• No results found

Historie en werking van de energiebelasting

In document ENERGIEBELASTING ONDER SPANNING (pagina 11-14)

2. Plaats en karakter van de energiebelasting

2.1. Historie en werking van de energiebelasting

Onder de naam energiebelasting wordt een belasting geheven op aardgas en elektriciteit11. De basis van de energiebelasting, zoals die thans bestaat, is gelegd in 1996 toen de Regulerende Energiebelasting (hierna: REB) ingevoerd. Daarvoor, in 1988, werd een stelsel van algemene belastingen op brandstoffen ingevoerd via de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne (hierna: Wabm). Bij invoering was de Wabm nog een bestemmingsbelasting met CO2-component op basis van het ‘de vervuiler betaalt-principe’. Echter, omdat deze grondslag te smal was om het milieubeleid te financieren, werden medio 1992 deze belastingen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën gebracht en als algemene belasting aangemerkt. Gevolg hiervan was dat de belastingopbrengsten niet meer louter voor milieudoeleinden werden ingezet maar tot de algemene middelen werden gerekend, waaruit ook het milieubeleid sindsdien werd bekostigd12. In 1996 werd de basis gelegd voor de energiebelasting zoals die thans bestaat. Het doel van de REB was het stimuleren van efficiënt energiegebruik en duurzame energieopwekking en trof alleen kleinverbruikers.

2.1.1. Energiebelasting en Opslag Duurzame Energie

Als in deze thesis gesproken wordt over energiebelasting, wordt zowel de energiebelasting als de ODE bedoeld. De ODE wordt kort afzonderlijk besproken omdat deze heffing in essentie verschilt van de energiebelasting maar dezelfde werking heeft. Ter verduidelijking wordt eerst kort ingegaan op het onderscheid tussen een milieubelasting en een milieuheffing.

2.1.1.1. Milieubelasting versus milieuheffing

De energiebelasting en ODE zijn, naar het schijnt, twee vormen van belastingen die op een zelfde manier worden geheven door de belastingdienst. Bovendien belasten beiden dezelfde grondslag. Schijn bedriegt echter, want in essentie is de energiebelasting een milieubelasting en de ODE een milieuheffing.

Milieubelastingen worden opgelegd om algemene middelen te genereren zonder aanwijsbare tegenprestatie, terwijl bij milieuheffingen wel sprake is van een tegenprestatie door de overheid13.

10 Art. 2 Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie.

11 Art. 48, lid 1 Wbm.

12 Bervoets e.a. 2019, p.81.

13 Vollebergh e.a. 2014, p. 28.

2.1.1.2. ODE

De ODE is een heffing op verbruik van elektriciteit en aardgas die in 2013 is ingevoerd. Ten aanzien van het belastbare feit, belastingplichtige en heffingstechniek bestaat geen onderscheid met de energiebelasting (behalve de hoogte van tarieven en het niet-bestaan van een heffingskorting). Er is echter wel een essentieel verschil op te merken. Voor de energiebelasting bestaat geen specifiek opbrengstdoel en deze milieubelasting is derhalve bestemd voor de financiering van algemene overheidsuitgaven. Voor de ODE geldt dat dit middel sinds de invoering nadrukkelijk bedoeld is voor de financiering van de subsidieregeling stimulering duurzame energie (hierna: SDE+). De ODE is derhalve een milieuheffing14. In de begroting wordt de ODE ook als niet-belastingmiddel geboekt waardoor deze niet onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Financiën valt maar onder die van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

Spanjers merkt op dat dit het totaaloverzicht van de belastingdruk op de energierekening voor eindverbruikers vertroebelt.

2.1.2. Belastingplichtige en belastbaar feit

Het belastbaar feit voor de energiebelasting is de levering van aardgas of elektriciteit via een aansluiting aan de verbruiker15. Er bestaan een aantal uitbreidingen op dit belastbaar feit16:

a. Levering anders dan via een aansluiting (bijvoorbeeld een bedrijf dat zonnepanelen legt op een flat en de opgewekte elektriciteit levert aan de bewoners);

b. Verbruik van aardgas of elektriciteit, indien verkregen door tussenkomst van een gasbeurs of elektriciteitsbeurs (de verkopende partij is niet bekend met de afnemer daarom bestaat er een verleggingsregeling waarbij de heffing naar de verbruiker wordt verlegd);

c. Eigen verbruik door leveranciers (door het karakter van de energiebelasting als indirecte belasting zal de heffing vooral plaatsvinden bij levering aan de eindgebruiker. De leverancier als eindverbruiker zou dan ten onrechte worden overgeslagen voor het deel waarvoor hij eindverbruiker is omdat dit niet via een aansluiting wordt geleverd; denk in dit kader aan het verbruik in de kantoorgebouwen);

d. Eigen verbruik door producent (hiervoor geldt een soortgelijke gedachtegang als onder punt c, omdat de producent die zelf elektriciteit opwekt of gas wint, niet via een aansluiting geleverd krijgt maar wel voor een deel eindverbruiker is en derhalve in de heffing betrokken zou moeten worden).

De belastingplichtige voor de energiebelasting is de verrichter van de levering van elektriciteit of gas17. In de situaties genoemd onder de punten b tot en met d wordt de belasting geheven van de verbruiker. Het belastingsubject, degene bij wie de belasting wordt geheven, is in de regel de leverancier van de

14 Spanjers 2019.

15 Art. 50, lid 1 Wbm.

16 Art. 50, lid 3 Wbm.

17 Art. 53 lid 1 Wbm.

elektriciteit en/of aardgas op het moment dat de levering plaatsvindt. De leverancier is ook degene die de belasting aangeeft en afdraagt omdat hij hiertoe beter is uitgerust dan de verbruiker18. De belastingschuldige en de belastingplichtige zijn derhalve niet dezelfde persoon.

2.1.3. Maatstaf van heffing

De maatstaf van heffing is voor de levering van aardgas de eenheid brandstof uitgedrukt in kubieke meters.

Voor elektriciteit is de maatstaf van heffing de eenheid energie-inhoud, uitgedrukt in kilowattuur19.

2.1.4. Tarieven, vrijstellingen en heffingskortingen

Door de jaren heen zijn er veel ontwikkelingen geweest ten aanzien van tarieven, vrijstellingen en heffingskortingen. Deze worden in tabel 1 weergegeven in een tijdlijn uit een rapport van CE Delft.

Beknopte tijdlijn energiebelasting in Nederland

20

1996 Invoer REB als kleingebruikersheffing 1998 Uitzondering duurzame energie

1999 Invoeren schijven, ook elektriciteitsverbruik boven de 50.000 kWh belast 2001 Heffingskorting in plaats van belastingvrije voet

2002-2004 Ook uitzondering buitenlandse duurzame energie 2004 Naamswijziging naar Energiebelasting

2009 Afschaffing variabele transportkosten en verhoging tarieven elektriciteit 2016/2019 Schuif van elektriciteit naar aardgas

Voor afnemers van groene stroom werd binnen de REB, zoals deze in 1996 werd ingevoerd, een nultarief gehanteerd. Het regulerende karakter van de REB kwam tot uitdrukking doordat producenten van groene stroom een deel van de belastingopbrengsten ontvingen om de productie van groene stroom te stimuleren21. Deze vrijstelling voor afnemers voor groene stroom is inmiddels afgeschaft. Sinds 2004 heet de REB ‘energiebelasting’ en is de term ‘regulerende’ uit de naam verdwenen. Een ander opmerkelijk element in bovenstaande tijdlijn is de belastingvrije voet van 800 kWh/800 m3 en het feit dat er slechts belasting werd geheven over 50.000 kWh elektriciteit. De belastingvrije voet is in 2001 omgezet in een vaste heffingskorting per elektriciteitsaansluiting22. De schuif van elektriciteit naar aardgas, waar thans op wordt ingezet, is het meest zichtbaar door een substantiële verhoging van de heffingskorting. Deze is verhoogd van EUR 257,54 per verbruiksperiode per aansluiting in 2019 naar EUR 435,68 per

18 Bervoets e.a. 2019, p. 134.

19 Art. 55 Wbm.

20 CE Delft 2019, p. 72.

21 CE Delft 2019, p. 71.

22 Energiemarktinformatie, https://www.energiemarktinformatie.nl/opbouw-prijs/heffingen, bezocht op 15 maart 2020.

Tabel 1 – Beknopte tijdlijn energiebelasting in Nederland

verbruiksperiode per aansluiting in 202023. Tenslotte belastte de energiebelasting in beginsel alleen kleinverbruikers. Belangrijkste reden hiervoor was het voorkomen van negatieve economische effecten24. De angst voor deze effecten werden door onderzoek gerelativeerd en dit leidde tot een grondslagverbreding en de invoering van een schijventarief. Opmerkelijk is dat het gaat om een sterk degressief schijventarief waardoor de druk toch vooral op de kleinverbruikers komt te liggen en grootverbruikers worden ontzien25. De tariefschijven zijn in tabel 2 en tabel 3 weergegeven. Voor de glastuinbouwsector gelden lagere tarieven maar ook deze tariefstructuur heeft een degressief karakter.

Tariefschijven EB Gas 2020 Tarief EB Tarief ODE

≤ 170.000 m3 EUR 0,33307 EUR 0,0775

170.001 m3 t/m 1.000.000 m3 EUR 0,06444 EUR 0,0214

1.000.001 m3 t/m 10.000.000m3 EUR 0,02348 EUR 0,0212

>10.000.000 m3 (particulier) EUR 0,01261 EUR 0,0212

>10.000.000 m3 (zakelijk) EUR 0,01261 EUR 0,0212

Tariefschijven EB Elektriciteit 2020 Tarief EB Tarief ODE

≤ 10.000 kWh EUR 0,09770 EUR 0,0273

10.001 kWh t/m 50.000 kWh EUR 0,05083 EUR 0,0375

50.001 kWh t/m 10.000.000 kWh EUR 0,01353 EUR 0,0205

>10.000.000 kWh(particulier) EUR 0,00111 EUR 0,0004

>10.000.000 kWh(zakelijk) EUR 0,00055 EUR 0,0004

Heffingskorting per elektriciteitsaansluiting met een verblijfsfunctie bedraagt EUR 435,68.

Tarief voor elektriciteit geleverd aan oplaadinstallaties voor elektrische voertuigen is EUR 0,05083 resp. nihil

In document ENERGIEBELASTING ONDER SPANNING (pagina 11-14)