• No results found

In een aantrekkelijke leefomgeving en temidden van een vitale natuur

De dagelijkse leefomgeving wordt ervaren als schoon en aantrekkelijk. De kwaliteit van de lucht, de bodem en het water, alsmede de algemene milieukwaliteit is passend voor de functie van een gebied. De kwaliteit van de bodem, het water en de lucht is zodanig dat deze geen belemmering vormt voor de natuurdoelen binnen de ecologische hoofdstructuur. Ook de beschikbaarheid van water is geen belemmering voor de ontwikkeling van deze natuur. De kwaliteit van het landelijk gebied en de daar aanwezige natuur is hoog. Er is sprake van behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit (binnen en buiten de EHS) en bodemvruchtbaarheid, mede met het oog op de voedselproductie. Naast milieukwaliteits- condities zijn voor het realiseren van de natuurdoeltypen ruimtelijke condities essentieel. Deze ruimtelijke condities zijn vastgelegd in de nota ‘Natuur voor mensen, mensen voor natuur ’ en de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening.

Het als aantrekkelijk en schoon ervaren van de dagelijkse leefomgeving vereist dat:

de kwaliteit van de lucht, de bodem en het water, alsmede de akoestische kwaliteit passend is voor de functie van een gebied;

er kwaliteit is door verscheidenheid. Er is een duidelijk contrast tussen stedelijk gebied en landelijk gebied. Maar ook binnen het stedelijk gebied zijn er verschillen, bijv. binnenstedelijke stille gebieden versus drukke winkelcentra. Vanuit de drukke stad ligt rust, stilte en donkerte binnen handbereik door bijvoorbeeld stadsparken of bij steden gelegen wandel- of bosgebieden. Voor ieder individu bestaat de mogelijkheid om toegang te krijgen tot de kwaliteit die hij of zij wenst. Juist in deze drukke tijd krijgt rust in de vorm van stille gebieden extra aandacht. In deze gebieden wordt de passende akoestische kwaliteit gewaarborgd. In gebieden met verschillende functies zijn milieukwaliteitscondities aanwezig die voldoen aan de voor die functies passende kwaliteit. Natuurgebieden vervullen bijvoorbeeld een functie voor natuur en biodiversiteit, maar ook voor de mens; daarom is het er stil. Anderzijds past bijvoorbeeld in een dynamisch stadshart een kwaliteitsbeeld waar meer drukte mag zijn. Kwetsbare functies (wonen, natuur) bevinden zich in een klein land als het onze altijd in de (relatieve) nabijheid van overlast veroorzakende

bedrijvigheid en infrastructuur. De belevingswaarde van gebieden (gelet op het functioneren van deze gebieden) wordt echter niet nadelig beïnvloed door deze bronnen, door een optimale onderlinge afstemming van functies;

de landbouw heeft een belangrijke plaats op het platteland om de leefkwaliteit van haar woonkernen te behouden. Er wordt veel waarde aan het landschap en de natuur toegekend. De grondgebonden landbouw heeft een belangrijke functie t.a.v. de leef- omgeving (bijvoorbeeld koeien in de wei en natuurrijke perceelsranden). In het landelijk gebied is door de groene dooradering en de afwisselende en niet versnipperde natuur een hoge leefkwaliteit aanwezig;

door landbouwactiviteiten, wegverlichting en ander activiteiten veroorzaakt licht tast de kwaliteit van het landschap niet aan en is niet hinderlijk voor mensen (ten aanzien van wegverlichting is daarbij een afweging met de veiligheid aan de orde).

Een zodanige kwaliteit van de bodem, het water en de lucht dat deze geen belemmering vormt voor de natuurdoeltypen binnen de EHS vereist dat:

depositie zuur en stikstof: overschrijdingen van de kritische depositieniveau’s (op basis van beschermingsniveau natuurdoeltypen van 95%) voor verzurende en vermestende stoffen niet meer plaatsvindt. Daartoe dient de depositie van verzurende stoffen (Nox, S02,

en NH3) door middel van generieke emissiereducties te blijven onder een waarde van 900-1300 mol zuur/hectare/jaar. Afhanke-

lijk van de gevoeligheid van natuurdoeltypen is nader gebiedsspecifiek beleid nodig om onder een waarde van 400-600 mol zuur/ hectare/jaar te komen. De depositie van vermestende stoffen (NOxen NH3) dient door middel van generieke emissiereducties te blijven

onder een waarde van 550-900 mol stikstof/hectare/jaar;

met gebiedsspecifieke maatregelen dient lokaal in gevoelige gebieden een niveau van 300-500 mol stikstof/hectare/jaar te worden bereikt;

waterbeschikbaarheid: 100% herstel van het hydrologische regime (Gewenste Grond- en Oppervlaktewaterregime; GGOR) voor de betreffende natuurdoeltypen;

grondwaterkwaliteit: voor het instandhouden van sommige, met name kwelwaterafhankelijke natuurdoeltypen is de concentratie in het opwellende grondwater kleiner dan 25 mg nitraat/liter (streefwaarde voor grondwater ten behoeve van de drinkwatervoor- ziening);

oppervlaktewaterkwaliteit: de concentratie van stikstof in het oppervlaktewater bedraagt maximaal 2,2 mg stikstof/liter als grens- waarde en 1,0 mg stikstof/liter als streefwaarde. Deze beide waarden gelden voor eutrofiëringsgevoelige stagnante wateren. Voor de overige wateren zijn deze waarden mede richtinggevend. De concentratie van fosfor in het oppervlaktewater bedraagt maximaal 0,15 mg /liter als grenswaarde en 0,05 mg /liter als streefwaarde. Deze beide waarden gelden voor eutrofiërings- gevoelige stagnante wateren en moeten gebiedsgericht worden bereikt. Voor de overige wateren zijn deze waarden mede richting- gevend;

zware metalen: de belangrijkste bijdrage aan de belasting van de bodem in landbouwgebieden met zware metalen wordt geleverd door koper, zink en cadmium. Voor deze zware metalen gelden in de bodem de volgende streefwaarden per kg droge stof: cadmium: 0,8 mg/kg; koper: 36 mg/kg; zink: 140 mg/kg (deze concentraties hebben betrekking op een standaardbodem met 10% organische stof en 25% lutum). In grondwater zijn de volgende concentraties opgelost metaal als streefwaarden vastgesteld: cadmium: 0,06 µg/liter; koper: 1,3 µg/liter; zink: 24 µg/liter;

bestrijdingsmiddelen: de belasting van de verschillenden milieucompartimenten met bestrijdingsmiddelen is zodanig dat de betreffende streefwaarden niet worden overschreden;

de soortenrijkdom niet wordt aangetast door lawaai, stank en kunstmatig licht.

Het behoud en duurzaam gebruik van de biodiversiteit en bodemvruchtbaarheid in Nederland vereisen dat:

de bodem een zodanige kwaliteit heeft dat bodemvruchtbaarheid en voedselvoorziening op lange termijn is zijn veiliggesteld;

de ozon concentratie in de lucht lager is dan het niveau van 6 mg/m3uur, als geaccumuleerde som boven de 80 µg/(m3.u), gedurende

ziekten en plagen in verschillende vormen van landgebruik geen kans krijgen doordat de vormen van landgebruik adequaat ecologisch functioneren en doordat verspreiding via actieve ecologische barrières wordt tegengegaan.