• No results found

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.3 Theoretisch en conceptueel raamwerk

1.3.3 Internationale politieke economie

Robert Cox: ‘Theory is always for someone and for some purpose’

Internationale politieke economie is in de eerste plaats bezig met de onderlinge relaties tussen de economische en politieke domeinen dwars door territoriale grenzen heen. Op de tweede plaats is internationale politieke economie bezig met de rollen die staten spelen in een systeem van competitie die gekenmerkt wordt door een transnationale markteconomie. Hoe en in wie zijn belangen, het ‘nationale belang’ wordt gedetermineerd vormt ook een

probleem. Volgens Underhill (2006) hebben dominante sociaaleconomische belangen, met belangrijke politieke hulpmiddelen, een grote invloed op beleidsuitkomsten die naar buiten worden gebracht in naam van de staat (Underhill 2006: 7). Toch is het heel erg cruciaal om te begrijpen dat, in een context van een transnationale markteconomie, deze dominante

binnenlandse groepen transnationaal kunnen opereren en relaties kunnen ondergaan met andere groepen in andere staten die overigens ook dezelfde belangen kunnen hebben.

Transnationalisme vormt een kenmerk voor deze dominante binnenlandse (elite-)groepen en hun onderlinge gedeelde belangen en marktrelaties. Dit gezegd hebbende resulteert in een volgend punt die een theoretisch probleem aan de kaak stelt namelijk; de link tussen het binnenlandse - en het internationale domein (of niveaus van analyses). Aangezien politiek-economische processen dwars door de zogenaamde ‘lijnen’ snijden van politieke

beleidsvorming die geconstrueerd zijn door de institutionele structuren van een staat (Underhill 2006: 7). Het situeren van staten en economische belangen binnen deze enorme

‘staats-maatschappelijk complex’ zal een belangrijk probleem vormen voor elke theoretische benadering (Cox 1981: 207). Dit betekent namelijk dat men zich moet concentreren op de aard en politieke gevolgen van interdependentie onder de staten en hun samenlevingen (Underhill 2006: 7; Keohane & Nye 1977; Milner 1991). Interdependentie refereert ook naar hoe staten en hun samenlevingen met elkaar zijn verbonden door interacties en

marktstructuren die uiteindelijk invloed uitoefenen op staatsbeleid en politiek in de binnenlandse en internationale context. Transnationalisatie en interdependentie hebben invloed op beide niveaus en dragen bij aan het definiëren van who gets what, when and how (Laswell 1936). Daarop voortbordurend komen we bij het laatste punt als het gaat om

25

interdependentie, staten en welke andere actoren ook relevant zijn voor discussies over de wereldorde. Interdependentie onderschat soms ook de rol van niet-statelijke actoren die staten en hun beleid kunnen beïnvloeden en wat voor consequenties dit heeft voor de politieke economie van het globale systeem (Higott et al 2001). Succesvolle theorieën binnen de internationale politieke economie horen rekening te houden met relaties tussen politieke macht uitgeoefend door en in naam van staatsautoriteiten (in binnenlandse en internationale politiek) aan de ene kant en aan de andere kant belangen en niet-statelijke actoren van een wijder sociaal geheel waarin staatsinstituties natuurlijk ook zijn ingebed (Underhill 2006: 8).

In de internationale politieke economie wordt er tevens een onderscheid gemaakt tussen de positivistische, kritisch realistische en interpretivistische benaderingen. In de fundamentele positivistische benaderingen wordt het doel van wetenschappelijk onderzoek omschreven door het vinden van causale verbanden en daar vervolgens conclusies aan te verbinden (Marsh

& Furlong 2002: 23). Deze positivistische benadering wordt weer onderverdeeld in de formele theorie, die ook weer onderdeel uitmaakt van de neoklassieke economie, en het realisme. Het grote verschil tussen de formele theorie en het realisme binnen de internationale politieke economie heeft te maken met de keuze van de analyse-eenheden. Observatie vormt een belangrijk element voor beide theorieën, maar er zijn belangrijke verschillen in de keuze voor methoden en de analyse-eenheden die worden geobserveerd. De formele theorie

concentreert zich vooral op het rationele gedrag van individuen (staat of persoon), terwijl realisten vooral kijken naar de structuur van het internationale systeem die ervoor zorgt dat staten op een bepaalde manier gaan gedragen. De formele theorie heeft als analyse-eenheid het individu (staat of persoon) die bezig is met het beschermen en vergroten van zijn eigen belangen, maar vergeet tegelijkertijd de bredere sociale implicaties van deze acties en het idee van een samenleving ontbreekt ook in deze benadering (Savigny & Marsden 2011: 202).

‘Game theory’, rationale keuze theorie en het ‘prisoners-dilemma’ vormen voorbeelden van formele theorie en daarbij wordt de nadruk vooral gelegd op macht gebaseerd op individuele voorkeuren, maar er wordt bij deze benaderingen niet gekeken naar de oorsprong van de voorkeuren en het bredere geheel van sociale, politieke en economische contexten waarin politiek handelen plaatsvind (Savigny & Marsden 2011; Marsh & Stoker 2002). Het realisme daarentegen concentreert zich op het gedrag van staten die in een internationaal systeem, gekenmerkt door een anarchistisch structuur, proberen te overleven. In de onderlinge relaties tussen staten en markten vormen staten de belangrijkste actoren van macht.

26

De kritisch/wetenschappelijke realistische benaderingen worden onderverdeeld in Marxisme en Feminisme. Klasse vormt een belangrijk element binnen het Marxisme om de

productieverhoudingen weer te kunnen geven. De productieverhoudingen binnen het

Marxisme worden gekenmerkt door kapitaal en arbeid waarbij de onderlinge relaties worden gekenmerkt door de exploitatie van arbeiders door kapitalisten en de staat speelt daar een ondersteunende rol in (Marsh & Stoker 2002; Savigny & Marsden 2011). Bedrijven spelen ook een belangrijke rol in het vergaren van rijkdom in het Marxisme en staten hebben als functie om de belangen van de heersende klasse te representeren en te beschermen. Arbeiders zouden het slachtoffer zijn van een succesvolle integratie van de belangen van kapitalisten en staatsstructuren. Gramsci’s werk over hegemonie is zeer invloedrijk geweest voor de

ontwikkeling van de internationale politieke economie. Hegemonie speelt hier een andere rol vergeleken met de positivistische benadering. Hegemonie als concept wordt door Gramsci gebruikt om de relaties van en tussen krachten in de maatschappij te analyseren (Savigny &

Marsden 2011: 208). Het met elkaar eens zijn, in plaats van dwang, karakteriseert de relaties tussen staten en het maatschappelijk middenveld in een hegemonie. Zoals Cox uitlegt:

‘hegemony is a form in which dominance is obscured by achieving an appearance of

acquiescence….as if it were the natural order of things’ (Cox 1994: 336). Terwijl hegemonie voor positivisten meetbaar en zichtbaar is in de vorm van een staat, is hegemonie voor kritische/wetenschappelijk realisten onzichtbaar maar de effecten zijn wel waarneembaar.

Volgens Gramsci, ondersteund door de Marxistische ideologie, hebben staten in de

internationale politieke economie de rol op zich genomen om de belangen van de heersende klasse te beschermen en daarmee ook het kapitalistische systeem. Het verband tussen staten, kapitaal en markten wordt concreter toegelicht door Gill en Law die de verbanden als volgt formuleren: ‘capital as social relations depends on the power of the state to define, shape and participate in a regime of accumulation’ (1989: 479). Op deze manier is macht systematisch geordend binnen de economische en politieke structuren. Feminisme daarentegen concentreert zich ook op exploitatie, maar in plaats van klassenverhoudingen refereren feministen naar het onderscheid op basis van geslacht. Feministen kijken verder dan de zichtbare interactie tussen staten en markten door te verwijzen naar het onderliggende fundament van deze interacties die gekenmerkt wordt door het onderscheid op basis van geslacht.

De interpretivistische benadering is ook weer onderverdeeld in constructivisme en poststructuralisme. Constructivisten houden zich bezig met het ontstaan van identiteiten, belangen en ideeën en vragen zich af hoe deze zijn ontstaan. Volgens constructivisten moeten

27

we niet kijken naar de instituties die de economie leiden en vormen om de economie beter te kunnen begrijpen, maar naar de onderliggende waarden, normen en geloofssystemen die ons gedrag vormen (Marsh & Stoker 2002; Savigny & Marsden 2011: 212). Volgens Ruggie (1992) zijn de regels van het internationale systeem op een zodanige manier gevormd dat deze de belangen van de actoren reflecteren die deze regels hebben opgesteld. Om staatsgedrag te kunnen begrijpen moeten we eerst de identiteit van een staat begrijpen. Het onderzoeken van politieke systemen en instituties is onvoldoende voor het begrijpen van staatsgedrag. Daarom moeten we eerst de politieke actoren en hun begrip van deze instituties analyseren naast de normen en waarden die cruciaal zijn voor het analyseren van gedrag (Ruggie 1992: Savigny

& Marsden 2011: 213). Op deze manier ontleent macht zijn oorsprong aan de normen, waarden en geloofssystemen die politieke identiteiten construeren. Volgens het

constructivisme kunnen we macht of de uitoefening ervan niet als zodanig observeren of waarnemen, maar macht manifesteert zich door het analyseren of begrijpen van politieke identiteiten en de manier waarop deze politieke identiteiten belangen reflecteren. Terwijl macht voor positivisten en rationalisten als zichtbaar wordt verondersteld en bij het individu ligt, ligt macht volgens Marxisten in de structuur.

Nigeria

Nigeria is een olierijk land waar de productie van olie en de verkoop ervan een groot deel van het bruto binnenlands product (25%) omvat (Savigny & Marsden 2011: 201). Toch kunnen we ook constateren dat de olieproductie in Nigeria enorme consequenties heeft gehad voor burgers en het milieu. Zo worden de olieopbrengsten verdeeld onder de Nigeriaanse overheid, Shell en andere oliebedrijven, terwijl de plaatselijke bevolking te kampen heeft met enorme milieurampen en andere nare gevolgen die kunnen worden toegedicht aan de olieproductie in het land. Politieke economie geeft ons de mogelijkheden om ook in dit concrete voordbeeld de onderlinge relaties tussen staten, bedrijven en markten te onderzoeken. Zo kunnen we de onderlinge relaties tussen de oliebedrijven en de overheden onderzoeken, maar ook de onderliggende belangen van de verschillende belangengroepen en de discoursen die de onderlinge machtsrelaties reflecteren. In het analyseren van de olie-industrie en het gedrag van deze olie-industrie in Nigeria, dient de formele theorie om de rol van de politieke actoren te onderzoeken. We zien dan dat bepaalde groepen op zoek zijn naar het maximaliseren van hun eigen winst ten nadeel van de lokale samenleving en tevens betrokken raken bij

gewelddadige activiteiten (Savigny & Marsden 2011: 205). Eén van de kenmerken die de Afrikaanse ontwikkeling karakteriseren heeft te maken met dat staten tot de grootste

28

economische eenheden behoren in Afrikaanse landen (Mbaku 2004: 46). Om de controle over natuurlijke hulpbronnen te bemachtigen moet men ook de controle over de staat krijgen.

Zodoende kunnen we met gebruikmaking van rationaliteit beter begrijpen waarom individuen ruzie krijgen om de controle over natuurlijke hulpbronnen. De assumptie die uitgaat van het realisme dat staten op zoek zijn naar het beschermen van hun nationale belangen kan ook uitgelegd worden aan de hand van Nigeria. Hegemonie wordt ook aan de hand van een aantal economische organisaties, zoals het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Wereldbank, in stand gehouden die overigens worden gedomineerd door Westerse economische belangen.

In het verleden heeft Nigeria een groot deel van inkomsten moeten reserveren voor het aflossen van enorme schulden die ontwikkeling als het ware in de weg staan. Westerse investeerders stonden erop dat Nigeria meer moest lenen bij het IMF, wat uiteindelijk

lucratief zou zijn voor de westerse investeerders maar niet voor de plaatselijke bevolking. De weigering van de toenmalige leider in Nigeria heeft geleid tot een machtswisseling waarbij de nieuwe leider Babangida gesteund werd door westerse oliebedrijven en banken. Hieruit kunnen we afleiden dat de steun van westerse overheden aan hun bedrijven en belangen worden versterkt in deze specifieke internationale instituties die garant staan voor de bestaande structuur in het internationale systeem (Savigny & Marsden 2011: 207).