• No results found

Japan waagt de sprong

In document 1939-1945 D E E L I I a (pagina 131-139)

In hoofdstuk 8 vermeldden wij dat het Japanse kabinet, de Japanse legerleiding en de Japanse marineleiding (drie goeddeels los van elkaar opererende instanties) in de zomer van '36 vastgesteld hadden dat Japans macht in het gebied van de Nanjo, de Zuidelijke Oceaan, ‘met vreedzame middelen geleidelijk uitgebreid’ moest worden. Daaruit was een inten- sificatie voortgevloeid van de Japanse spionage en penetratie in Neder- lands-Indië, maar méér dan dat: Japan begon de Nanjo te naderen. Eind '38 had het Japanse leger in het kader van zijn oorlogvoering tegen Nationalistisch China de belangrijkste havensteden in Zuid-China ver­ overd, in februari '39 hadden leger en vloot samen het eiland Hainan bezet, in mei '39 had de vloot zich genesteld op de Spratly-eilanden (zie kaart X op pag. 686). Voorts had Japan zich verbonden met de aggressiefste mogendheid in Europa, Duitsland: het had in november '36 het Anti- Komintern-verdrag met Duitsland gesloten, waarbij de twee mogendhe­ den in het geheim afgesproken hadden dat zij geen bondgenootschap met de Sowjet-Unie zouden sluiten zonder onderling overleg en dat zij aan de Sowjet-Unie geen hulp zouden verlenen als een van hen beide slachtoffer zou worden van een ongeprovoceerde Russische aanval. Die binding met Duitsland was evenwel in augustus '39 ernstig op de proef gesteld door het Duits-Russisch bondgenootschap waardoor ook Japan volledig werd verrast. Had een samengaan met Duitsland wel zin?

De formidabele successen nu welke de Wehrmacht van begin april tot eind juni '40 in Europa behaalde (Denemarken, Noorwegen, Nederland, België en Luxemburg werden veroverd en Frankrijk, eveneens verslagen, werd gesplitst in een bezet gedeelte dat door een Militarverwaltung en een onbezet dat door de regering van maarschalk Pétain werd bestuurd), oefenden een machtige invloed uit op de Japanse politiek. De Japanse plannen, waarover aanstonds meer, werden steeds ambitieuzer, maar in zijn feitelijk beleid waagde Japan zich slechts voorzichtig voorwaarts, zulks vooral uit beduchtheid voor een botsing met de Verenigde Staten.

Frans-Indo-China werd het eerste object van Japans drijven naar expansie.

J A P A N I N F R A N S - I N D O - C H I N A

dat gebied de eis dat hij geen oorlogsmateriaal meer zou doorlaten dat bestemd was voor de Chinese Nationalisten die in Tsjoengking een nieuwe regeringszetel hadden, en terzelfdertijd eiste zij van Engeland dat het de toevoer naar Tsjoengking via de z.g. Birmaweg, een verbinding van Rangoon uit (zie opnieuw kaart X), zou staken. Churchills War Cabinet, dat op dat moment ernstige verwikkelingen met Japan uit de weg wilde gaan, besloot de Birmaweg drie maanden te sluiten (een periode waarin hij wegens de zware moesson-regens toch nauwelijks gebruikt kon worden) en ook het Franse bewind in Indo-China aan­ vaardde de Japanse eis. Er arriveerde onmiddellijk een Japanse controle­ missie.

Twee maanden later, eind augustus, ging Japan een stap verder: zijn minister van buitenlandse zaken, Josoeka Matsoeoka, vergde van het bewind van maarschalk Pétain dat Japan in het noorden van Indo-China militaire faciliteiten zou krijgen. In beginsel werd die eis door Pétain aanvaard maar er was terzake nog geen detailregeling getroffen, toen de staf van het Japanse Zuid-China-leger besloot, op eigen verantwoorde­ lijkheid door te zetten. Twee Japanse divisies werden naar Haiphong verscheept en toen hun voorhoede op 26 september '40 op de rede in de landingsboten klom, verborgen de commandant van het landingscorps en zijn chef-staf zich in het ruim van het schip waarop zij zich bevonden, teneinde te voorkomen dat hun een eventueel uit Tokio komend bevel om de landing niet te laten doorgaan, kon worden overhandigd. Het Japanse legerhoofdkwartier keurde achteraf de landing goed, het marine- hoofdkwartier was woedend dat het niet in de operatie was gekend.

Op 27 september, één dag na die landing, werd bekendgemaakt dat Japan, Duitsland en Italië nauwer met elkaar zouden gaan samenwerken in het kader van het z.g. Driemogendhedenverdrag. In hoge Japanse kringen waren, zoals al vermeld, velen uitermate verbolgen geweest over het op 22 augustus '39 tot stand gekomen Duits-Russisch bondgenoot­ schap en Japan had nadien enkele kabinetten gekend die een samengaan met Duitsland afwezen, maar het tij was als gevolg van Duitslands overwinningen gekeerd — Matsoeoka en vele anderen waren er van overtuigd geraakt dat Engeland het niet lang zou kunnen bolwerken. Het Driemogendhedenverdrag bepaalde in geheime artikelen dat Japan en Duitsland elkaar zouden helpen, wanneer een van beide in oorlog zou geraken met de Sowjet-Unie o f met de Verenigde Staten, en dat Duits­ land en Italië een grote uitbreiding van Japans macht in Azië aanvaardden. Keizer Hirohito, zeer beducht voor een botsing met de Verenigde Staten en het Britse Rijk, was er geen voorstander van dat de Japanse regering

H E T D R I E M O G E N D H E D E N V E R D R A G

het Driemogendhedenverdrag zou sluiten, maar de fanatici van het legerhoofdkwartier wisten aan de aarzelaars in het kabinet hun wil op te leggen en de keizer gaf zijn verzet toen op. Het Amerikaanse antwoord bleef niet uit: nadat president Roosevelt begin juli '40 al de uitvoer van vliegtuigmotoren en onderdelen daarvan en eind juli die van vliegtuig- benzine en -olie naar Japan van speciale vergunningen afhankelijk had gesteld, deed hij op 30 september weten dat voortaan ook voor de export van ‘gewone’ aardolie en van schroot vergunningen nodig zouden zijn. Het was een nieuwe duidelijke waarschuwing: men mocht uit die eerste Amerikaanse embargomaatregelen afleiden dat er méér zouden volgen, als Japan zijn expansiepolitiek voortzette.

Voor die expansie werd plan na plan opgesteld. Alweer: men houde in het oog hoe de internationale situatie er leek uit te zien. Er waren ook in de Verenigde Staten maar weinigen (onder die weinigen gelukkig Roo­ sevelt, zijn ministers en zijn overige naaste adviseurs) die het vertrouwen koesterden dat het alleenstaande Engeland zich tegen Duitsland zou kunnen handhaven; dat Duitsland Engeland en bovendien de Sowjet- Unie zou kunnen verslaan, werd evenwel door vele hooggeplaatste Japanners niet betwijfeld — wat zou er voor Japan overschieten als Duitsland de sterkste mogendheid ter wereld werd? Bestond niet het gevaar dat Duitsland dan vroeg o f laat zou trachten, in Azië de plaats van Engeland, Nederland en Frankrijk in te nemen? En hoe kon Japan dat beter voorkomen dan door zich zelf van de Nanjo meester te maken?

Het leger stelde het eerst zijn plannen op schrift. Na een reeks van voorafgaande besprekingen zetten op 3 juli '40 de leidende persoonlijk­ heden van het departement van oorlog en van het legerhoofdkwartier hun handtekening onder een memorandum, getiteld: ‘Schets van de belangrijkste beginselen om de veranderde internationale situatie op te vangen’. In dit memorandum werd bepleit dat Japan een einde zou maken aan zijn economische afhankelijkheid van de Verenigde Staten en het Britse Rijk (Nederland werd niet genoemd) door een autarkisch gebied te vormen, d.w.z. een gebied dat volledig in de eigen behoeften zou voorzien, waarvan Japan, Mandsjoekwo en China de kern zouden vor­ men en dat voorts om te beginnen de gehele Nanjo zou insluiten, dus ook Nederlands-Indië; Japan moest, aldus het memorandum, onverwijld

het Britse Rijk en Nederland de oorlog aandoen. ‘De snelle verande­ ringen die thans in de wereld plaatsvinden, staan’, zo heette het aan het slot, ‘geen moment van aarzeling toe . . . Er is in onze geschiedenis nimmer een tijd als de huidige geweest, waarin het zo dringend was plannen te maken voor de ontplooiing van onze nationale kracht.’ 1 Toen dit memorandum daags nadat het was opgesteld, met officieren van het marinehoofdkwartier werd besproken, legden dezen geïrriteerdheid aan de dag wegens het feit dat legerofficieren plannen hadden geformuleerd voor de Nanjo, welke door de marine steeds als haar domein was be­ schouwd, maar principiële bezwaren tegen de strekking van het stuk hadden die marine-officieren niet — zij waren op hun beurt, zonder dat het leger o f de ministers daar weet van hadden, al bezig, plannen voor de verovering van Nederlands-Indië uit te werken.

Hoeveel indruk die plannen van de militaire extremisten hadden gemaakt, bleek op 19 september (een week dus vóór de bezetting van de helft van Frans-Indo-China en vóór het sluiten van het Driemogendhe­ denverdrag), toen ter vaststelling van de lijnen welke de Japanse politiek in de komende jaren moest volgen, een bijeenkomst plaatsvond van de Contactraad: het eerder in '40 opgerichte orgaan waarin de minister­ president en de ministers van buitenlandse zaken, van financiën, van oorlog en van marine van gedachten wisselden met hoge militairen van de (gescheiden) leger- en vlootafdelingen van het Grote Hoofdkwartier. In beginsel werd op die 19de september besloten dat Japan zou streven naar de vorming van een ‘Gemeenschappelijke Welvaartssfeer’ die, met Japan, Mandsjoekwo en China als kern, zou omvatten: alle eilanden in de westelijke helft: van de Pacific (vermoedelijk sloot dat de Philippijnen in, al werden die niet apart genoemd), Frans-Indo-China, Thailand, Birma, Brits-Indië, Malakka, Brits-Bomeo, Nederlands-Indië, Australië en Nieuw-Zeeland. Wel te verstaan: de Contactraad ging er niet van uit dat al deze gebieden met geweld veroverd moesten worden — men dient zijn besluit eerder te zien als een aanduiding van het territorium dat Japan in de komende besprekingen met de grote overwinnaar in Europa: Duitsland, aangewezen wilde zien als vallende onder zijn overheersende invloed. Moest echter geweld worden gebruikt, dan zou Japan daar niet voor terugschrikken - de te volgen politiek moest evenwel flexibel blijven.

Die flexibiliteit bleek óók, toen het beginselbesluit van 19 september

J A P A N S ‘ P L A N V O O R D E ‘ N A N J O ’

begin oktober door het departement van oorlog werd uitgewerkt. Een ‘Plan voor de Nanjo' d.d. 4 oktober '40 vermeldde bijvoorbeeld met betrekking tot Nederlands-Indië dat, als eenmaal Singapore veroverd of geneutraliseerd was, Indië met diplomatieke middelen tot een deel van de ‘Gemeenschappelijke Welvaartssfeer’ moest worden gemaakt — faal­ den die middelen, dan zou een invasie ondernomen worden. Neder- lands-Indië zou nadien de onafhankelijkheid uitroepen (zulks met de motivering dat de Nederlandse regering in Londen volkenrechtelijk niet bestond) en vervolgens zou een commissie, bestaande uit Japanners, Indonesiërs, in Indië geboren Nederlanders en Indische Chinezen, een nieuwe grondwet opstellen en een nieuwe regering vormen — in die commissie zouden de Japanners en de Indonesiërs een meerderheid krijgen. Verder zouden de gouverneur-generaal en de hoofden van gewestelijk bestuur gedwongen worden, hun functie neer te leggen, maar de andere Nederlandse bestuursambtenaren en de gouvernementsdien­ sten zouden hun arbeid mogen voortzetten. Japan zou dan met de nieuwe staat een ‘beschermingsverdrag’ sluiten en dat verdrag zou o.m. bepalen dat het buitenlands, het militair en het economisch beleid van de nieuwe staat door Japanse ‘adviseurs’ zouden worden bepaald (dat was de con­ structie die in Mandsjoekwo al verwezenlijkt was en die in bezet China verwezenlijkt wèrd). In dit ‘Plan voor de Nanjo' stond met betrekking tot Nederlands-Indië ook nog: ‘Alvorens deze eisen te stellen, dienen wij op een daartoe geschikt moment er zorg voor te dragen dat zich uit de inheemsen een beweging ontwikkelt welke onafhankelijkheid eist.’ 1

Voor Brits-Indië bevatte het ‘Plan voor de Nanjo' geen voorzieningen, maar in dit en in andere, later opgestelde stukken werd bepleit dat Birma en Malakka ‘onafhankelijke’ koninkrijken zouden worden — Ceylon, Australië en Nieuw-Zeeland zouden daarentegen in het Japanse Keizer­ rijk opgenomen worden en onder het bestuur geplaatst van een Japanse gouverneur-generaal.

Was dit nu alles? Neen. Wij lopen iets op ons relaas vooruit maar achten het dienstig, hier te vermelden dat in de laatste maanden van '40 en in '41 door de research-zfdeïmg van het departement van oorlog, in samenwerking met de hoofdkwartieren van leger en vloot en met het departement van overzeese gebiedsdelen, nog veel ambitieuzer plannen werden opgesteld waarin er van werd uitgegaan dat Japan, nadat het van de oorlog in Europa had geprofiteerd door de Nanjo, Australië en Nieuw-1 Aangehaald in W . H. Elsbree: Japan ’s role in Southeast-Asian Nationalist Movements

Zeeland inbegrepen, in de wacht te slepen, omstreeks 1960 een beslis­ sende oorlog met de Verenigde Staten zou aangaan teneinde zich in het bezit te stellen van grote delen van de westkust van Noord-Amerika, heel Midden-Amerika (mèt het Panamakanaal) en de Britse, Franse en Nederlandse bezittingen in het gebied van de Caraïbische Zee en om­ geving, inclusief Suriname. De eerste ‘Gemeenschappelijke Welvaarts- sfeer’ werd dus gezien als aanloop tot een tweede, welke Japan, dat dan al de Indische Oceaan zou beheersen, tot de sterkste mogendheid moest maken in het gehele gebied van de Pacific. Wat was twintig jaar in de geschiedenis van een keizerrijk dat, aldus de Japanse ideologie, een onafgebroken historie van zes-en-twintig eeuwen had ? En bewezen de Japanners al die vreemde volkeren niet een weldaad wanneer zij hun de koestering deelachtig deden worden welke van de stralen van de Rijzen­ de Zon uitging? Volledig bevangen in hun op nationale zelfverheffing gebaseerde opvattingen, vroegen de Japanse hoge militairen en ambte­ naren die van de tweede ‘Gemeenschappelijke Welvaartssfeer’ droomden, zich niet eens af of zij de krachten en de capaciteiten hadden om de eerste te verwezenlijken — zij holden door als een blind paard.

Midden augustus '40, nog voordat de Contactraad besloten had, naar de vorming van de (eerste) ‘Gemeenschappelijke Welvaartssfeer’ te streven, had het Japanse marinehoofdkwartier gelast, de oorlogsmobilisatie van de gehele vloot in voorbereiding te nemen — dat bevel betekende dat het hoofdkwartier in beginsel bereid was, de strijd met de Amerikaanse marine aan te gaan. De opperbevelhebber van de Japanse slagvloot, admiraal Jamamoto, die de Verenigde Staten goed kende (hij had twee jaar aan de Harvard Universiteit gestudeerd en was een gelijke periode marine-attaché in Washington geweest), zag die strijd met groot pessi­ misme tegemoet. ‘Dat komt niet in aanmerking!’, riep hij in oktober tegen een relatie uit. ‘Vechten met de Verenigde Staten is o f je met de hele wereld vecht! Maar er is toe besloten — ik zal mijn best doen. Zonder twijfel zal ik sterven aan boord van de Nagato' (dat was zijn vlaggeschip). ‘Het kan best zijn dat Konoje’ (prins Foemimaroe Konoje was sinds juni '40 Japans minister-president) ‘en de anderen die dat besluit genomen hebben, tenslotte door het volk aan stukken worden gereten!’ 1

V O O R B E R E I D I N G V A N H E T G R O T E O F F E N S I E F

Toen omstreeks die tijd de operatieplannen werden opgesteld waar­ mee de staatsbegroting-'41 rekening moest houden, werd er van uitge­ gaan dat Japan in oorlog zou geraken met de Verenigde Staten, het Britse Rijk en Nederland en dat in die oorlog in eerste instantie Hongkong, de Amerikaanse eilanden Goeam en Wake (zie kaart XI op de pag.’s 706— 707), de Philippijnen, Malakka, Brits-Borneo en Nederlands-Indië bezet zouden worden. Wat Nederlands-Indië betrof, hielden de door leger en vloot opgestelde plannen in, dat Java en het zuiden van Sumatra (daar lagen de belangrijkste aardolie-installaties) door het Japanse leger bezet zouden worden en Nederlands-Borneo en Celebes door de Japanse vloot. Leger en vloot besloten óók dat, voordat het tot oorlog met de Verenigde Staten, het Britse Rijk en Nederland zou komen, strategische punten in de zuidelijke helft van Frans-Indo-China en in Thailand zouden worden bezet. Begin december gelastte het legerhoofdkwartier dat drie tot het Zuid-China-leger behorende divisies een speciale training moesten gaan volgen voor operaties in tropische gebieden, midden december kregen alle bevelhebbers in China en op Formosa opdracht, voor de operaties in de Nanjo gedetailleerde plannen uit te werken, en in januari '41 werd een begin gemaakt met de luchtverkenning van de oostkust van Malakka en gaf het departement van oorlog opdracht, het militaire bankpapier te gaan drukken dat de troepen bij hun operaties bij zich moesten hebben.

Jamamoto was niet de enige Japanse vlagofficier die in hoge mate betwijfelde o f het verstandig was, oorlog met de Verenigde Staten te zoeken — in kringen van de Japanse marine werd in de eerste maanden van '41 (Engeland hield stand!) de juistheid van de in '40 uitgestippelde beleidslijn meer en meer in twijfel getrokken. Er volgde nieuw overleg tussen de leger- en vlootafdelingen van het Grote Hoofdkwartier en hieruit resulteerde op 17 april '41 een document dat de plaats moest innemen van het in juli '40 opgesteld memorandum ‘Schets van de belangrijkste beginselen om de veranderde internationale situatie op te vangen’. Het nieuwe stuk, ‘Schets van het beleid met betrekking tot de Nanjo’, kwam in zoverre aan de door de marine geopperde bezwaren tegemoet dat nu verklaard werd dat de oorlog met de Verenigde Staten alleen dan moest worden aangegaan wanneer Japans ‘zelfbehoud en zelfverdediging’ op het spel stonden.1 Dit accoord, waaromtrent buiten het Grote Hoofdkwartier niemand in kennis werd gesteld (geen der ministers kreeg het stuk te lezen), werd door het legerhoofdkwartier aldus 1 A.v., p. 295.

geïnterpreteerd dat het de vrijheid had, het oprukken naar de Nanjo voort te zetten, zolang dat niet tot oorlog met de Verenigde Staten zou leiden.

Inmiddels was het in die Nanjo tot een vorm van pressie gekomen waarmee de Japanners althans een deel van hun doeleinden langs vreed­ zame weg trachtten te verwezenlijken: economische onderhandelingen.

In document 1939-1945 D E E L I I a (pagina 131-139)