• No results found

De kans op een ernstig ongeval rondom Schiphol wordt bepaald dor de omvang van het vliegverkeer, de veiligheid van de vliegtuigen en de kwetsbaarheid van de omgeving. De kwetsbaarheid van de omgeving wordt vooral bepaald door de vraag waar mensen wonen en werken ten opzichte van de vliegroutes. Voor externe veiligheid gaat de PKB Schiphol en Omgeving uit 1995 uit van een stand-still ten opzichte van 1990, waarbij als maatstaf het GGR (Gesommeerd Gewogen Risico) wordt gehanteerd. In de Nationale Milieuverkenning 20 0 0-2030 zijn berekeningen gemaakt van het groepsrisico voor groeiscenario’s in de jaren 2010 en 2020, waarbij echter geen rekening is gehouden met de nieuwe grenzen die aan de externe veiligheid gesteld worden. In de berekening is voorts alleen met omwonenden rekening gehouden. Het groepsrisico wordt dan enigszins onderschat doordat de mensen in kantoren en bedrijven buiten beschouwing blijven. Als gevolg van nieuwe beleidsvoornemens (Nota Toekomst Nationale Luchthaven uit december 1999 en het voorstel tot Wijziging van

de Wet luchtvaart inzake de inrichting en het gebruik van de luchthaven Schiphol, januari 2001) mag worden verwacht dat het groeps-

risico deels toeneemt en deels afneemt.

De berekeningen geven aan dat de kans op ‘kleinere’ ongevallen (10-30 slachtoffers) in 2010 en 2020 toeneemt ten opzichte van het referentiejaar 1990, terwijl de kans op grotere ongevallen (40 doden en meer) na 20 03 grosso modo afneemt. Dit heeft te maken met het in gebruik nemen van de vijfde baan, waardoor over minder bebouwd gebied zal gaan worden gevlogen (dit leidt onder andere tot lagere risico’s bij Amstelveen-Buitenveldert). De vloot die Schiphol aandoet is inmiddels bijna geheel vervangen door de meest moderne en dus veiligste vliegtuigen. Hierdoor ontwikkelde de ongevallenratio op Schiphol zich relatief gunstig ten opzichte van 1990, maar ook in vergelijking met de rest van de wereld. Nu de vloot echter vrijwel geheel is vervangen gaat dit relatieve voordeel weer verloren en is, volgens de huidige inzichten, de verbetering van de ongevallenratio niet meer zo groot dat dit een verdere groei van het aantal vlieg- bewegingen compenseert. Indien er in de tussentijd geen (statistisch) significante technologische ontwikkelingen plaats- vinden die de ongevalsratio weer doen dalen of als er in de omgeving van Schiphol (veel) nieuwe woningen, bedrijven en kantoren bijkomen, dan zou het groepsrisico weer kunnen toenemen tot boven het niveau van 1990. Met de nieuwe beleidsvoornemens kan dat alleen tot het maximum aantal vliegtuigbewegingen dat binnen de randvoorwaarde van stand-still en de grenswaarde van het toaal risicogewicht mogelijk is. (Milieuverkenning 5, RIVM, 2000, pagina 178-181)

2.6 Milieuprobleem 6: Aantasting van de leefomgeving

Situatie over 30 jaar (bij ongewijzigd beleid): de kwaliteit van de leefomgeving neemt af door verstoring (o.a. de geluid- hinder) en wordt aangetast door te hoge blootstelling aan luchtverontreiniging. Ook staat stilte in natuurgebieden in toenemende mate onder druk. Door het verdwijnen van specifieke culturen verdwijnt ook kennis en ervaring voor de hele mondiale samenleving.

De kwaliteit van de leefomgeving staat in Nederland onder druk door een opeenstapeling van milieuproblemen die veroorzaakt worden door toenemende mobiliteit, andersoortige combinaties van wonen, infrastructuur en werken. De Vijfde Nota ruimtelijke ordening (‘Ruimte maken, ruimte delen’) verwoordt dat de druk op de ruimte zal toenemen door de groei van de bevolking en van de economie. Dit veroorzaakt meer vraag naar ruimte om te wonen, te werken, te recreëren, en mobiliteit. Doelstelling is het realiseren van vitale en aantrekkelijke steden en een aantrekkelijk landelijk gebied. Dit transformatieproces vergt meer aandacht voor gezondheid, veiligheid en kwaliteit van de leefomgeving.

Inmiddels neemt de hinder toe. Dat geldt ook voor de ernstige geluidhinder; hierbij gaat het vooral om geluidhinder door het wegverkeer, burengerucht en vliegverkeer. De burger is hierbij de belangrijkste veroorzaker van zijn eigen milieudruk. De ernstige geluidhinder zal bij ongewijzigd beleid tegen 2030 met 20 tot 50% toegenomen zijn.

(Milieuverkenning 5, RIVM, 2000, pagina 167) Tegelijkertijd neemt in het landelijk gebied de geluidbelasting toe; stilte en donkerte

worden schaars. De kwaliteit van de leefomgeving is niet gelijk verdeeld over stad en platteland. De verslechtering in de stad is beduidend groter. Dergelijke verschillen zijn er ook tussen oude en nieuwe stadswijken. Met name in oude woonwijken van de grotere steden leidt een opeenstapeling van milieuproblemen tot verlies van gezondheid en leef-

kwaliteit. Verder speelt de inkomensklasse een rol; de hogere inkomens hebben minder last van een verslechterende leefomgeving, mede omdat deze meer keuzemogelijkheden hebben.

Uit berekeningen van het RIVM blijkt dat bij een ongewijzigd geluidbeleid in 2030 een 15 tot 20% groter deel van het land te maken zal krijgen met te hoge geluidsniveau’s van wegen, spoorwegen en vliegtuigen. In 40% van de natuur- gebieden van de Ecologische Hoofdstructuur zal het geluidniveau hoger zijn dan het natuurlijke achtergrondniveau (40 db(A)) (nu is dat 30%).

Hoewel de emissies van stikstofdioxide en fijn stof een dalende tendens vertonen, blijven ze in de toekomst uitstijgen boven de EU-normen. Ongeveer een miljoen mensen in steden zullen aan die te hoge emissies worden blootgesteld. Op basis van de huidige kennis wordt 2 à 5% van het totale gezondheidsverlies toegeschreven aan het buitenmilieu.

(Milieuverkenning 5, RIVM 2000, pagina 206). Fijn stof, ozon en geluid leveren daaraan de grootste bijdrage. Ozon en fijn stof

zijn belangrijke oorzaken van klachten en van infecties aan de luchtwegen, longfunctiedaling en hart- en vaatziekten. Met name ouderen, jonge kinderen en mensen met ademhalingsproblemen zijn vatbaar voor de gezondheidseffecten van ozon en fijn stof. De concentraties hiervan hangen sterk samen met de uitstoot van NOx (stikstofoxiden) en VOS

(vluchtige organische stoffen).

De NOx-emissie door wegverkeer, grote industriële stookinstallaties en energiecentrales zullen de komende dertig jaar

in Europa en Nederland worden gereduceerd door de strengere emissie-eisen. (Milieuverkenning 5, RIVM 2000, pagina 128)

De VOS-emissies uit het verkeer en uit de verwerking van aardolie zullen op dezelfde manier worden gereduceerd.

(Milieuverkenning 5, RIVM 2000, pagina 130) De verwachting is dat in 2030 de concentratie fijn stof 20% lager zal zijn dan het

doelstellingen om de emissie terug te dringen echter niet gehaald. Zelfs als ze gehaald zouden worden, zullen de con- centraties ozon en fijn stof nog te hoog zijn en leiden tot de aantasting van de gezondheid van de bevolking. Door de vergrijzing van de bevolking en de daarmee samenhangende grotere gevoeligheid voor luchtverontreiniging, zullen er meer gezondheidsklachten zijn. Daarom zijn extra voorzieningen nodig in de gezondheidszorg, die door de vergrijzing van de Nederlandse bevolking toch al duurder wordt. (Milieuverkenning 5, RIVM 2000, pagina 25, 207 en 208)

Vooral ook door de toename van het verkeer zal de luchtkwaliteit in Nederlandse steden niet sterk verbeteren.

Ongeveer een half tot één miljoen inwoners van Nederland zullen in 2030 blootstaan aan te hoge niveaus van veront- reiniging volgens EU-normen. (Milieuverkenning 5, RIVM 2000, pagina 25) Dit zal effect hebben op hun gezondheid.

Bij concentraties conform de milieukwaliteitscondities mag verwacht worden dat de minder ernstige effecten zoals het optreden van longfunctiedaling, luchtwegklachten en verergering van symptomen bij astmatici aanzienlijk zullen afnemen en mogelijk verdwijnen; dit valt momenteel evenwel niet te kwantificeren. De dagelijkse voortijdige sterfte zou bij benadering van de streefwaarden in omvang gehalveerd kunnen worden. Dit positieve beeld kan echter aanzienlijk beïnvloed worden door de verwachte vergrijzing van de bevolking. De risicogroep voor voortijdige sterfte en spoed- opnamen in het ziekenhuis betreft mensen met luchtwegaandoeningen en hart- en vaatziekten in de bevolkingsgroep ouder dan 65 jaar. De bevolking ouder dan 65 jaar zal in de komende 30 jaar in omvang nagenoeg verdubbelen.

Verbetering van de luchtkwaliteit richting de streefwaarden leidt door de vergrijzing mogelijk niet tot afname van voor- tijdige sterfte en ziekenhuisopnamen. Daar staat tegenover dat er bij de huidige concentraties met de bevolkingsopbouw van 2030, naar verwachting een verdubbeling van voortijdige sterfte en ziekenhuisopnamen zou optreden.