• No results found

Duurzaam beheer vraagt om solidariteit tussen arme en rijke landen

Als consumptie en productie niet op een duurzame manier zijn vormgegeven, kan zowel toename van armoede als wel- vaartsgroei leiden tot een verdere aantasting van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen.

Rijke landen leggen niet alleen in eigen land beslag op biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen, maar ook op een onevenredig deel elders in de wereld, vaak in ontwikkelingslanden. Bij grote armoede gaat het om overleven op de korte termijn; vernieuwbare natuurlijke hulpbronnen worden dan steeds verder benut, zonder rekening te houden met de beschikbaarheid van hout, water en de bodemvruchtbaarheid op de langere termijn. Armere bevolkingsgroepen moeten soms vanwege productie voor de export en niet-duurzame exploitatie uitwijken naar gebieden waar de landbouw minder opbrengt en meer schade veroorzaakt. Produceren in landbouw- en industriesectoren voor de export leidt in verschillende regio’s tot vervuiling en uitputting van watervoorraden.

Duurzame landbouw en duurzaam beheer van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen moeten daarom tegelijkertijd bijdragen aan de sociaal-economische ontwikkeling en de armoedebestrijding in ontwikkelingslanden. Ontwikkelingslanden zelf zijn vaak niet in staat om over te schakelen naar duurzamer beheer van biodiversiteit, natuurlijke hulpbronnen en land- bouw, ten gevolge van bijvoorbeeld gebrek aan kennis of geld. Nederland kan via financiële en andere steun en het openstellen van de westerse markten voor producten uit ontwikkelingslanden, bijdragen aan verbetering van deze situatie. Hiervoor stellen we drie aanvullende vormen van steun voor.

De eerste vorm van steun aan arme landen is het beïnvloeden van de markt. In de huidige wereldhandel wordt de schade aan biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen niet doorberekend in de prijzen van producten (net zo min als de sociale kosten). Niet-duurzame producten zijn eigenlijk te goedkoop, terwijl het aanbod van duurzame producten relatief klein en

duur is. Om hierin verandering te brengen zijn er twee mogelijkheden, die beide zullen worden gebruikt. Aan de ene kant kunnen duurzame producten aantrekkelijker worden gemaakt via keurmerken en promotie van gecertificeerde producten. Aan de andere kant kunnen niet-duurzame producten minder aantrekkelijk worden gemaakt, bijvoorbeeld door de milieu- kosten ervan te verdisconteren in de prijzen. De instrumenten hiervoor zijn nog beperkt beschikbaar. Die zal Nederland ontwikkelen, samen met gelijkgestemde landen. Het begrip duurzaamheid moet ook een sterkere rol krijgen in internationale handelsverdragen en verder worden uitgewerkt in de WTO (World Trade Organisation). Uiteindelijk wil Nederland in eerste aanleg, via allianties met andere landen, komen tot een situatie waarin zoveel mogelijk handel in duurzaam geproduceerde goederen plaatsvindt, zowel binnen deze groep als tussen deze groep en de ontwikkelingslanden. Het gebruik van duurzame keurmerken, het uitdragen van de gedachte dat consumenten in westerse landen zullen moeten betalen voor duurzame goederen en het internaliseren van kosten in niet-duurzame goederen kunnen hier ook aan bijdragen.

De tweede vorm van steun is gekoppeld aan het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. Dit beleid is primair op armoede- bestrijding gericht. Bij de keuze van landen die steun ontvangen, kijkt Nederland naar de ernst van de armoede, naar het functioneren van het overheidsbestuur en naar de mensenrechtensituatie. Het behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit is een belangrijke component bij armoedebestrijding. Er zal op worden ingezet om (het behoud van) bio- diversiteit en natuurlijke hulpbronnen verder te integreren in het beleid van internationale organisaties en financiële instellingen. Voor eventuele nieuwe landen waarmee een brede ontwikkelingssamenwerkingsrelatie wordt vastgehouden aan bestaande criteria. De waarde van biodiversiteit zal een discriminerend criterium zijn bij toekomstige aanpassingen in de milieulandenlijst voor ontwikkelingssamenwerking. Bij deze vorm van steun past ook de ecoregionale benadering. Deze benadrukt dat processen en activiteiten in een brede ecologische context worden bekeken, die niet perse samen- hangen met een politiek-administratieve context. Het gaat hierbij om ecoregio’s die in ruimere of engere geografische gebieden uiteenvallen. Ecoregio’s zijn bijvoorbeeld het Guyana-shield (Venezuela, Guyana, Suriname, Frans Guyana, Noord-

Brazilië), het Centraal-Afrikaanse bosmassief (Kameroen, Gabon, de Congo’s en Equatoriaal Guinee), de Sahel, de Andes en de Mekong-regio. Vanuit het bestaande ontwikkelingssamenwerkingsbeleid zal Nederland de activiteiten van deze landen bezien vanuit een brede ecologische samenhang die niet ophoudt bij de landsgrens doch bij de ecologische grens. Nederland wil de mogelijkheden voor regionale activiteiten stimuleren die in deze ecoregionale benadering een meerwaarde hebben.

De derde vorm van steun is ontwikkelingslanden te helpen met het opdoen van ervaring en het uitwisselen van kennis. Die hulp strekt zich uit over een breed scala aan onderwerpen, bijvoorbeeld van technieken en methoden voor duurzame landbouw en voor duurzaam beheer van biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen tot het maken van beheersplannen, van het ontwikkelen van keurmerken tot het beheren en ontwikkelen van genetisch materiaal. Deze vorm van steun omvat niet alleen financiële hulp. Het kan ook gaan om een inhoudelijke bijdrage van bijvoorbeeld kennis en technologie. De overheid zal samen met bedrijfsleven, maatschappelijke groeperingen en universiteiten, hulp bieden aan ontwikke- lingslanden om zoveel mogelijk zélf kennis en technologie te ontwikkelen, met oog voor lokale behoeften, cultuur en kennis. Deze hulp geeft Nederland zowel via bilaterale kanalen als via internationale instellingen en programma‘s. Met overheidshulp ontwikkelde kennis wordt zoveel mogelijk beschikbaar gesteld aan ontwikkelingslanden, voorzover er geen afspraken over kennisbescherming zijn gemaakt.