• No results found

Algemeen:schets van een denkbaar internationaal beleidskader Door het toegenomen inzicht in de gevolgen en risico’s van klimaatverandering hebben alle belangrijke landen in 2030 ingestemd met mondiale afspraken over de reductie van broeikasgassen.

Een gelijke ontwikkeling heeft zich voorgedaan in Europa voor verzuring en grootschalige luchtverontreiniging. Op basis van de beschikbare emissieruimte zijn afspraken gemaakt over het verdelen van emissierechten. De industrielanden hebben gelijke emissies per hoofd van de bevolking als verdelingsbeginsel geaccepteerd, waardoor de emissies in West-Europa in 2030 ten opzichte van 1990 ongeveer gehalveerd moeten zijn. Dit leidt in de praktijk tot aanzienlijke overdracht van kapitaal en duurzame energietechnologie van Noord naar Zuid. Hiermee wordt het voor de ontwikkelingslanden mogelijk om hun emissiebeleid te bekostigen. Daarbij krijgen ze een betere toegang tot hoogwaardige en betaalbare energie. Dit zal kansen bieden voor hun sociaal-economische ontwikkeling. Armoede kan worden bestreden, vrouwen krijgen meer kansen, de demografische transitie naar lage geboorte- en kinderstreftecijfers wordt versneld en snelle urbanisatie kan worden beperkt.

De aandacht richt zich sterk op het terugdringen van de emissies van CO2en NOx. De introductie van emissiehandel met harde plafonds,

ook op internationaal niveau, zorgt ervoor dat de kosten zijn geïnternaliseerd zodat voor de internationale spelers de concurrentie- verhouding hierdoor niet wordt verstoord. Ondernemingen die actief zijn binnen de energievoorziening worden hierdoor ervan doordrongen dat deze voorziening moet voldoen aan duurzaamheidscriteria.

In de Europese Unie, inmiddels uitgebreid met Midden- en Oost-Europese landen, zal dan zijn gekozen voor een systeem met nationale en internationale emissieplafonds. Voor ondermeer de energie-intensieve industrie is er een emissieplafond op Europees niveau. In aanvulling op de internationale (Europese) emissieplafonds voor de energie-intensieve industrie, de vervoersector en de elektriciteits- produktie bestaat er dan in Nederland een plafond voor de overblijvende emissies (die vooral samenhangen met de behoefte aan warmte bij de huishoudens, het midden- en kleinbedrijf en het verkeer en vervoer). De overheid stimuleert emissiereducties waar dat nog nodig is, met name wat betreft het terugdringen van de vraag naar energie en het gebruik van hernieuwbare bronnen. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan het veiligstellen van gelijke toegang tot energie, de voorzieningszekerheid en de tijdige herstructurering van economische sectoren die relatief zware lasten van het klimaatbeleid zullen moeten dragen.

Drie denkbare opties van de energie-infrastructuur

Ook de inrichting van de energiehuishouding zal drastisch veranderen, maar met welke uitkomst valt nog moeilijk te voorzien. Wat zal de dominante energietechnologie van de toekomst zijn? Blijft het bij één of zijn er meer naast elkaar functionerende systemen? Zal energie in de toekomst vooral centraal of decentraal worden geproduceerd? De hieronder gegeven beelden zijn niet bedoeld als ontwerpen voor de toekomstige energievoorziening. Ze geven de contouren van een ontwikkeling naar denkbare (energietechnologische) eindbeelden, zoals weergegeven in de ECN-studie.

Allereerst het Status Quo eindbeeld, waarbij de huidige energie-infrastructuur intact blijft, maar de finale energiedragers worden gemaakt uit duurzame energiebronnen. In dit beeld verandert derhalve met name veel aan de aanbodzijde van de energievoorziening. De finale energiedragers blijven methaan, olie en elektriciteit, zodat er voor de eindverbruiker ogenschijnlijk niet veel verandert. Wel zijn veel meer conversieslagen nodig, met name van biomassa en kolen, waarbij de primaire energiedragers zowel hernieuwbare energiebronnen als schoon fossiel zijn. Zowel grootschalige en kleinschalige technologie kan worden toegepast. Het grote probleem bij deze variant is dat de finale energiedragers nog steeds veel koolstof bevatten. Dit heeft als consequentie dat bij vergaande CO2-reductie

alleen biomassa in aanmerking komt voor de productie van synthetisch gas en transportbrandstoffen (biobenzine en -diesel). Al impli- ceert de term het tegendeel, in dit eindbeeld moet veel op de schop: geproduceerd synthetisch gas en afgevangen CO2zal groot-

schalig moeten worden opgeslagen in onder andere lege aardgasvelden. Daarnaast moeten zeer grote hoeveelheden zonnecellen en windturbines worden ingepast.

Een tweede eindbeeld is dat van Nederland Waterstofland. Hierbij vindt een grootschalige transformatie plaats van Nederland aardgasland naar Nederland waterstofland (een ‘alles of niets transformatie’). Waterstof wordt bij dit eindbeeld de dominante finale energiedrager, met name voor industrie, transport en de gebouwde omgeving. De productie van grote hoeveelheden waterstofgas kan niet alleen op basis van hernieuwbare energiebronnen (een te grote omvang van de bronnen). Daarom is ook inzet van kernenergie en fossiele brandstoffen met CO2-opslag in beeld. Toepassing van waterstof vereist een grondige aanpassing van het huidige aardgasnet, zodanig

dat bijvoorbeeld auto’s op waterstof kunnen rijden. Brandstofcellen vormen daarbij de dominante technologie zowel in voertuigen als in warmte/krachtinstallaties. Er zal vooral sprake zijn van grootschalige technologie en centrale energieopwekking en -distributie.

Een derde eindbeeld is dat van Nederland Elektriciteitsland, oftewel de ‘all electric society’. Hierbij wordt de rol van elektriciteit als finale energiedrager dominant in alle sectoren van de maatschappij. Ook dit vereist een fundamentele herziening van de huidige energie- infrastructuur, onder meer in de vorm van een grootschalig elektriciteitsnet, om bijvoorbeeld elektrische auto’s te laten functioneren. Zowel een centrale als decentrale variant is hierbij denkbaar. Belangrijke technologieën naast CO2-opslag zijn warmtedistributie,

elektrische warmtepompen, accu-auto’s en brandstofcelauto’s. De voor de brandstofcelauto’s benodigde waterstof wordt met elektro- lyse verkregen. Voor zover de auto’s niet op elektriciteit of waterstof rijden, gebruiken ze biobenzine en -diesel uit biomassa.