• No results found

In een duurzame energiehuishouding wordt energie zodanig geproduceerd en gebruikt dat de mogelijkheden van anderen om in hun eigen behoeften te voorzien niet worden beperkt. ‘Anderen’ slaat daarbij op mensen in andere delen van de wereld, maar ook en vooral op toekomstige generaties. Een energiehuishouding (hier bedoeld in brede zin, dus met inbegrip van mobiliteit) is pas duurzaam als de gebruikte energiebronnen nu en in de toekomst in voldoende mate beschikbaar zijn, als de effecten van het energiegebruik nu en in de toekomst onschadelijk zijn voor de natuur en de mens, als de levering betrouwbaar en veilig is en als een ieder toegang heeft tot energie tegen een redelijke prijs.

De sectoren energievoorziening, industrie en vervoer zijn alleen al door hun energiegerelateerde emissies niet duurzaam te noemen. Deze sectoren nemen op Europees niveau het overgrote deel van emissies van broeikasgassen voor hun rekening. De vervoerssector is verantwoordelijk voor 30% van de Europese CO2-emissies. Naar verwachting zal dit in

2010 zijn opgelopen tot 40%. De broeikasgas-emissies van de overige sectoren zullen tot 2010 in absolute zin gelijk blijven of iets afnemen ten opzichte van 1990 (Europese Commissie, ‘Milieu 2010 - Onze toekomst, onze keuze. Een actieprogramma voor het milieu in Europa aan het begin van de 21ste eeuw’, januari 2001 (MAP-6)). Voor een duurzame energiehuishouding zijn echter aan-

zienlijke reducties in deze emissies nodig.

Naast de mondiale klimaateffecten hebben de emissies van deze sectoren ook negatieve milieu- en gezondheidseffecten op regionaal niveau vooral door de emissies van verzurende stoffen (NOx en SO2), fijn stof en van vluchtige organische

stoffen. In enkele recente studies (OECD, Environmentally sustainable transport (EST 2000), (WHO/ECE.21/2001/1. EUR/00/502609094/1) wordt

zijn een belangrijke oorzaak van lokale gezondheidsschade met name in de stedelijke gebieden. Ondanks de in de laatste tien jaren gerealiseerde verbetering van de luchtkwaliteit in Europa, is bijna 90% van de inwoners in stedelijke gebieden blootgesteld aan te hoge gehalten van fijn stof, NO2, benzeen en ozon in de buitenlucht. Ook de Nederlandse situatie

vertoont thans nog veel normoverschrijdingen. Mede daarom heeft de Europese Transportraad (4 april 20 0 0) geconclu- deerd dat verdere actie voor het realiseren van duurzame mobiliteit noodzakelijk is. Inmiddels zijn in EU-verband initi- atieven genomen die zullen leiden tot verdere emissiereducties bij deze sector. Hierdoor is de prognose dat in 2010 de normen voor een aantal stoffen niet meer wordt overschreden. Uitzondering vormt NO2 en vooral fijn stof. Ook de

Europese industrie zal gelet op onder andere de energiegerelateerde emissies verder moeten verduurzamen.

Definitie duurzame energie

Duurzame energie heeft in Nederland de beperkte betekenis gekregen van hernieuwbare energie. Hernieuwbaar heeft echter betrekking op de herkomst van de energiedragers (zoals zon, wind, biomassa, getijstromen en aardwarmte), niet op de effecten bij gebruik ervan. Het begrip duurzaam wordt hier gebruikt in de betekenis die de Commissie Brundtland eraan heeft gegeven: duurzame energie staat voor winning, transport en gebruik van energie op een manier die wereldwijd betrouwbaar, veilig, betaalbaar, emissiearm en efficiënt is. Deze definitie is in overeenstemming met het Protocol Duurzame Energie. In het protocol wordt vanwege het spraakgebruik de term ‘duurzame energie’ gebruikt, waar eigenlijk ‘hernieuwbare energie’ wordt bedoeld.

Het World Energy Assessment (WEA, ‘Energy and the challenge of sustainability’, 2000) analyseert de relatie tussen het energie-

vraagstuk en economische, sociale, gezondheids- en milieuvraagstukken. Geconstateerd wordt dat de huidige energie- huishouding niet duurzaam is:

● er is geen hoogwaardige, betrouwbare en betaalbare energievoorziening voor circa 2 miljard mensen in vooral de ontwikkelingslanden. Dit beperkt de mogelijkheden van economische ontwikkeling in die landen en het bereiken van een betere levensstandaard;

● het gebruik van traditionele brandstoffen zoals sprokkelhout, turf en houtskool heeft negatieve gezondheidseffecten voor vooral vrouwen en kinderen. Zware lichamelijke arbeid bij het verzamelen van deze brandstoffen en de zeer slechte lokale luchtkwaliteit en binnenlucht door het gebruik van deze brandstoffen eisen hun tol. De voortijdige sterfte ten gevolge van de slechte kwaliteit van de binnenlucht wordt geschat op 2 miljoen personen per jaar;

● veel landen hebben een onzekere energievoorziening door de afhankelijkheid van import van fossiele energie, wat de economische ontwikkeling in deze landen kwetsbaar maakt;

● een breed scala van energiegerelateerde emissies leidt tot grootschalige luchtverontreiniging en tot degradatie van ecosystemen. De aarde en de atmosfeer zijn maar beperkt in staat om alle emissies die het gevolg zijn van energiegebruik te absorberen. Klimaatverandering en verzuring zijn daarvan de belangrijkste voorbeelden;

● sinds 1970 neemt het aantal motorvoertuigen mondiaal jaarlijks met circa 16 miljoen toe, zodat er in 2020 ruim 1 miljard motorvoertuigen zullen zijn. Deze toename vindt voornamelijk in de steden van de ontwikkelingslanden plaats. Ook indien optimistische verwachtingen omtrent het verbeteren van de energie-efficiency en het gebruik van alternatieve brandstoffen gerealiseerd worden, zal de congestie toenemen en de stedelijke milieukwaliteit ver- slechteren. Dit zal consequenties hebben voor de gezondheid van mensen in deze steden.

In het verleden werd het energieprobleem vooral in verband gebracht met schaarste. De huidige fossiele energiebronnen olie, steenkool en aardgas zouden binnen afzienbare tijd uitgeput raken. Inmiddels is het besef doorgedrongen dat de voorraden nog voldoende groot zijn voor honderden jaren intensief energiegebruik. Die periode is lang genoeg om goede alternatieven te ontwikkelen. De beschikbaarheid van energievoorraden is geen probleem, het is veeleer de vraag of ze schoon, veilig, betaalbaar en tijdig kunnen worden ingezet.

Al geruime tijd bestaat er nationaal beleid om emissies van de energievoorziening terug te dringen. Het nationale beleid om CO2-emissies te beperken heeft effect gehad. De emissie steeg de afgelopen tien jaar met een lager percentage

dan de economische groei (relatieve ontkoppeling). Dit neemt niet weg dat Nederland alle zeilen moet bijzetten om het reductiedoel voor 2010 te halen. Ook is het duidelijk dat de huidige beleidsinzet onvoldoende is om daarna een lang- durige daling van de emissies te bewerkstelligen, gegeven verdere economische groei (absolute ontkoppeling). Voor verzuring zijn de afgelopen tien jaar substantiële emissiereducties gerealiseerd (50% voor SO2, 30% voor NOx, 25%

voor NH3 en ruim 40% voor VOS en voor fijn stof). De emissiedoelstellingen (NMP3) voor 2010 voor NOx, NH3 en VOS

worden echter niet gehaald.

Hoewel er ook andere oorzaken zijn van klimaatverandering, is een duurzame energiehuishouding onmisbaar om het toenemen van de gemiddelde temperatuur op aarde tegen te gaan. Daar komt bij dat energiegebruik een aanzienlijke bijdrage levert aan de uitstoot van verzurende emissies (NOx-aandeel 95% en SO2-aandeel 80%), van vluchtige organische

stoffen (VOS-aandeel 30%) en van fijn stof (aandeel 60%). Ook voor het tegengaan van deze emissies is een duurzame energiehuishouding (inclusief mobiliteit) op termijn de meest effectieve oplossing. Tenslotte is het energievraagstuk een mondiaal probleem. Dit betekent dat de transitie naar een duurzame energiehuishouding onmogelijk is zonder daarbij de verwachte en rechtvaardige economische expansie van de ontwikkelingslanden te betrekken.

Het duurzaam maken van de energiehuishouding vraagt om een verandering in het denken over energie. In het huidige denken over energie gaat het vooral om een sectorale (economische) benadering die gericht is op de schaarste van fossiele brandstoffen, op de directe kosten, op de lokale en regionale milieueffecten en op het hier en nu. Dit zal moeten veranderen. Er is meer aandacht nodig voor de sociale, economische en ecologische effecten op mondiale, regionale en lokale schaal en voor het beperkte vermogen van de aarde en de atmosfeer om de energiegerelateerde emissies op

te vangen. Verder is een verruiming nodig van het aanbod van energiebronnen (met de hernieuwbare bronnen) naast een blijvende, maar verantwoorde, rol van de fossiele bronnen. Ten derde gaat het om het internaliseren van sociale en milieukosten in de energieprijzen.