• No results found

Den Haag, 26 januari 1936

In document Nederlandse historische bronnen 6 · dbnl (pagina 124-127)

Veel dank voor uw brief van 21 dezer. Zooals ge zien zult uit een officieel schrijven dat u eerlang zal bereiken210

, meen ik dat het protest dat wij bij de Duitsche regeering moeten inbrengen tegen de actie hier te lande van de Reichsdeutsche Gemeinschafte en dergelijke, heel wat stelliger zal moeten luiden dan gij aanbeveelt. Ik ben namelijk positief van oordeel, dat wij niet kunnen en niet mogen toelaten, dat vereenigingen van Duitschers hier te lande deel uitmaken van eene algemeene Duitsche politieke organisatie, fungeeren als organen van de met de Duitsche regeering gelijkgeschakelde NSDAP. instructies van eene centrale in Duitschland ontvangen en wat dies meer zij. Dat is mijns inziens op zich zelf ontoelaatbaar, omdat wij alleen de Duitsche diplomatieke en consulaire vertegenwoordigers als organen van de Duitsche regeering kunnen erkennen; het is dubbel ontoelaatbaar, omdat de thans bestaande toestand in flagranten strijd is met de in 1934/1935 gemaakte afspraak. Zooals steeds meer blijkt, is de toestand geleidelijk weder geworden als die was toen wij destijds den eisch stelden van ontbinding der NSDAP-afdeelingen hier te lande. Het éénige dat veranderd is, is dat de Duitsche organisaties in Nederland nu een andere naam dragen, en daarin kunnen en mogen wij niet berusten. Er moet dus mijns inziens zeer bepaaldelijk gevorderd worden, dat elk verband tusschen de Reichsdeutsche Gemeinschafte en de Auslandsorganisation wordt verbroken. Ge vraagt of er bewijsbare gevallen zijn geweest, waaruit blijkt dat door de Reichsdeutsche Gemeinschafte gehandeld is ingevolge instructies van de Duitsche centrale. Ik antwoord daarop bevestigend, indien ge althans geen strikt juridisch bewijs verlangt. Er zijn tal van gevallen geweest van politieke spionnage op andere Duitsche ingezetenen, van, deels geslaagde, pogingen om voor de nazi's

verdach-209 Dit was inderdaad het geval, na bemiddeling van de gezant te Parijs, J. Loudon. De Jong, Koninkrijk, I, 579.

210 Nadat de ministerraad op 23 januari 1936 met het standpunt van De Graeff had ingestemd, werd aan Van Limburg Stirum een officieel schrijven hieromtrent gezonden. De Jong, Koninkrijk, I, 568-569.

te elementen over de grens te voeren, van berechting van Duitsche ingezetenen door de bewuste Duitsche organisaties. Kon men dergelijke gevallen vroeger nog

beschouwen als incidenteele uitwassen, als ge kennis neemt van de hier in beslag genomen, zeer geheime, ‘Mitteilungen’ van de Auslandsorganisation, kan er mijns inziens geen twijfel aan bestaan, dat men hier met een systeem te maken heeft, dat hier bevelen van een Duitsche centrale zijn ten uitvoer gelegd. Dergelijke, mijns inziens uiterst bedenkelijke, verschijnselen zijn alleen te keeren door den band tusschen de Reichsdeutsche Gemeinschafte en de centrale te verbreken.

Wil de Duitsche regeering daartoe medewerken, dan kan hier te lande het politieel optreden tegen de Reichsdeutsche Gemeinschafte aanmerkelijk gemitigeerd worden. Zoo kreeg ik in den ministerraad gedaan, dat dan verder in de practijk niet langer de naleving zal worden gevorderd van de voorwaarde dat de Reichsdeutsche

Gemeinschafte geen ‘partijkarakter’ mogen dragen. Met andere woorden, politieke redevoeringen, óók van uit Duitschland overgekomen sprekers, zullen in besloten bijeenkomsten worden toegelaten, het Horst Wessel-lied zal in zulke bijeenkomsten mogen worden gezongen. Kortom, alles wat nu mijns inziens niet ten onrechte -van Duitsche zijde als noodelooze plagerijen wordt beschouwd, zal in den vervolge achterwege blijven. Ik heb dit niet zonder heftigen strijd met mijn ambtgenoot van justitie kunnen bereiken, doch alléén onder de mits dat de Reichsdeutsche

Gemeinschafte losgemaakt werden van haar verband met de Auslandsorganisation en de NSDAP.

Vergeet bij dit alles niet dat het hier mede gaat over eene kwestie van

binnenlandsche politiek, ten aanzien waarvan ik al blijde ben als ik de kerk in het

midden kan houden. Ruim denken in dit opzicht alleen Oud en Van Lidt, óók Colijn, maar de ‘sterke man’ durft zich niet te veel te laten gelden. Slotemaker en De Wilde zijn fanatieke anti-nazi's, die zich over internationale moeielijkheden niet

bekommeren, en mijn katholieke collega's. Van Schaik en Gelissen vooral, worden gedreven door den zweep van Poels. Dat is mede het geval met menschen als Ruijs. In het bijzonder Van Schaik, die in de katholieke pers al bedreigd is dat hij na zijn ministerschap niet verder heeft te rekenen op een politieke carrière, beijvert zich om de gunst van zijn partijgenooten terug te winnen en daartoe ‘kracht’ te ontplooien tegen de bij de roomsch-katholieke geestelijkheid, in het bijzonder in Limburg, zoo gehate Reichsdeutsche Gemeinschafte. Had ik hem zijn gang laten gaan, dan zouden al aanstonds massale uitwijzingen van kopstukken dier vereenigingen hebben plaatsgevonden. Ook Speyart, de procureur-generaal in Den Bosch, ijvert in die richting. Ik heb nu al twee jaar de ondankbare taak om zulk drastisch optreden te remmen. Ook met de SDAP valt in deze zaak te rekenen; die zou het liefst alle Duitschers over de grenzen jagen.

Ge schrijft mij over u gedane mededeelingen van Einthoven over de ‘corruptie’ in Indië. Ge hebt mij daarover al meer gesproken, maar ik weet in het geheel niet waarop dat doelt. Ik weet alleen van het wangedrag van de oudste

doch-oudste zoon door zijn vader uit het paleis is gezet, omdat hij daar zijn vriendinnetjes 's nachts ontving. Maar dat alles noemt men gewoonlijk geen corruptie. Zou

Einthoven, als hij er méér van weet en positieve gegevens heeft, niet bereid zijn Colijn in te lichten? Die moet dat toch weten. Het is van belang omdat Colijn, om van de verantwoordelijkheid en de moeielijkheid om een opvolger voor De Jonge te vinden, niet ongeneigd is hem tot langer aanblijven aan te zoeken. Ik zou dat ook overigens zéér ongewenscht vinden, maar zeker ongewenscht als inderdaad corruptie te constateeren is. Op het lijstje van Colijn staan Karnebeek, Rutgers (de nieuwe staatsraad) en Starkenborgh, waarbij laatstgenoemde - terecht - favoriet is; ik voegde aan dat lijstje toe Van Doorninck en Snouck, die beiden mijns inziens capabel zijn du moment dat men niet over Indische deskundigen beschikt.

Over hetgeen ge mij schrijft over eene door La Gro geënsceneerde bespreking Colijn-Trendelenburg, zal ik Colijn aanspreken. Ik hoor er voor het eerst van. Uw oordeel over La Gro onderschrijf ik, maar Snouck bijvoorbeeld denkt veel gunstiger over hem.

Van hier verder niet veel nieuws. Wij genieten van de sociale rust als gevolg van den hofrouw213

; al zullen wij dat later moeten bezuren, als alle nu afgezegde diners weer worden ingehaald. Ten aanzien van de binnenlandsche politiek is de puzzle de onderwijs-pacificatiecommissie. De drie rechtsche groepen weigeren daaraan deel te nemen, als de opdracht aan de commissie niet principieel wordt gewijzigd, en daartegen maken nu liberalen en sociaal-democraten bezwaar. De

vrijzinnig-democraten zijn desnoods bereid met een gewijzigde opdracht genoegen te nemen. Er wordt nu gezocht naar eene formuleering die alle groepen zou kunnen bevredigen. Ik ben toch zóó blijde dat ik buiten dit soort van politiek sta.

De goede berichten over Nini deden mij buitengewoon veel genoegen. Moge nu eindelijk de beterschap bestendig blijven.

Prof. Geyl uit Londen deelde dezer dagen op het departement mede dat Swinderen geestelijk sterk achteruit gaat214

. Dat is, zooals ge weet, ook mijn indruk. Ik zal hem dus een wenk moeten geven. Jammer dat hij het zelf niet inziet, of is de pressie van zijn vrouw hem te groot? Lorentz moet ook weg. Physiek is hij zeer verminderd en zijn private belangen (zijn farm) interesseeren hem meer dan zijn publieke functie. Die personalia zijn wel vervelend. Voor Zuid-Afrika zoek ik naar een gezant die met eene Nederlandsche gehuwd is, maar die

211 M.A. de Jonge. 212 B.C. de Jonge.

213 In verband met het overlijden van de Britse koning George V op 20 januari 1936.

214 Geyls brief aan Gerretson van 24 juni 1928 bevatte al de zin: ‘Van Swinderen is oud geworden. Hij dwaalt af’, in: Van Hees, Briefwisseling, I, 305.

zijn schaarsch. Ik denk over Bosch van Rosenthal (Geertsema), en anders maar Alex Loudon, wiens nieuwe vrouw zich zeer inspant om te verhollandschen.

67

In document Nederlandse historische bronnen 6 · dbnl (pagina 124-127)