• No results found

Embargo-crisis

In document 1939-1945 D E E L I I a (pagina 146-151)

Op 22 juni '41, v ijf dagen nadat de handelsbesprekingen in Batavia waren geëindigd, viel Duitsland de Sowjet-Unie aan. Het had Japan tevoren op geen enkele wijze ingelicht en daarmee duidelijk in strijd gehandeld met de geest van het Driemogendhedenverdrag — dat had Japan zelf overigens óók gedaan toen het enkele maanden eerder, in april '41, minister Matsoeoka in Moskou een neutraliteitsverdrag met de Sowjet-Unie had laten sluiten.

De Duitse invasie van de Sowjet-Unie leidde in Tokio tot disputen, feller dan er zich wellicht ooit hadden voorgedaan. Minister-president Konoje was van mening dat Japan van Duitslands eigenzinnig optreden gebruik moest maken om het Driemogendhedenverdrag op te zeggen en een accoord met de Verenigde Staten na te streven — Matsoeoka daaren­ tegen, die er vast van overtuigd was dat de Sowjet-Unie snel onder de Duitse Blitzkrieg zou bezwijken, stelde voor dat alle voorbereidingen voor een verdere opmars naar de Nanjo gestaakt zouden worden en_dat eerst de Russische vlootbasis Wladiwostok en vervolgens de gehele Russische positie in Oost-Azië aangevallen zou worden. Het Grote Hoofdkwartier kwam tot een derde conclusie: in een gemeenschappelijk stuk d.d. 23 juni noemden de leger- en de vlootafdeling het ‘in militair, economisch en politiek opzicht absoluut noodzakelijk’ dat Japan ‘onver­ w ijld’ een garnizoen zou legeren in de zuidelijke helft van Frans-Indo- China — verwacht werd dat dit verder oprukken in de Nanjo er toe zou leiden dat Nederland de handelsbesprekingen met Japan zou heropenen; ‘wij dachten’, zei in '62 een van de afdelingshoofden van het marine- hoofdkwartier, ‘dat Nederland, dat immers slechts door een koningin werd bestuurd, voor die militaire druk het hoofd zou buigen.’ 2

Hoe al die tegengestelde standpunten te verzoenen?

Op 2 ju li kwam de Contactraad bijeen onder voorzitterschap van keizer Hirohito — het werd daarmee een, zoals het heette, keizerlijke conferen­ tie. Een snelle aanval op de Sowjet-Unie werd onuitvoerbaar geacht — het 1 W . G. Blits, 15 sept. 1956. 2 Minori Nomoera: ‘ The Dutch East-Indies and the

in Mandsjoekwo opgestelde deel van het Kwantoeng-leger telde slechts ca. 250000 militairen en zij hadden in het Russische Verre Oosten-leger 700 000 man tegenover zich. Alvorens dat Russische leger aan te vallen moest een half miljoen Japanse militairen gemobiliseerd en naar Mand­ sjoekwo overgebracht worden; dat vergde op zijn minst twee maanden tijd. De keizerlijke conferentie besloot in beginsel tot die aanval op de Sowjet-Unie maar stélde vast dat hij pas zou worden ingezet als de Blitzkrieg tegen de Sowjet-Unie zo snel verliep als Matsoeoka verwachtte. Uitstel dus. Maar géén uitstel voor wat het Grote Hoofdkwartier wenste: een verdere opmars naar de Nanjo. De desbetreffende paragraaf van het op 2 juli door alle aanwezigen goedgekeurde document luidde:

‘H et Keizerrijk zal met betrekking tot de Nanjo de diplomatieke onderhande­ lingen voortzetten die nodig zijn voo r zijn zelfbehoud en zelfverdediging en zal ook verschillende andere politieke doeleinden nastreven. Als het voor het berei­ ken van die doeleinden noodzakelijk is, zal het zich voorbereiden op oorlog met de Verenigde Staten en Engeland. W ij zullen eerst met betrekking tot Frans- Indo-China en Thailand bepaalde beleidsdaden stellen op grondslag van de ‘Schets van beleid met betrekking tot de Nanjo’ en daardoor het oprukken naar de Nanjo beter voorbereiden. O m deze doeleinden te verwezenlijken zal het Keizerrijk niet aarzelen om een oorlog aan te gaan met de Verenigde Staten en Engeland.’ 1

Als uitvloeisel van dit besluit stelde het Japanse kabinet op 12 juli aan maarschalk Pétain de eis dat Japan het recht zou krijgen, in heel Indo.- China een groot garnizoen te legeren en gebruik te gaan maken van de­ er aanwezige marinebases en vliegvelden. Dat het Japan ernst was, werd door een kabinetsreconstructie onderstreept: Matsoeoka, wiens voorstel­ len verworpen waren, maakte plaats voor een admiraal; in het nieuwe kabinet dat Konoje vormde, werd de als vertegenwoordiger van de fanatici in het leger bekend staande generaal Hideki Todjo als minister van oorlog gehandhaafd.

Pétains regering aanvaardde de Japanse eisen op 21 juli. Onmiddellijk trachtte Roosevelt te voorkomen dat de Japanners van de hun geschonken rechten gebruik zouden maken: op 24 juli wees hij er de Japanse ambas­ sadeur in Washington, admiraal Nomoera, op dat de Verenigde Staten als teken van gematigdheid na de embargoregelingen van begin juli en eind september '40 vergunningen hadden afgegeven voor de export naar Japan van 1,3 min ton benzine en bijna 1 min ton aardolie; hij zei voorts

J A P A N B E Z E T H E E L F R A N S - I N D O - C H I N A

dat door een Japanse greep naar de Nederlands-Indische aardoliebronnen een hoogst ernstige situatie zou ontstaan en deed tenslotte het voorstel dat de Japanners er zich bij zouden neerleggen dat Frans-Indo-China werd geneutraliseerd, in ruil waarvoor de Verenigde Staten alle beper­ kingen op de uitvoer naar Japan (in november '40 waren ook nog embargoregelingen afgekondigd voor ijzererts en staal, in januari '41 voor koper, zink, boorinstallaties en olietanks) zouden opheffen.

Aanvaarding van dit voorstel zou betekenen dat het kabinet-Konoje afweek van de op 2 juli genomen besluiten — het voorstel werd dan ook onmiddellijk verworpen en op 25 juli begonnen Japanse troepen ter sterkte van veertigduizend man de zuidelijke helft van Indo-China binnen te trekken.

Diezelfde dag breidde Roosevelt het embargo uit tot de gehele uitvoer naar Japan en bevroor hij alle Japanse kredieten bij Amerikaanse banken, hetgeen betekende dat Japan die kredieten ook niet zou kunnen gebrui­ ken voor de invoer van goederen uit andere landen waarvoor, zoals met de aardolie uit Nederlands-Indië het geval was, betaling in dollars werd gevergd. Korte tijd later begonnen de Amerikanen versterkingen naar de Philippijnen te zenden waar generaal Douglas MacArthur, die in de jaren '30 de Philippijnse strijdkrachten had opgebouwd, aan het hoofd kwam te staan van een nieuwe bevelsorganisatie, Far Eastern Command, en voorts breidden zij hun militaire hulp aan Nationalistisch China uit.

Omtrent de maatregelen die hij, als Japan doorzette, zou afkondigen, had Roosevelt de Engelse regering ingelicht en haar had hij verzocht, de Nederlandse te waarschuwen dat het tot een algemeen embargo kon komen. Die waarschuwing was op tijd doorgegeven, maar de Nederland­ se ministers wisten niet, op welke datum tot actie zou worden overgegaan — zij moesten op 26 juli, een zaterdag, uit de pers vernemen dat zowel de Verenigde Staten als Engeland het algemeen embargo tegen Japan hadden afgekondigd. Dat het in voorbereiding was, was hun en was ook aan van Starkenborgh bekend. Anders dan de regering was van Starken­ borgh onmiddellijk tot de conclusie gekomen dat Nederland, alvorens het zijn medewerking verleende, er op kon aandringen dat, bijvoorbeeld, de Verenigde Staten de veiligheid van Indië zouden waarborgen en het tempo van hun militaire leveranties opvoeren. ‘Een bezetting van

Indo-China door Japan is’, seinde hij op 24 ju li aan Welter, ‘een dermate ernstige bedreiging . . . dat werkeloos toezien niet verantwoord is’ — de uitvoer van aardolie naar Japan zou gestaakt kunnen worden. Maar, voegde hij er aan toe, tegenover Indië’s deelneming aan een algemeen embargo had Indië er recht op, te verlangen ‘dat alle consequenties ten behoeve van de deelnemers aan het embargo nadrukkelijk onder ogen worden gezien . . . bovenal in militair opzicht. Dit moet tevoren vast­ staan.’ 1 Van Starkenborgh wenste dus beraad met de Verenigde Staten en Engeland voordat een algemeen embargo afgekondigd werd. De af­ kondiging zonder dat dit beraad had plaatsgevonden, liet hem nauwelijks een keus, trouwens: uit Londen deed de regering hem op zaterdag 26 juli weten dat zij zich bij de Amerikaans-Engelse maatregelen had aangeslo­ ten. Onmiddellijk gaf van Starkenborgh aan van Mook instructie, zijn voornaamste medewerkers bijeen te roepen, en na een weekend van hard werken werden op maandag 28 juli in Batavia regelingen gepubliceerd die in feite de verbreking betekenden van het handels- en betalingsver­ keer met Japan; een onderdeel daarvan was dat de uitvoer van aardolie aan vergunningen gekoppeld werd — twee Japanse tankers mochten nadien Tarakan nog gevuld verlaten, een derde keerde leeg naar Japan terug.

De gehele gang van zaken met betrekking tot het embargo leidde bij van Starkenborgh tot levendige ontevredenheid: Nederland had aan de Amerikanen een medewerking verleend die voor dezen van vitaal belang was, en daar had geen enkele concrete Amerikaanse prestatie tegenover gestaan. Ruim twee maanden later, begin oktober, legde hij zijn beden­ kingen telegrafisch aan Welter voor. ‘W ij verschuilen ons’, seinde hij aan deze (en aan gezant Loudon te Washington),

‘achter Engeland en Amerika en wekken de indruk dat w ij handelen naar hun inzicht en door hun mond spreken, terwijl w ij vroeger onze kracht tegenover Japan ontleenden aan het op waarheid berustende betoog dat w ij, hoewel w ij in m enig opzicht met Amerika en Engeland samenwerken, zelfstandig oordelen en besluiten en geen volgelingen van hen zijn . . . O o k inzake onze verhouding tot Amerika en Engeland is de gang van zaken bedenkelijk, daar het niet goed is dat deze landen wennen aan een te ver gaande meegaandheid van onze kant.’ 2

1 Telegram, 24 juli 1941, van van Starkenborgh aan Welter (IC). 2 A.v., 2 okt. 1941,

k o n o j e ’ s p l a n

Het afgekondigd algemeen embargo zette Japan het mes op de keel — dat wist een ieder die de Japanse invoercijfers kende. Hoe zou het reageren? Zou het een regeling met de Verenigde Staten nastreven dan wel het op oorlog laten aankomen?

Mèt de opperbevelhebber van de Japanse slagvloot, admiraal Jama- moto, was de chef van de Japanse marinestaf, admiraal Osama Nagano, van mening dat Japan, zo enigszins mogelijk, die oorlog diende te voorkomen. Eind juli bepleitte hij in een audiëntie bij de keizer dat Japan een accoord met de Verenigde Staten zou nastreven en dat het daarbij, mocht Washington dat eisen, het Driemogendhedenverdrag zou laten vallen. Er volgden nieuwe besprekingen binnen het Grote Hoofdkwartier en in de Contactraad en daarbij verklaarde de legerstaf zich tenslotte bereid, verder overleg met Washington goed te keuren, maar hij verbond daaraan twee voorwaarden: Japan moest aan het Driemogendhedenver­ drag vasthouden en geen accoord mocht worden aanvaard waarbij het zijn posities in China zou prijsgeven dan wel wezenlijk minder vrijheid van handelen zou krijgen in de Nanjo.

Premier Konoje begreep dat op die basis geen accoord met Washington mogelijk was. Zijn plan was, persoonlijk met president Roosevelt de geschilpunten te gaan bespreken, dan een veel gematigder accoord te sluiten en dat onmiddellijk door de keizer te laten bekrachtigen. Hij hield er wel rekening mee dat die sensationele stap hem het leven zou kosten, maar hij nam aan dat het verzet van de militaire chauvinisten uit de legerleiding met steun van de keizer bedwongen zou kunnen worden. Dit avontuurlijke project kwam door de begrijpelijke aarzelingen van Washington niet van de grond — Konoje trad af. Toen op 18 oktober de samenstelling van een nieuw kabinet bekend werd gemaakt, werd het als onheilspellend beschouwd dat nu juist Todjo als minister-president zou optreden; trouwens, deze zou ook minister van oorlog en bovendien minister van binnenlandse zaken zijn.

Sommige verschijnselen die er op wezen dat een ernstige crisis naderde, hadden op Nederlands-Indië betrekking. Zo werd in september het aantal radio-uitzendingen van Japan naar alle landen in de Nanjo belangrijk uitgebreid; in de uitzendingen naar Indië werd dagelijks onderstreept dat het Japans vaste voornemen was, de Indonesiërs welvarender te maken

en het Nederlands regime ten val te brengen — elke uitzending eindigde met het Indonesia Raya. Bedenkelijk leek voorts dat Japan midden oktober bekend maakte dat het, met verlof van de Portugese regering, een luchtlijn geopend had naar Portugees-Timor — niet minder bedenkelijk, dat de Japanse burgers op instructie van hun regering in groten getale Indië begonnen te verlaten; het eerste repatriëringsschip verscheen in oktober en toen het laatste begin december Tarakan verliet, waren in totaal van de ca. achtduizend in Indië gevestigde Japanners ca. zesduizend naar hun vaderland teruggekeerd.

Alles leek er op te wijzen dat oorlog onontkoombaar was.

In document 1939-1945 D E E L I I a (pagina 146-151)