens het huwelijk worden opgebouwd volledig aan elkaar toe te bedelen indien één van hen komt te overlijden.343 Het gaat immers om goederen die zij tijdens hun huwelijk hebben opgebouwd. Zij zouden zich

daarover niet moeten verantwoorden, ook niet tegenover de niet-gemeenschappelijke kinderen.344 Het lijkt

dan ook volstrekt verdedigbaar om te stellen dat de wetgever de regeling omtrent huwelijksvoordelen dient te herzien. In de wet zou volgens BARBAIX bijvoorbeeld kunnen worden bepaald dat de toekenning van de totaliteit van de aanwinsten nooit als een inkortbaar voordeel zou worden beschouwd, maar dat het preferentieel regime zich daar dan ook toe beperkt. Op die manier zouden de echtgenoten elkaar alle aanwinsten kunnen toekennen zonder dat de afstammelingen zich daartegen zouden kunnen verzetten. De preferentiële behandeling van de aanwinsten is perfect te verantwoorden aangezien zij een gevolg zijn van de gezamenlijke inspanningen tijdens het huwelijk, de echtgenoten hebben er beiden legitieme aanspraken op. De goederen die uit het eigen vermogen aan de andere echtgenoot worden toebedeeld, zouden dan steeds een te verrekenen huwelijksvoordeel uitmaken en aldus opnieuw ter sprake moeten worden gebracht bij de vereffening en de verdeling van de nalatenschap.345 De kans dat het huwelijk in extremis wordt

misbruikt als instrument van vermogensplanning is bovendien uitgesloten aangezien de aanwinsten klein zullen zijn als het een kort huwelijk betreft. Hoe langer het huwelijk, hoe groter de aanwinsten, maar ook hoe

341 R. BARBAIX, “Hoofdstuk II. - De vermogensrechtelijke posities bij het overlijden van de stiefouder” in R.

BARBAIX, S. EGGERMONT, N. GEELHAND DE MERXEM en F. SWENNEN (eds.), Koekoekskinderen, Gent, Larcier, 2013, (75) 81, nr. 118.

342 R. BARBAIX, “Hoofdstuk I. - De vermogensrechtelijke posities bij het overlijden van de ouder” in R.

BARBAIX, S. EGGERMONT, N. GEELHAND DE MERXEM en F. SWENNEN (eds.), Koekoekskinderen, Gent, Larcier, 2013, (39) 60, nr. 87.

343 K. BOONE, “De bevordering van de erfrechtelijke bescherming van buitenhuwelijkse kinderen: wijziging

van artikel 295 en 1465 B.W.”, T.Fam. 2007, afl. 8, (168) 171, nr.11.

344 R. DEKKERS, H. CASMAN, A.L. VERBEKE en E. ALOFS, Relatievermogensrecht, Mortsel, Intersentia,

2019, 220, nr. 269; R. BARBAIX, “Hoofdstuk I. - De vermogensrechtelijke posities bij het overlijden van de ouder” in R. BARBAIX, S. EGGERMONT, N. GEELHAND DE MERXEM en F. SWENNEN (eds.), Koekoekskinderen, Gent, Larcier, 2013, (39) 60, nr. 87.

345 R. BARBAIX, “Retro familiaal vermogensrecht?”, TEP 2016, afl. 2, (127) 130, nr. 6; R. BARBAIX,

“Hoofdstuk I. - De vermogensrechtelijke posities bij het overlijden van de ouder” in R. BARBAIX, S. EGGERMONT, N. GEELHAND DE MERXEM en F. SWENNEN (eds.), Koekoekskinderen, Gent, Larcier, 2013, (39) 61, nr. 87.

groter de legitieme aanspraken. Daarenboven zouden de vermogensrechtelijke belangen van de niet- gemeenschappelijke kinderen niet helemaal verdwenen zijn aangezien de langstlevende echtgenote krachtens de Assepoesterclausule (supra nr. 78) een opvoedingsverplichting heeft.346

2.4. Conclusie

222. Het valt niet te ontkennen dat niet-gemeenschappelijke kinderen een groot voordeel kunnen halen uit de toepassing van art. 1465 BW. Zij krijgen immers extra bescherming waardoor echtgenoten in de context van nieuw samengestelde gezinnen er niet in zullen slagen om elkaar reserveproof te bevoordelen door middel van de toekenning van alle aanwinsten. Dit kan vreemd overkomen voor echtgenoten aangezien het zijzelf zijn die de aanwinsten bijeengebracht hebben tijdens de jaren van hun huwelijk, los van het feit of er al dan niet niet-gemeenschappelijke kinderen zijn. De regeling is nog moeilijk verdedigbaar en het lijkt er dan ook op dat een wetgevend ingrijpen wenselijk is. De aanwinsten zouden geheel aan één van de echtgenoten moeten kunnen worden toegekend als onaantastbaar huwelijksvoordeel, zonder onderscheid te maken tussen de aanwezigheid van niet-gemeenschappelijke kinderen of niet. Daar zou het dan wel bij moeten blijven, de andere voordelen die zij aan elkaar zouden toekennen, zouden dan wel getoetst moeten worden aan het beschikbaar deel.