• No results found

De in eerdere hoofdstukken geconstateerde barrières zorgen er echter voor dat de transitie naar een duurzame energie- huishouding moeizaam van de grond komt. Een grote gezamenlijke beleidsinspanning zal nodig zijn om de barrières te slechten en de transitie het komende decennium goed op gang te brengen. Een aantal barrières speelt bij de transitie naar een duurzame energiehuishouding een nadrukkelijke rol.

De ongelijke verdeling tussen Noord en Zuid is een belangrijk dilemma. De geïndustrialiseerde landen en landen in economische transformatie (Oost-Europa) zullen in staat zijn om hun vraag naar primaire energie, ten gevolge van efficiency-verbetering, te stabiliseren en zelfs beperkt te doen afnemen. In de ontwikkelingslanden daarentegen zal de vraag naar primaire energie (en met name fossiele brandstoffen) met circa 2,5% per jaar toenemen ten gevolge van de industrialisatie, de motorisering en de toenemende levensstandaard.

Door het korte termijn denken en het feit dat milieueffecten onvoldoende in de prijzen van fossiele brandstoffen zijn verdisconteerd, hebben veroorzakers van het klimaatprobleem, verzuring of grootschalige luchtverontreiniging geen belang om de problemen aan te pakken. De overheid is nog teveel probleemeigenaar.

Een andere belangrijke barrière is de onzekerheid in welke technologische richting een duurzame energiehuishouding zich gaat ontwikkelen. Het gaat om lange termijn investeringen in nieuwe energietechnologie, waarbij het nu niet duidelijk is welke daarvan het commercieel zullen halen. Mede ten gevolge van de liberalisering van energiemarkten stellen veel energie- bedrijven zich risicomijdend op. Daar komt bij dat de ontwikkeling van technologie sterk internationaal wordt bepaald.

Om de eerste twee barrières te kunnen slechten, wordt ingezet op instrumenten (zowel emissiehandel als heffingen op milieu- grondslag) die harde doelen formuleren maar tegelijkertijd ruimte bieden voor een flexibele invulling. Milieukosten worden daarmee in de prijzen van energie verdisconteerd. Door daarnaast en waar mogelijk ook internationale emissiehandel moge- lijk te maken, wordt overdracht van kapitaal en technologie van Noord naar Zuid bevorderd. Het wegnemen van de lange termijn onzekerheden wordt gezocht in het nemen van initiatieven op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en demon- stratie (demand pull) en door selectief op marktintroductie gerichte financiële of andere prikkels te geven (demand push).

Hoewel de transitie primair plaatsvindt binnen de energiehuishouding, zal deze ook daarbuiten effecten hebben en tot weerstanden kunnen leiden. Het is daarom verstandig om de randvoorwaarden waarbinnen de transitie zich moet vol- trekken, van te voren te formuleren:

● de transitie mag niet leiden tot macro-economische instabiliteit;

● tijd en middelen moeten beschikbaar zijn mocht het nodig zijn economische sectoren te herstructureren;

● de ongelijkheid in de toegang tot de energievoorziening mag niet toenemen;

● de kwaliteit en kwantiteit van de voorzieningszekerheid moeten worden gewaarborgd (diversificatie in gebruik van primaire energiebronnen);

● het voorzorgbeginsel moet worden gehanteerd, ondermeer ter voorkoming van milieuhygiënische afwenteling en handhaving van de veiligheid (onder andere bij toepassing van waterstof).

5.3 De transitie-agenda

De transitie naar een duurzame energiehuishouding is een onzeker proces, omdat er onzekerheid is over de mate van internationale samenwerking en over de ontwikkeling en implementatie van nieuwe technologieën die bij kunnen dragen aan emissiereducties. Het realiseren van de transitie vergt een lange termijn. Er zal nu moeten worden geïnvesteerd in oplossingen waarvan de baten pas op langere termijn kunnen worden geoogst. Ook de Sociaal Economische Raad constateert in zijn advies over het sociaal-economisch beleid op de middellange termijn (SER, ‘Sociaal-economisch beleid 2000 - 2004’, 16 juni 2000) dat voor de aanpak van het broeikaseffect het van groot belang is dat Nederland zich tijdig voor-

bereid op de noodzakelijke omslag naar een duurzame energiehuishouding. Het gaat om beleidstrajecten die omgeven zijn met vele vragen, waardoor het nu nog niet duidelijk is met welke middelen en door welke actoren de problemen kunnen worden opgelost. Het werken met scenario’s is dan ook van groot belang als hulpmiddel om met deze onzeker- heden op lange termijn om te kunnen gaan. Scenario’s zijn geen toekomstvoorspellingen, maar geven een beeld van verschillende toekomsten die elk afzonderlijk denkbaar zijn. Door verschillende beleidsvoorstellen af te zetten tegen afwijkende scenario’s is te zien of beleid voldoende robuust is.

Voor de transitie naar een duurzame energiehuishouding is het nodig dat verschillende partijen in actie komen. Universi- teiten, bedrijven uit de energieproductiesector, grote energiegebruikers en maatschappelijke organisaties zullen veel moeten doen. Omdat belangen van partijen sterk kunnen verschillen, dient de overheid partijen bij elkaar brengen om zo de noodzakelijke initiatieven uit de markt aan te jagen. Deze schakelfunctie wordt ook in internationaal kader uitge- voerd.

Naast het stellen van heldere doelen en kaders, door onder andere het internaliseren van de milieukosten, zal het rijk het initiatief moeten nemen om alle betrokkenen bij de energietransitie aan tafel te brengen. Dit zijn vooral de actoren die grote belangen hebben bij het realiseren van het transitiedoel en daarvoor ook hun nek willen uitsteken. Bijvoorbeeld omdat ze hiervoor kansen in de markt zien (concurrentie), omdat het doel aansluit bij hun eigen drijfveren, omdat ze denken te kunnen bijdragen aan het realiseren van het doel. Het zijn ook actoren die beseffen dat het niet meer om alleen een milieuprobleem gaat maar om een breed maatschappelijk probleem en vanuit het besef ook gezamenlijk naar oplossingen te willen zoeken en open te staan voor ideeën en mogelijkheden. Er moet gewerkt worden aan consensus over het scala van oplossingsrichtingen, zodat de technologie verder ontwikkeld en toegepast kan worden. Het is van cruciaal belang dat het publiek gefinancierde onderzoek goed aansluit op wat bedrijven aan R&D doen om zo echte systeeminnovaties te ontwikkelen. Bij dit mondiale klimaatprobleem wordt ook internationaal aan mogelijke oplossingen gewerkt. Het is van belang dat Nederland goed weet waar wàt ontwikkeld wordt om zo te voorkomen dat dingen dubbel worden gedaan. Waar nodig en relevant wordt aansluiting gezocht bij internationale ontwikkelingen.

Ook zullen in de loop van de tijd de dan beschikbare technologieën omgezet moeten worden in daadwerkelijke investe- ringen. De markt bepaalt primair de keuze welke combinatie van technologieën het meest geschikt is om de noodzake- lijke reductie van de energiegerelateerde emissies te bewerkstelligen. De overheid stuurt hier op de effecten en zorgt, door instrumenten die sturen via de markt, dat bedrijven geprikkeld worden zelf de meest optimale keuze te maken.

De verantwoordelijkheid van de overheid is het creëren van de condities voor de transitie:

● een consistente set van operationele doelstellingen die de investeringsfase ondersteunen;

● adequate instituties en instrumenten die de transitie ondersteunen en bewerkstelligen: voorkeur hebben instrumenten die aangrijpen op systeemniveau en die functioneren op het schaalniveau waarop oplossingen zich aandienen;

● andere randvoorwaarden die in de investeringsfase in acht moeten worden genomen (onder andere afwenteling op andere milieuthema’s tegengaan, waarborgen voor veiligheid en voorzieningszekerheid);

● een goed gevulde portfolio van (technologische) oplossingen;

● een voldoende ‘sense of urgency’ bij betrokkenen om de investeringsfase in te gaan (de neuzen staan in dezelfde richting).