• No results found

Koppel 4: Schools leren of professionele dialoog?

Ontwerp en evaluatie van de levensvatbaarheid van VILMS

Tussendoel 1 Boekoriëntatie Video 1 Een heel mooi boek

3.5 Drie koppels nader bekeken

3.5.2 Koppel 4: Schools leren of professionele dialoog?

Studente Sofie (19 jaar, vooropleiding vwo) en haar mentor Magda (een leerkracht onderbouw met veel ervaring) met een combinatiegroep 1-2 vormen koppel 4. Het team van de school volgt ten tijde van dit gesprek een nascholing op het gebied van beginnende geletterdheid.

De dialoog van koppel 4

De totale dialoog duurt 22 minuten. Tijdens de eerste 12 minuten worden alle cases bekeken (het derde videofragment wegens slechte verstaanbaarheid

twee maal) en wordt één kenmerk van de vakdidactiek door de student opgemerkt. Typerend voor koppel 4 is dat Sofie het traditionele onderwijsmodel ‘kijken en aantekeningen maken’ hanteert, waardoor er tijdens het bekijken van de cases weinig wordt gesproken. Opvallend is dat in het vervolg van de dialoog alsnog zes ideeën uit de cases worden genoemd, steeds door Sofie. Dit is mogelijk, omdat zij gebruikmaakt van haar aantekeningen. Sofie (S) stelt dan alsnog vragen aan Magda (M) over de situatie in de cases:

S: Wat ik me dus afvroeg. Kijk, in video 2 zie ik haar bezig met een boek, dat is dan

‘voorspellingen doen’, neemt ze dan eerst met de kinderen het boek door en gaan ze dan voorspellingen doen, of kijkt ze alleen naar de voorkant?

M: Volgens mij was het hier alleen de voorkant.

Ook stelt ze vragen over de onderwijspraktijk van haar mentor:

S: [Tijdens bekijken video 3] Schrijven ze hier ook met jou mee, als je iets opschrijft?

M: Een aantal kinderen wel, ja

Na het bekijken van de cases neem Magda het initiatief voor het ontwerpen van een les (“Beginnen er al allemaal bellen te rinkelen?”). Tijdens de uitwerking van het lesontwerp, die tien minuten duurt, stelt Sofie vragen (over de situatie in de cases, de beginsituatie van de leerlingen in de groep, de organisatie en het lesdoel) die haar mentor, beknopt, beantwoordt. Een (indirecte) vraag, over geschikt materiaal, beantwoordt ze echter niet:

S: Ik heb eigenlijk geen idee over een boek voor de les M: Ja ik zou wel een boek weten

De interviews met koppel 4

Uit de interviews blijkt dat de werkwijze van koppel 4 niet erg verschilt van hun normale lesvoorbereidingsgesprek, waarbij de student het initiatief neemt en vragen stelt. Volgens Sofie geeft haar mentor altijd “heel to-the-point antwoord op een vraag. Maar ze laat me ook gewoon zelf denken”. Dat laatste gebeurt bij Sofies vraag naar een geschikt boek voor de les. Sofie vindt het jammer dat haar mentor deze vraag niet beantwoordt: “ik zou wel graag willen weten welk boek ze bedoelde, omdat ik weet dat ze heel veel over prentenboeken weet”. Maar Magda vindt het juist belangrijk dat een student hier zelf over nadenkt: “Ga eerst zelf maar kijken, ik kan altijd mijn idee nog aandragen”. Toch vindt zij het “juist een hele sterke kant van deze studente dat zij voordat ze aan een les begint altijd heel erg doorvraagt”. Van de lesuitvoering hebben beiden een positieve verwachting. Sofie meent dat de gezamenlijke voorbereiding er toe leidt “dat er al meer inzit”.

Magda geeft aan dat de opdracht heeft geleid tot een prettige samenwerking met de student en dat de cases zorgen voor structuur: “normaal ventileer je lukraak wat je te binnen schiet. En hier ga je heel gericht kijken naar de filmpjes en de beschrijving van de tussendoelen en ja, er zit voor je gevoel een duidelijke structuur in”. Ook denkt ze dat de cases studenten helpen om de relatie te leggen tussen het instituutscurriculum en de praktijk: “Ik kan me voorstellen dat je het in theorie hebt gehad, maar dat je het in de praktijk toch even weer kwijt raakt”. Sofie beaamt dit: “De cd-rom zet je op het goede spoor, want die helpt even weer ophalen wat je misschien al weet en zorgt voor nieuwe ideeën, nieuwe beelden van wat je kunt doen”. Volgens haar gaat een gezamenlijke lesvoorbereiding “sneller dan wanneer je het allemaal zelf moet indenken en inbeelden want je krijgt meteen feedback”. De meerwaarde van de dialoog is volgens Sofie inzicht in de aansluiting tussen de praktijkvoorbeelden en de (on)mogelijkheden van de stagegroep: “Ik zie in de video, dat er iets gebeurt met pictogrammen. Dus ik denk dáar kan ik wat mee doen(…) maar ik vind het nog best moeilijk, en dan vooral bij kleuters, om in te schatten wat ze kunnen en wat niet. Ik vind het prettig als mijn mentor dan zegt díe tussendoelen hebben ze al in de pocket, maar dáar hebben we nog niet zoveel aan gedaan”.

De praktijkvoorbeelden uit de cases zijn volgens Magda vernieuwend en leiden tot reflectie op haar onderwijspraktijk. Magda geeft aan ideeën te willen uitproberen (bijvoorbeeld pictogrammen en schrijven door de leerkracht). Opvallend is dat ze dat in de dialoog niet aangaf. Een belangrijke reden daarvoor blijkt te zijn, dat zij zichzelf op dit punt nog niet deskundig genoeg acht: “Nou, kijk, als ik ook al misschien met de pictogrammen had gewerkt, had ik dat misschien wat meer naar voren geschoven. Maar daar heb ik nog nooit mee gewerkt, dus dat weet ik niet. Dat wil ik eerst eens zelf uitproberen”.

De lesuitvoering en –nabespreking van koppel 4

Twee van de zeven opgemerkte ideeën worden verwerkt in de lesuitvoering (1A: bespreken van de voorkant van een prentenboek, 2A: voorspellingen laten doen over de inhoud van het prentenboek). Voor deze relatief lage score bieden de data drie mogelijke verklaringen. Het lijkt waarschijnlijk dat het verloop van de dialoog (waarbij de student aantekeningen maakt) er toe leidt dat de ideeën uit de cases minder uitgebreid worden besproken. Daarnaast is de mentor enigszins behoudend: zij waardeert de vernieuwende ideeën, maar wil ze eerst zelf uitproberen. Tot slot wordt bij het uitwerken van het lesontwerp niet uitgegaan van een bepaald prentenboek (noodzakelijk voor het thema boekoriëntatie), waardoor het lesontwerp minder gedetailleerd wordt uitgewerkt en meer afhankelijk is van de inschatting die de student maakt van zichzelf en de mogelijkheden van de leerlingen.

Tijdens de lesnabespreking (die 15 minuten duurt) worden de twee uitgevoerde ideeën besproken. Opmerkelijk is dat Magda ter afsluiting van de lesnabespreking voorstelt om in een vervolgles te werken met picto’s (2C). Dit idee werd door Sofie opgemerkt tijdens de dialoog (maar zij weet niet of dit idee geschikt is voor deze groep, zie interview). Haar mentor ging hier in de dialoog (bewust, zoals blijkt uit het interview) niet op in, maar kennelijk wint haar enthousiasme over dit idee het nu toch van haar aanvankelijke aarzeling.