• No results found

KAP VWA/KvW

8 INVLOED VAN BELEID OP VERANDERING AANTAL MRL OVERSCHRIJDINGEN

8.2 Andere invloeden

8.2.1 Weer

Weersomstandigheden kunnen direct of indirect van invloed zijn op de hoeveelheid residu die op groenten of vruchten achterblijft na een bespuiting met een gewasbeschermingsmiddel. Voor een uitgebreid overzicht wordt verwezen naar bijlage 13. Hier volgt een samenvatting.

Door (zonne)straling kunnen direct of indirect (door een hogere blad- of vruchttemperatuur) de

eventueel aanwezige restanten van de middelen afbreken. Verder kunnen door neerslag residuen van de bladeren en vruchten afspoelen. Afspoeling van residuen zal toenemen bij langere neerslagduur of hogere neerslagintensiteit.

Een indirecte wijze, waarop het weer de hoeveelheid residu kan beïnvloeden is het effect van de weersomstandigheden op de ontwikkeling van plantpathogene ziekten of plagen. Bij

weersomstandigheden die gunstig zijn voor de ontwikkeling van ziekten en plagen, zal over het algemeen de frequentie van toepassing verhoogd worden en soms ook de dosering, wat kan leiden tot hogere residuen op het geoogste product.

De Plantenziektekundige Dienst heeft een inschatting gemaakt van een mogelijke verklaring van de variatie in residuhoeveelheden door variatie in weersomstandigheden. Er is een vergelijking gemaakt tussen gevonden residuen op diverse geoogste gewassen en de weersomstandigheden in de periode 2003 – 2005. Gegevens van residubemonsteringen waren beschikbaar van een groot aantal

verschillende consumptiegewassen en vruchten. In deze studie zijn alleen de gegevens van de Nederlandse producten bestudeerd, omdat alleen voor deze gegevens een vergelijking kon worden gemaakt met de Nederlandse weersgegevens. Omdat alleen voor de gewassen/producten aardbeien en prei voldoende gegevens beschikbaar waren over een periode van tenminste 3 seizoenen is alleen voor deze producten een vergelijking gemaakt tussen residuniveau en weersomstandigheden. In de studie zijn de weersgegevens van het KNMI gebruikt, zoals die vermeld staan op de KNMI-site11.

Aardbei

Fungiciden worden in aardbei vooral ingezet tegen Botrytis en in mindere mate tegen echte meeldauw. Droog en warm weer zijn gunstig voor de ontwikkeling van echte meeldauw. Botrytis wordt vooral gestimuleerd door vochtig weer/vochtige omstandigheden. In de bedekte teelten zal bij zonnig weer met name echte meeldauw worden gestimuleerd. Wanneer de omstandigheden buiten nat zijn zullen de omstandigheden voor Botrytis ook in de kas gunstiger zijn, hoewel de invloed van nat weer minder groot zal zijn dan bij de niet-bedekte teelten. Met name bij vochtig weer zullen dus over het algemeen zowel in de bedekte als niet-bedekte teelt meer fungiciden worden gebruik om Botrytis te bestrijden. In mei 2003 was het weer warm en vochtig, wat gunstig is voor de schimmelziekte Botrytis. De relatief hoge residuniveaus en een relatief hoog aantal illegale stoffen in mei 2003 vergeleken met dezelfde maand in 2004 en 2005 was mogelijk het gevolg van een intensieve Botrytisbestrijding in deze periode (er waren geen gegevens beschikbaar of in mei 2003 inderdaad sprake was van een hoge

“Botrytisdruk”). Voor de overige maanden waren er geen opvallende verschillen in residuniveaus tussen de jaren 2003 – 2005 of was het aantal gegevens te gering voor een analyse van de verschillen.

In juli-augustus 2003 werden van het luizenmiddel pirimicarb gemiddeld hogere residuniveaus gevonden dan in de jaren 2004 en 2005. De hoge luizendruk als gevolg van het warme weer in 2003 zou deze relatief hoge residuniveaus kunnen verklaren.

Prei

De residugegevens op prei zijn bekeken voor de maanden augustus tot en met december. Het betreft hier uitsluitend niet bedekte teelten. De piekwaarde in oktober 2005 wordt veroorzaakt door relatief

hoge residuniveaus van de stof tolylfluanide. Bij temperaturen onder de 5°C breekt tolylfluanide langzaam af en dit zou een reden kunnen zijn voor de hoge residuniveaus. Oktober 2005 kenmerkte zich echter door zeer zacht en zonnig weer met temperaturen ruim boven de 5°C. Verder zijn er tussen de jaren geen grote verschillen in residuniveaus. De hogere residuniveaus in de maanden oktober t/m december in de jaren 2003 en 2005 t.o.v. dezelfde periode in 2004 wordt veroorzaakt door enkele monsters met hoge relatieve residuniveaus van tolylfluanide of propiconazool.

Het aantal overschrijdingen van de MRL was te laag om te kunnen concluderen dat specifieke

weersomstandigheden tot meer overschrijdingen van de MRL hadden geleid. Er kan dus geen uitspraak worden gedaan over het waar of niet waar zijn van werkhypothese 5: het weer heeft een duidelijke invloed op het aantal overschrijdingen in Nederlandse producten.

8.2.2 Acties maatschappijkritische organisaties

In algemene zin wordt aandacht gevraagd voor organofosfaten en carbamaten en gesommeerde

blootstelling. De resultaten van de gesommeerde blootstelling laten een trend zien. In 2004 en 2005 zijn de gehaltes voor diverse percentielen lager dan voor 2003. Het verschil is aanzienlijk als naar specifiek het Nederlands product gekeken wordt. Ook als gekeken wordt naar het aantal MRL-overschrijdingen dat specifiek toe te schrijven is aan deze categorie van verbindingen blijkt er een dalende trend. Tabel 8.16. Overzicht percentage overschrijdingen van de MRL in de periode 2003-2005 voor Nederland, EU en Derde landen vergeleken met norm geldend op moment van monstername voor de stoffen behorend tot de organofosfaten en carbamaten

NL EU Derde landen

alle stoffen Alleen org.f + carb alle stoffen Alleen org.f + carb alle stoffen Alleen org.f + carb 2003 3,5 0,8 15,4 4,0 9,7 3,9 2004 3,2 0,3 20,0 2,5 11,6 2,4 2005 2,5 0,2 12,5 1,5 15,6 4,6

In 2003 werd circa 23 procent van de overschrijdingen in Nederlandse producten verklaard door de aanwezigheid van residuen van organofosfaten of carbamaten in gehalten hoger dan de MRL’s. In 2005 was dat nog maar 8 procent. Tevens wordt een duidelijke daling waargenomen van het aantal MRL- overschrijdingen in de periode 2003 tot en met 2005. Dit zou erop kunnen duiden dat de acties van milieuorganisaties effect hebben. Het kan echter ook dat toelatingen voor organofosfaten en carbamaten bevattende gewasbeschermingsmiddelen zijn beëindigd in deze periode of MRL’s zijn verhoogd. Een vergelijkbare, maar iets minder duidelijke daling wordt waargenomen voor geïmporteerde producten. Het percentage MRL-overschrijdingen dat aan organofosfaten en/of carbamaten kan worden

toegeschreven in producten afkomstig uit Europa is in 2003 tot eind 2005 gedaald van 26 tot 12 procent.

Er kan echter geen éénduidige uitspraak gedaan worden over het waar of niet waar zijn van werkhypothese 6 (in een periode na acties van milieuorganisaties en/of AID worden minder MRL- overschrijdingen gevonden in producten die doelwit waren van de actie), andere factoren kunnen ook een rol gespeeld hebben.