• No results found

Opzet van het onderzoek en dataverzameling

3.2 Constructie van onderzoeksinstrumenten

3.2.1 Handelingen van schoolleiders

Het instrument Onderwijskundige Gerichtheid van Schoolleiders (OGS), dat is ontwikkeld door Krüger (1994), diende als belangrijkste bron van items voor het in kaart brengen van de handelingen van schoolleiders. Dit instrument is gebaseerd op de Principal Instructional

Management Rating Scale (PIMRS) van Hallinger (zie Hallinger & Murphy, 1985). De

schalen van Hallinger werden aangevuld met schalen en items uit de vragenlijst

Onderwijskundig Leiderschap van Van de Grift (Van de Grift 1985a en 1985b). De OGS

bestaat uit 50 items, verdeeld over zes schalen (zie Krüger, 1994, p. 109): 1. Missiegericht onderwijskundig leiderschap

2. Cultuurgericht onderwijskundig leiderschap 3. Klassegericht onderwijskundig leiderschap

4. Onderwijskundig leiderschap via het belonen van docenten 5. Onderwijskundig leiderschap via het bevorderen van nascholing

6. Onderwijskundig leiderschap via het werken aan een ordelijke en taakgerichte sfeer Voor het meten van de handelingen van schoolleiders werden de items van de OGS opnieuw ingedeeld volgens de vier kwadranten van het concurrerende waarden model (zie tabel 2.2). Items uit de schaal ‘Missiegericht onderwijskundig leiderschap’ konden worden gekoppeld aan het rationele doel model. Bij het interne proces model pasten items uit de schaal ‘Onderwijskundig leiderschap via het werken aan een ordelijke en taakgerichte sfeer’. Items uit de schalen ‘Cultuurgericht onderwijskundig leiderschap’, ‘Onderwijskundig leiderschap via het belonen van docenten’ en ‘Onderwijskundig leiderschap via het bevorderen van nascholing’ konden worden ondergebracht bij het ‘human relations’ model. De items over klassegericht onderwijskundig leiderschap waren niet goed bij één model van het concurrerende waarden model onder te brengen. Na deze verdeling bleek dat de OGS vooral veel items opleverde voor het ‘human relations’ model, terwijl er ook voldoende items gevonden werden voor het rationele doel model. Voor het interne proces model was slechts een beperkt aantal items beschikbaar terwijl er uiteindelijk één item werd gevonden voor het Open systeem model. Het vrijwel ontbreken van items voor het open systeem model geeft aan dat de OGS nog is gebaseerd op een relatief nauwe opvatting van onderwijskundig leiderschap (zie hoofdstuk 1).

De nieuwe schalen van OGS-items werden op betrouwbaarheid getoetst met behulp van de oorspronkelijke dataset uit het onderzoek naar schoolleiderschap van Krüger (1994). De schalen bleken voldoende betrouwbaar. Om gelijkwaardige meetschalen te creëren voor de

vier organisatiemodellen in het concurrerende waarden model, werden vervolgens de meest geschikte OGS-items geselecteerd en werden nieuwe items ontwikkeld om de schalen aan te vullen waar dat nodig was (met name voor de open systeem schaal en de interne processchaal). De procedure die werd gevolgd was erop gericht om een zo groot mogelijke inhoudsvaliditeit te verkrijgen. Inhoudsvaliditeit wil zeggen dat het instrument alle relevante aspecten van een concept meet (Swanborn, 1994, p. 189). Bij de constructie van de vragenlijsten werd gebruik gemaakt van de uitkomsten van interviews met vijftien schoolleiders. Deze interviews waren erop gericht om actuele thema’s voor de beroepsgroep van schoolleiders bloot te leggen en om de onderwerpen voor de schoolleidersvragenlijst te bespreken.

Uiteindelijk is een vragenlijst gerealiseerd met 42 uitspraken over handelingen en gedragingen van schoolleiders, verdeeld over vier schalen. Voorbeelden van items zijn:

· Rationele doel model: “Werken aan het ontwikkelen van doelen die door docenten gemakkelijk vertaald kunnen worden naar operationele doelen” en “Proberen zoveel mogelijk duidelijkheid te scheppen over wat wij met ons onderwijs willen”.

· Interne proces model: “Werken aan het tot stand brengen van een ordelijke sfeer op school” en “Erop toezien dat de activiteiten en procedures vastgelegd worden in verslagen”.

· ‘Human relations’ model: “Op individueel hulp en begeleiding aan docenten geven” en “In docentenvergaderingen proberen om een sfeer van onderling vertrouwen te realiseren”

· Open systeem model: “Over de missie of visie van de school praten met contactpersonen buiten school (bestuur, gemeente, andere scholen, ouders, e.d.)” en “Extra budget creëren zodat de school financiële armslag heeft om eigen keuzes te maken”.

In de vragenlijst kan worden aangegeven in welke mate de schoolleider het specifieke gedrag vertoont in een normaal (gemiddeld) werkjaar. De OGS-items waren oorspronkelijk voorzien van zes antwoordmogelijkheden (Krüger, 1994). Voor de nieuwe vragenlijst is gekozen voor een vierpunts Likert-schaal, om een vlotte beantwoording van de vragenlijst mogelijk te maken en om een neutrale antwoordmogelijkheid (die bestaat bij een oneven aantal antwoordcategorieën) te vermijden. De antwoordmogelijkheden lopen van ‘nooit’ tot ‘heel vaak’.

Er zijn twee versies gemaakt van de vragenlijst over de handelingen van schoolleiders: één voor schoolleiders en één voor docenten (zie bijlagen 1A en 1B). Zowel van de OGS als van de originele Principal Instructional Management Rating Scale bestaan er ook twee versies. Het idee is dat door zowel schoolleiders als docenten te bevragen een objectiever beeld verkregen kan worden van het functioneren van de schoolleider (zie Krüger, 1994, p. 83). Krüger refereert aan Blase (1987) die pleit voor onderzoek waarin het docentperspectief op schoolleiderschap wordt meegenomen (Krüger, 1994, p. 31), maar zij geeft ook aan dat het in Nederlands onderzoek in de jaren tachtig en negentig al gebruikelijk was om docentpercepties mee te nemen (zie bijv. Brandsma en Stoel, 1987; Brandsma, 1988; Van de Grift, 1985b, 1986; Van de Grift en Akkermans, 1991; Van Marwijk Kooy, 1984). Van de Grift ging oorspronkelijk uit van zelfpercepties van het onderwijskundig leiderschap van schoolleiders om het verband tussen de handelingen van schoolleiders en leerlingprestaties te onderzoeken (Van de Grift, 1986). Hierbij werden directe relaties gevonden tussen schoolleidersgedragingen en leerlingprestaties. Later uitte Van de Grift echter twijfel over deze resultaten, omdat ze waren gebaseerd op zelfbeoordeling van schoolleiders. Uitgaande

van docentpercepties bleek er geen directe relatie aantoonbaar tussen schoolleiderschap en leerlingprestaties (Van de Grift, 1990). Uit het onderzoek van Krüger (1994) bleek eveneens dat er verschillen waren tussen de percepties van schoolleiderschap van de schoolleiders zelf en van de docenten. In recenter onderzoek naar de effectiviteit van schoolleiderschap wordt veelal gewerkt met docentpercepties (zie bijv. Leithwood & Jantzi, 2000, 2006; De Maeyer & Rymenans, 2004; Mulford & Silins, 2003).