• No results found

Het uitgevoerde steekproefproces

HOOFDSTUK 4. DE STEEKPROEF

4.1 Het uitgevoerde steekproefproces

In de onderzoeksopzet van hoofdstuk drie (paragraaf 3.6, p. 59) staat vermeld dat met behulp van een steekproef van 300 personen uit de doelpopulatie ‘inwoners van Nederland in de leeftijd van 16 jaar en ouder’ het imago van de AIVD in kaart gebracht wordt. De enquête wordt deels schriftelijk (middels postverzending of benaderen in persoon) en deels telefonisch afgenomen in de maanden mei en juni van 2006.

Tijdens het uitvoeren van het steekproefproces werd al snel duidelijk dat aan deze twee voornemens geen gehoor kon worden gegeven. Ten eerste bleek er weinig animo te zijn voor het meewerken aan een telefonische enquête: slechts een enkeling van de benaderde personen wenste per telefoon vragen te beantwoorden. Bovendien bleek dat de enquête een te grote omvang had om per telefoon voor te leggen aan de respondenten: tijdens het stellen van de vragen waren de respondenten de antwoordmogelijkheden reeds vergeten. Het afnemen van de vragenlijst per telefoon was kortom tijdrovend en bracht hoge kosten met zich mee. Aangezien deze methode niet effectief bleek, is tijdens het uitvoeren van het onderzoek geen aandacht meer besteed aan het afnemen van de enquêtes per telefoon.

Er is daarom gekozen verder te gaan met het schriftelijk benaderen van de steekproef, een risico voor een onderzoek dat in een korte tijdsspanne dient te worden uitgevoerd. Malhotra (2004:183) stelt namelijk dat de gemiddelde response rate (het percentage van de benaderde groep respondenten welke de vragenlijst ingevuld terugsturen) bij schriftelijke onderzoeken die worden afgenomen onder willekeurig geselecteerde personen, slechts 15% is. Dit zou betekenen dat, bij een steekproef van 300 personen, minstens 2000 enquêtes verzonden dienden te worden naar willekeurig gekozen personen verspreid over geheel Nederland.

Toch bleek de keuze verder te gaan met enkel het schriftelijk benaderen van respondenten een juiste. Vrienden, familie en collega’s verspreid over heel Nederland, werden gevraagd de vragenlijst in te vullen en verder te sturen naar zoveel mogelijk bekenden in de regio. In veruit de meeste gevallen werd dit via internet gedaan, in de rest van de gevallen werden de enquêtes per post verzonden. Dit

leidde ertoe dat op een vrij effectieve en efficiënte wijze de vragenlijsten ingevuld geretourneerd werden: het netwerk verspreidde zich spoedig en uit loyaliteit voor de bekende die met het enquêteverzoek kwam, werd (in de meeste gevallen) de vragenlijst ingevuld en opgestuurd. Deze werkwijze heeft er tevens toe geleid dat de methode van dataverzameling een combinatie van de steekproeftechnieken snowball sampling en quota sampling is geworden, en er niet slechts gebruik gemaakt is van quota sampling (zoals voorgenomen in paragraaf 3.6, p. 59).

Het tweede voornemen uit de onderzoeksopzet, het ondervragen van 300 respondenten, is eveneens niet waargemaakt. Een van de oorzaken is terug te voeren naar de stelling van Malhotra (2004): ‘Gemiddeld komt 15% van alle uitgestuurd vragenlijsten ingevuld terug’. Ondanks het snel ontstane landelijke netwerk, bleef de respons van de benaderde groep personen geregeld uit of werd de vragenlijst oningevuld geretourneerd. Een veel gehoorde reden voor het niet invullen van de vragenlijst was het gebrek aan voldoende kennis over de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst om een gefundeerd oordeel te kunnen geven.

Een tweede oorzaak is de korte tijdsspanne waarbinnen het imago-onderzoek naar de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst diende te worden uitgevoerd. In een periode van twee kalendermaanden dienden 300 personen te worden ondervraagd naar het beeld dat zij hebben van de dienst. Ondanks de snelle en efficiënte methode om de respondenten te werven voor het onderzoek, was deze doelstelling niet haalbaar binnen deze termijn. Derhalve hebben in totaal 205 respondenten meegewerkt aan het onderzoek naar het imago van de AIVD. Deze grootte voldoet aan de minimale eis zoals gesteld in paragraaf 3.6 (p. 59): Malhotra (2004:318) stelt immers dat voor een probleemoplossend marketingonderzoek een steekproefgrootte van minimaal 200 vereist is.

4.1.1 Discussie uitgevoerde steekproefproces

De methode van het werven van respondenten via een (uit zichzelf ontstaan) netwerk bleek een effectieve en efficiënte manier om binnen de twee kalendermaanden voldoende respons te verkrijgen voor het onderzoek naar het imago van de AIVD. Echter, een nadeel van de benaderingsmethode van respondenten bleek het hoge percentage (41%) van hoger opgeleiden (HBO/ WO) van de respondenten uit de steekproef. Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek kon echter niet worden opgemaakt welke verdeling van opleidingsniveau er in Nederland bestaat: het CBS geeft enkel cijfers weer van de Nederlandse beroepsbevolking in de leeftijd van 16 tot en met 65 jaar, waarbij opleidingsniveaus veelal gegroepeerd zijn (zoals het middelbare VMBO gecombineerd met MBO). Aangezien het onderzoek naar het imago van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst gericht is op Nederlanders vanaf 16 jaar (er is geen leeftijdsgrens van 65 jaar) én het gegeven dat de opleidingsniveaus binnen het onderzoek niet gegroepeerd zijn, was het niet mogelijk de CBS gegevens ten aanzien van het opleidingsniveau te hanteren als leidraad.

Er zijn twee mogelijke oorzaken aan te wijzen van het hoge percentage hoger opgeleiden binnen de steekproef. Een eerste verklaring is de wijze van het benaderen van respondenten. Het netwerk van familie, vrienden en collega’s (welke tevens de enquête verspreidden naar familie, vrienden en collega’s) bestaat voornamelijk uit hoger opgeleiden. De kans dat personen met een HBO en/of WO achtergrond de vragenlijst doorsturen naar personen met hetzelfde opleidingsniveau is daardoor aanzienlijk. Ondanks dit gegeven zijn de ‘overige’ opleidingsniveaus goed vertegenwoordigd (zie paragraaf 4.2, voor de samenstelling van de steekproef, p. 68).

Een tweede mogelijke oorzaak voor het hoge percentage hoger opgeleiden van de steekproef, is de opzet en inhoud van de schriftelijke enquête. Uit de reacties van respondenten met een lager opleidingsniveau bleek dat de vraagstellingen als ‘lastig’ en ‘ingewikkeld’ werden ervaren. Mede om deze reden werd door respondenten de enquête oningevuld geretourneerd.

Een mogelijk gevolg van dit relatief hoge percentage hoger opgeleiden binnen de steekproef, kan leiden tot een ander oordeel ten aanzien van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. Aangezien de groep hoger opgeleiden dermate groot is, is het mogelijk dat significante verschillen ontbreken tussen leeftijd, opleidingsniveau en afkomst ten aanzien van de variabelen uit het conceptueel model. Hoger opgeleiden hebben (veelal) meer kennis dan personen met een lager opleidingsniveau; op basis van dit gegeven is het mogelijk dat HBO en WO personen op een andere wijze de informatie ten aanzien van de dienst evalueren. Zoals in het conceptueel model weergegeven (zie paragraaf 2.8, p. 47), heeft de cognitive map van een individu (die wordt gevoed door onder andere kennis) invloed op de beeldvorming van een organisatie. Al moet dit laatste blijken uit het testen van de hypothesen (zie hiervoor hoofdstuk 6 van deze Master Thesis, p. 77).

4.1.2 Discussie inhoud enquête

In aansluiting op de discussie omtrent het uitgevoerde steekproefproces, zijn ook enkele punten van kritiek te plaatsen ten aanzien van de inhoud van de gehanteerde vragenlijst voor het AIVD imago-onderzoek, ondanks de uitgevoerde pretest.

Ten eerste, zo blijkt uit reacties van respondenten, hadden de vraagstellingen eenvoudiger geformuleerd moeten worden. De vragen, zoals deze gesteld zijn, bleken in veel gevallen lastig te beantwoorden. Een gevolg is dat een groot gedeelte van de benaderde lager opgeleiden afzagen van de beantwoording van de schriftelijke enquête.

Een tweede punt van kritiek betreft de enquêtevraag (11) naar drie eigenschappen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst die de respondent van belang acht. De resultaten die voortkomen uit deze vraag kunnen slechts in aantallen worden weergegeven: uit de antwoorden blijkt namelijk niet

welke eigenschap de ondervraagden als meest belangrijk achten. Een betere vraagstelling zou zijn geweest om in volgorde van belangrijkheid de drie eigenschappen aan te geven.

Een derde kritiekpunt betreft de vraag ten aanzien van de leeftijd van de respondent. Deze is in de enquête reeds ingedeeld in klassen. Op deze manier is het niet mogelijk een gemiddelde leeftijd aan te geven van de respondenten; informatie gaat op deze manier verloren. Het was beter geweest de vraag naar de leeftijd open te laten; classificeren was in een later stadium altijd nog mogelijk geweest.

4.1.3 Bijzondere omstandigheden

De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst zit niet stil; ook tijdens het uitvoeren van het imago-onderzoek is de dienst onderwerp van gesprek geweest in de media, zowel in positieve en (vooral) in negatieve zin. Zo werd op 28 april 2006 het jaarverslag gepresenteerd door de AIVD, hetgeen leidde tot het geven van tekst en uitleg door het hoofd van dienst, de heer Sybrand van Hulst, over het te voeren beleid en de aandachtsgebieden van de dienst. De presentatie van het jaarverslag wordt aangegrepen door de dienst om zelf naar buiten te treden en de Nederlandse bevolking meer inzicht te verschaffen in haar taken en werkzaamheden (zie paragraaf 5.1, p. 73).

Op 5 mei 2006 kopte De Telegraaf ‘AIVD-er vast om verraad’: een oud medewerker van de AIVD zou geheime informatie aan crimineel Mink K. verstrekt hebben in de vorm van liefdesbrieven. In aansluiting op deze berichten werd op 19 mei 2006 gemeld dat twee journalisten van De Telegraaf zouden zijn afgeluisterd door de AIVD, in verband met de vermeende banden tussen deze personen en de crimineel Mink K.

Deze media-aandacht heeft een duidelijk effect gehad op de beantwoording en beoordeling van de respondenten ten aanzien van de AIVD: de beoordelingen die gegeven werden in de periode van deze media-aandacht tonen dit aan. Zo heeft bijvoorbeeld één respondent (lezer van De Telegraaf) de AIVD met het cijfer 2 beoordeeld ‘aangezien het weerzinwekkend is dat er journalisten worden afgeluisterd’. Opvallend is dat de aandacht van de respondenten enkel gericht is geweest op de negatieve publiciteit, al dient vermeld te worden dat de meerderheid van de respondenten niet op basis van emotie de vragenlijst heeft ingevuld. Zoals blijkt uit de resultaten in hoofdstuk 6 (p. 77 ev.), vindt een grote groep respondenten dat de dienst haar taken goed uitvoert. Desondanks dient er bij het trekken van de conclusies ten aanzien van het imago van de AIVD, niet vergeten te worden dat een deel van de respondenten het oordeel heeft gevormd op basis van directe negatieve publiciteit.