• No results found

Japans oorlogsplan

In document 1939-1945 D E E L I I a (pagina 151-200)

Van '36 af was, zoals bleek, de Japanse politiek gericht op uitbreiding van Japans macht in de Nanjo, met vreedzame middelen als dat mogelijk, met militaire als dat nodig was. Dat toepassing van militaire middelen tot een oorlog met de Verenigde Staten kon leiden, werd van meet af aan door de Japanse militaire staven beseft — was het dan niet beter, het moment waarop de Verenigde Staten in die oorlog betrokken zouden worden, zèlf te bepalen en, precies zoals in 1894 met China en in 1904 met Rusland was geschied, de Verenigde Staten onverhoeds een zo al niet vernietigende, dan toch wel zeer zware slag toe te brengen? Voor de Nederlandse marine in Indische wateren waren de Japanners niet bevreesd, evenmin voor de Britse die goeddeels gebonden was door de oorlog in en bij Europa. Er was slechts één volwaardige tegenstander: de Amerikaanse Pacific Fleet die als regel met haar acht slagschepen en drie vliegkampschepen voor anker lag in de haven van Pearl Harbor op het eiland Oahoe in de Hawaii-archipel. Kon men die vloot niet met één klap uitschakelen?

Het gehele Japanse operatieplan1 werd er op gebaseerd dat die klap raak zou zijn.

Dit plan (zie kaart XI op de pag.’s 706—707) hield in dat een sterk Japans eskader (zes vliegkampschepen, twee slagschepen, drie kruisers, zestien torpedobootjagers, drie onderzeeboten) geconcentreerd zou worden op een eenzame plek in de Stille Oceaan, bij de Koerilen, teneinde van 1 W ij herhalen in het hiervolgende gedeelten uit de paragraaf ‘Pearl Harbor’ in hoofdstuk 7 van deel 5 van ons werk.

H E T P L A N V O O R D E A A N V A L O P P E A R L H A R B O R

daaruit door gebieden waar Amerikaanse luchtverkenning onwaarschijn­ lijk was en waar men vermoedelijk ook geen niet-Japanse koopvaardij­ schepen zou ontmoeten, over een afstand van vijfduizend kilometer te varen naar een punt, ongeveer 300 km ten noorden van Pearl Harbor. Bij Pearl Harbor moesten dan al andere Japanse onderzeeboten op post zijn, allereerst om de nodige waarnemingen te doen vlak voor de grote aanval op de Pacific Fleet, eventueel om hun torpedo’s te lanceren op ontsnap­ pende eenheden. De grote aanval moest in eerste instantie ondernomen worden door de bommenwerpers, de duikbommenwerpers en de torpe- dovliegtuigen die van de vliegkampschepen zouden opstijgen. Dat moest vroeg in de ochtend geschieden, liefst op een zondag: men nam aan dat aan boord van de schepen der Pacific Fleet en op de vlootbasis in het algemeen de waakzaamheid op zondagmorgen, na het passagieren op zaterdagavond, het geringst zou zijn.

Het denkbeeld van deze vermetele aanval was afkomstig van admiraal Jamamoto. Liever zou deze een oorlog met de Verenigde Staten vermij­ den maar werd daartoe door de keizer en zijn raadgevers besloten, dan zouden door zijn aanval, als hij slaagde, niet alleen de krachtsverhoudin­ gen in de Pacific beslissend gewijzigd worden, maar zou ook, zo schreef hij aan de minister van marine, ‘de Amerikaanse vloot volledig gedemo­ raliseerd raken en bij het Amerikaanse volk de wens om de oorlog voort te zetten, verdwijnen.’ 1 Voor de periode die dan zou volgen, had Jama­ moto een tweede plan: als de Nanjo veroverd was, zou de Britse vloot uit de Indische Oceaan worden verdreven.

Begin januari ’41 had Jamamoto zijn Pearl Harbor-denkbeeld voor het eerst aan zijn eigen staf voorgelegd. Deze reageerde met groot enthousiasme. Sommige marine-officieren meenden zelfs dat men de overval op de Pacific Fleet combineren moest met een landing op Oahoe, maar er bleek al spoedig dat Japan niet voldoende transportschepen, troepenschepen en tankers bezat om die landing mogelijk te maken en de eventueel te landen troepen regelmatig te bevoorraden. Die troepen­ schepen, transportschepen en tankers waren namelijk in de eerste plaats nodig voor het offensief in de richting van de Nanjo, waar Nederlands- Indië lag met zijn voor Japan vitale aardolie; de aanval op de Pacific Fleet was alleen maar een middel om de Nanjo in de wacht te slepen.

De verovering van Nederlands-Indië vergde een gehele reeks andere 1 Brief, 6 jan. 1941, van Jamamoto aan de min. van marine, aangehaald door K. Ikeda in Anglo-Japanese Alienation. Papers of the Anglo-Japanese Conference on the History of the

XI. Het door Japan nagestreefde machtsgebied

De rode pijlen geven de landingen aan die in eerste instantie moesten worden uitgevoerd.

W A T J A P A N W I L D E B E R E I K E N Po ° „I

\ Aanvalsroute ...

naar D

\

\

\

\

\

\

\

\

WAKE ^ S T IL L E % O C E A A N o o O M IDW AY hfivWAII Pearl Harbor fï>

* Grens van Kct d oor ^ Ja p a n te beheersen ^ gebied GILBERT- 0

\

EILANDEN O >MARCK-^RCHIPEL ^Raba'ul

I

SALOMONS- © EILANDEN (O RAA LZEE #> ^ FIDJI-EILANDEN

2000 km

J A P A N W A A G T DE S P R O N G

operaties waaraan in de herfst van '41, toen was komen vast te staan dat Japan de Sowjet-Unie voorlopig niet zou aanvallen, de laatste hand werd gelegd: de verovering van de Engelse kroonkolonie Hongkong, van de Amerikaanse Philippijnen en van de Engelse kolonie Malakka met inbe­ grip van de grote Engelse vlootbasis Singapore. Het Japanse leger kon daar maar een klein deel van zijn krachten voor afstaan. Van de 51 geoefende divisies die dat leger in totaal telde, werden er 6 noodzakelijk geacht als garnizoen in Japan en in Korea; aan de grens met de Sowjet- Unie meende men 13 te moeten handhaven; 2 1 zaten in China, 1 zat in Frans-Indo-China vast — er schoten dus slechts 10 over voor het grote offensief naar het zuiden. Ook de legerluchtmacht kon slechts een deel van haar toestellen voor dat offensief missen: van de 1 800 toestellen in eerste linie moesten er ca. 800 in Japan en China blijven, ca. 700 zouden het zuidelijk offensief kunnen ondersteunen; die 700 zouden evenwel aangevuld worden met 640 toestellen van de marineluchtmacht die grotendeels van vliegvelden zouden opereren. De marine zou aan het zuidelijk offensief deelnemen met één licht vliegkampschip, twee slag­ kruisers, twee-en-twintig kruisers, zeven-en-vijftig torpedobootjagers en acht onderzeeboten.

Bij dit offensief nu, zouden in eerste instantie landingen uitgevoerd worden op Hongkong, voorts op de oostkust van Malakka, bij Kota Baroe, en tenslotte, iets ten noorden daarvan, op de zuidelijke punt van Thailand, bij Singora. Voor die laatste twee landingen zou men gebruik maken van de bases in Frans-Indo-China. In tweede instantie zou men landen op de Philippijnen. Een deel van de op Hongkong en op de Philippijnen in te zetten strijdkrachten zou men evenwel vervolgens nodig hebben voor de verovering van Nederlands-Indië. Vertrouwd werd, dat die verovering zou samenvallen met het einde van de strijd om Singapore. De troepen die Singapore en Malakka veroverd zouden hebben, moesten dan weer goeddeels ingezet worden ter verovering van Birma en tenslotte zou het gehele zuidelijke offensief afgerond worden met de bezetting van de Andamanen en de Nicobaren in de G o lf van Bengalen. De operaties vormden dus een uitermate gecompliceerd ge­ heel; het succes in elke volgende fase zou volstrekt afhankelijk zijn van het succes in de voorafgaande: men zou immers telkens goeddeels dezelfde troepenmacht, dezelfde luchtstrijdkrachten, ja dezelfde trans­ portschepen nodig hebben om, met sprongen als het ware, het veroverde gebied uit te breiden. Dat vergde nauwkeurig rekenwerk. Een moeilijk­ heid was daarbij nog dat een aantal van de beschikbare schepen óók nodig was voor de verovering van enkele Britse en Amerikaanse

vlootsteun-H E T J A P A N S E A A N V A L S P L A N

punten in het westelijk deel van de Pacific: de Amerikaanse eilanden Wake en Goeam, enkele eilanden in de Britse Gilbert-groep, en de Australische basis Rabaul in de Bismarck-archipel ten noorden van Australisch-Nieuw-Guinea. Al die vlootsteunpunten zouden veroverd worden van het Japanse eiland Iwo-Jima uit; er zouden geen omvang­ rijke expedities voor nodig zijn maar de afstanden waren groot en elk schip telde.

Ziedaar dan het Japanse operatieplan dat, toen Jamamoto’s Pearl Har- bor-denkbeeld eenmaal was aanvaard (dat was pas eind september '41 het geval en dat had in Tokio veel strijd gekost), volledig uitgewerkt op schrift kwam te staan.

Welk jaar was voor de uitvoering het geschiktst?

Het lopende. Japan had haast: wilde het niet door het Amerikaans- Nederlands aardolie-embargo in onoverkomelijke moeilijkheden gera­ ken, dan diende het de aardoliebronnen van Nederlands-Indië ten spoe­ digste te veroveren. Mogelijkerwijs zouden daar vernielingen zijn aan­ gericht - het herstel zou tijd vergen.

Welk jaargetijde was voor de uitvoering het geschiktst?

Dat werd bepaald door het meest gewaagde onderdeel: de overval op de Pacific Fleet. De vloot die van de Koerilen de verre tocht naar Pearl Harbor zou ondernemen, moest zo min mogelijk kans lopen om ontdekt te worden, anders gezegd: zij moest een maximale bescherming ontlenen aan het nachtelijk duister. Varen in de winter dus, en zo dicht mogelijk bij de langste nacht, 21 december. Maar 21 december zou net iets te laat zijn: men kon van begin december af hevige stormen verwachten in de Koerilen en bovendien ook zware regens in de Zuidchinese Zee. Kwam het tot de uitvoering van het operatieplan, dan zou een vroegere datum in december de beste zijn, vermoedelijk de 7de — een zondag.

Het was een ongehoord riskant plan, allereerst al wat de uitvoering betrof. Die kon door vervroegde stormen bij de Koerilen of door een vervroegde moesson in de Zuidchinese Zee op losse schroeven gezet worden. Er was voorts geen zekerheid dat het grote eskader dat naar Pearl Harbor zou varen (een tocht van tien tot elf dagen!), onopgemerkt zou blijven. Natuurlijk, men kon voorzorgsmaatregelen nemen, bijvoorbeeld door te gelasten (die orders zijn inderdaad gegeven) om elk in Britse o f Amerikaanse dienst varend schip dat men zou ontmoeten, zonder waar­ schuwing in de grond te boren; maar denkbaar was dat zulk een schip er in zou slagen om vlak voor het tot zinken gebracht werd o f zelfs terwijl het zinkende was, een radiobericht naar de wal te sturen dat op zijn minst tot belangrijk verscherpte waakzaamheid zou leiden. Welke zekerheid

J A P A N W A A G T DE S P R O N G

was er bovendien dat de acht slagschepen en drie vliegkampschepen van de Pacific Fleet alle elf in Pearl Harbor zouden liggen? Hoe dichter men bij die basis kwam, des te groter werd ook de kans op ontdekking door patrouillerende Amerikaanse toestellen. Dan: de Amerikanen bezaten op Oahoe zes radarinstallaties; het was alleszins mogelijk dat zij de nade­ rende Japanse toestellen zouden signaleren voor deze zich bij het aan­ valsdoel zouden bevinden. Een waarschuwing, zelfs een zeer late, zou een fataal effect kunnen hebben. Ook wanneer het de eenheden van de Pacific Fleet aan tijd zou ontbreken om uit te varen, zouden zij in elk geval gebruik kunnen maken van hun luchtafweer. Zij bezaten samen achthon­ derd stukken luchtafweergeschut. Het mocht wel uitgesloten geacht worden dat de Japanse toestellen door het dan te verwachten gordijn van luchtafweergranaten zouden kunnen heenbreken. Maar slaagde men er niet in, de Pacific Fleet te vernietigen, dan zou in de gevechtshandelingen die zich daarna zouden voordoen (de Amerikanen hadden op Oahoe 140 bommenwerpers staan), het Japanse eskader zware verliezen kunnen lijden — en dan waren de landingen bij Kota Baroe en Singora al in volle gang! Anders gezegd: er zou voor Japan niet alleen geen terug meer mogelijk zijn maar het zou ook, bij een mislukken van de overval op de Pacific Fleet, in een oorlog beland zijn die het met volstrekte zekerheid op vrij korte termijn zou verliezen.

De grootste leek kon op deze risico’s wijzen. Zij waren admiraal Jamamoto niet onbekend. Hij vertrouwde evenwel dat zij door het element van de verrassing geneutraliseerd zouden worden. Wie waagt, die wint.

In september gaf Jamamoto opdracht, te beginnen met de speciale training voor de aanval op Pearl Harbor. Op een onbewoond eiland bij Japan werd in miniatuur een dummy gebouwd van de installaties van de Amerikaanse basis; de piloten van de bombardementstoestellen konden daar nauwkeurig zien hoe het gebied dat zij moesten aanvallen, er uitzag. In de torpedo’s van zijn onderzeeboten had Jamamoto volledig vertrou­ wen, die van zijn vliegtuigen werden nog geperfectioneerd toen bij oefeningen bleek dat zij na hun lancering in eerste instantie een water­ diepte opzochten welke groter was dan die van de Amerikaanse marine- basis te Pearl Harbor; ook moesten de Japanse bommenwerpers in allerijl met bommen worden uitgerust die zwaar genoeg waren om de pantser- dekken van de Amerikaanse slagschepen te doorboren.

D E J A P A N S E S T R I J D K R A C H T E N

Japan beschikte over moderne, goed opgeleide strijdkrachten.

De meeste legerdivisies die de Nanjo moesten veroveren, hadden in de oorlog in China veel geleerd: hoe landingen uit te voeren, hoe wegen aan te leggen en bruggen te slaan, hoe met snelheid eenheden te vormen die bepaalde operaties moesten uitvoeren. Zij waren er ook tot de conclusie gekomen dat een zware bewapening in Zuidoost-Azië voor een bewegingsoorlog niet passend was: de infanteristen konden beter licht bewapend worden en mortieren, licht geschut en lichte tanks waren effectiever dan zwaar veldgeschut en zware tanks. Ook hadden die Japanse militairen veel ervaring opgedaan in het uitvoeren van omsin­ gelingen.

De Japanse vloot was van hoge kwaliteit: de meeste slagschepen, kruisers en torpedobootjagers waren modern en dat waren alle vlieg­ kampschepen en speciaal ook de onderzeeboten; Japan bezat dwerg- onderzeeboten maar ook grote van bijna 3 600 brt — er waren elf onder­ zeeboten bij die kleine watervliegtuigen binnenboord hadden welke voor verkenningen werden gebruikt. Opvallend goed waren, wij wezen er al op, de Japanse torpedo’s: terwijl de grootste Amerikaanse met een snelheid van bijna 70 km per uur, een bellenbaan opwekkend, een afstand van ruim 4 km konden afleggen, hadden de Japanners al torpedo’s die zonder bellenbaan met een snelheid van 80 km een doel op 20 km afstand konden raken1 — daar kwam dan nog bij dat de Japanse torpedo’s perfect functioneerden en de meeste Amerikaanse (en Britse) zich veel te diep onder het wateroppervlak voortspoedden zodat zij vaak onder hun doel­ wit doorschoten en bovendien, als zij dat doelwit raakten, menigmaal niet tot ontploffing kwamen doordat het explosiemechanisme faalde. Ook de optische apparatuur aan boord van de Japanse schepen was beter dan die op de schepen van Japans tegenstanders. Tenslotte waren van de Japanse bovenwaterschepen enkele uitgerust met een vorm van radar.

De Japanse vliegtuigen waren modern — wij memoreerden al de kwaliteiten van de Zew-jagers; de Japanse bommenwerpers hadden als enig nadeel dat de benzinetanks onvoldoende gepantserd waren zodat zij spoedig in brand vlogen.

Het kwam er alles tezamen op neer dat Japan zijn acties in de Nanjo zou inzetten met strijdkrachten die verre superieur waren aan die welke de Amerikanen, Britten, Australiërs en Nederlanders daar bezaten.

Het moreel van de Japanse militairen was hoog. Allen waren zij van jongsaf aan doordrongen geworden van het denkbeeld van Japans groot­

J A P A N W A A G T DE S P R O N G

heid en van zijn opdracht, eerst Azië en vervolgens de gehele wereld tot vrede te brengen; wat in dat geheel de functie was van het Nanjo- offensief, werd uiteengezet in een vlugschrift dat het departement van oorlog eind juni '41 had laten drukken en waarvan begin november aan alle legerstaven voldoende exemplaren werden toegezonden om er aan elke militair die aan het A/ijtt/o-offensief zou deelnemen, een exemplaar van uit te reiken.' In het stuk heette het Nanjo-gebied ‘de schatkamer van het Oosten die veroverd is door de blanken uit Engeland, Amerika, Frankrijk en Nederland’, ‘honderd miljoen Oosterlingen worden er onderdrukt door driehonderdduizend blanken’, het was ‘een bron voor de wereldvoorziening met aardolie, rubber, tin, enz.’ — daar moest nu gevochten worden, ‘vrede in Azië zal er uit voortvloeien en deze zal gevolgd worden door het stevig grondvesten van vrede in de gehele wereld.’ Wat men in de Nanjo aan strijdkrachten zou ontmoeten, kon de vergelijking met het Chinese leger niet doorstaan: ‘aangezien de officie­ ren Europeanen zijn en de onderofficieren goeddeels inheemsen, is de geestelijke eenheid in de betrokken legers gelijk nul’ ; bovendien: ‘de Europeanen zijn verwend, zwak en l a f . . . Zij beschouwen de nacht als aileen geschikt om te dansen maar niet om te vechten — daar moeten wij van profiteren.’ Het vlugschrift eindigde:

‘W ij zijn bevoorrecht dat ons de belangrijke en eervolle taak is toevertrouwd, op te treden als vertegenwoordigers van het Aziatische ras en de geschiedenis van de gehele wereld te wijzigen, daarmee onze roemrijke historie van zes-en- tw intig eeuwen voortzettend; ook zijn w ij bevoorrecht dat Z ijn e Majesteit de Keizer ons vertrouwt en op ons rekent. Eén van geest moeten officieren en minderen de werkelijke waarde van Japans zonen aantonen in het machtige schouwspel dat door de gehele wereld zal worden gadegeslagen. O p onze schou­ ders rust nu de taak, de Sjowa-Restauratie te voltooien door A zië te bevrijden ter uitvoering van het Keizerlijk Wilsbesluit.’

Voor het offensief in de Nanjo was niet veel tijd beschikbaar. Om te beginnen moest men er van uitgaan dat de Amerikanen, als zij de strijd zouden voortzetten, binnen een half jaar een deel van de aan hun 1 Tekst in Supreme Commandfor the Allied Powers. Allied Translator and Interpreter Section:

J A P A N H E E F T H A A S T

Pacific-vloot toegebrachte schade zouden kunnen herstellen, en boven­ dien kon de Japanse economie de bij het Afa/y'o-offensief in te zetten schepen maar beperkte tijd missen. Japan bezat 6,3 min ton aan koop­ vaardijschepen en daarvan was minimaal 3 min ton nodig om de econo­ mie in stand te houden. Het Nanjo-offensief vergde evenwel 3,9 min ton aan koopvaardijschepen, zodat voor de economie slechts 2,4 min ton overschoot. Er zouden dus tekorten komen op allerlei gebied; die konden aangevuld worden uit voorraden maar slechts gedurende zes maanden.

Het Nanjo-offensief moest dus in uiterlijk zes maanden zijn doelstel­ lingen hebben bereikt — nadien kon dan weer een deel van de koopvaar­ dijschepen voor de normale in- en uitvoer vrijgegeven worden.

De Japanse schattingen over de strijdkrachten welke zij in de Nanjo tegenover zich zouden hebben, waren niet alle exact. Zij kenden de sterkte van de Amerikaanse en Philippijnse strijdkrachten op de Philip­ pijnen maar de Britse in Birma en op Malakka sloegen zij te hoog aan en zo ook de Nederlandse in Nederlands-Indië: zij dachten dat het Knil vijf-en-tachtigduizend militairen telde en het waren er in werkelijkheid, reservisten en inheemse hulpkrachten inbegrepen, ca. vijf-en-zestigdui- zend.

Wat het Japanse veroveringsplan van Indië precies behelsde, willen wij in het volgende hoofdstuk weergeven — hier vermelden wij slechts dat de meeste operaties te land uitgevoerd moesten worden door het Japanse Zestiende Leger dat onderdeel was van de 7Va«/'o-legergroep. Die Legergroep en de er toe behorende legers werden op 6 november '41 georganiseerd, opperbevelhebber van de Legergroep werd generaal graaf Hisaitsji Teraoetsji, die in '36 een tijd lang minister van oorlog was geweest, opperbevelhebber van het Zestiende Leger werd generaal Hi- tosji Imamoera, onze lezers reeds bekend uit hoofdstuk 1. Toen hij, die tevoren opperbevelhebber was geweest van het in Zuid-China opereren­ de Een-en-twintigste Leger, op 10 november bericht ontving van zijn

In document 1939-1945 D E E L I I a (pagina 151-200)