• No results found

Den Haag, 10 december 1934

Een dezer dagen lunchte bij mij eene oude bekende uit Peking154

, die daar sinds 30 en meer jaren als particuliere verpleegster gevestigd is. Wij kennen haar doordat zij indertijd in Tokio mijne vrouw assisteerde bij de geboorte van mijn zoon. Zij is eene vrouw op leeftijd (± 60 jaar), gaat op in haar werk en bemoeit zich met de menschheid niet verder dan voor haar werk noodig is.

In den loop van het gesprek vroeg ik haar naar de Nederlandsche kolonie te Peking, waarop zij mij antwoordde dat die niet van eenige beteekenis is, maar dat het zoo jammer was dat het compound van onze legatie zoo'n slechten naam had. De Britsche minister bijvoorbeeld had haar gezegd, toen zij een tijd daar als verpleegster

fungeerde, dat de verhoudingen in het corps diplomatique te Peking zoo goed waren met ééne uitzondering, namelijk de Nederlandsche legatie waar ‘eigenlijk geen fatsoenlijk mensch een voet in huis kon zetten’. Dat gold de losheid van zeden van Thorbecke zelf, wangedrag van Bosch van Drakenstein, die inmiddels het voorbeeld van zijn chef heeft gevolgd en gescheiden is155

, en den tolk Abell, die gehuwd is met eene Russin van verdachte zeden!

Ge begrijpt hoe ellendig ik het vind, dat op deze wijze ons gezantschap te Peking in opspraak is en dat zelfs op eene behoorlijke legatie als de Engelsche op die wijze over onze vertegenwoordiging wordt gesproken. Het is echter niet zoo eenvoudig te beoordeelen of er inderdaad reden is om in te grijpen, en nog minder om te bepalen

hoe dat zou moeten geschieden. Bosch van Drakenstein staat op de nominatie om

overgeplaatst te worden, maar den tolk, die alleen te Peking bruikbaar is, kunnen wij zoo gemakkelijk niet kwijt en voor Thorbecke weet ik voorshands ook geen uitweg. Maar vóór alles zou ik gaarne eenige meerdere zekerheid over de huidige

verhoudingen aan onze legatie hebben. Mijn vraag is nu, of gij wellicht over relaties beschikt die objectieve en betrouwbare inlichtingen zouden kunnen geven? Zelf weet ik momenteel geen goed kanaal. Ik heb over Pabst gedacht, maar hij is persoonlijk zéér met Thorbecke gelieerd

153 Het clearingverdrag werd ondertekend op 5 december 1934. Staatsblad 1935, nr. 315. 154 Zuster M. Kranenburg.

155 Van de Zweedse A.H. Ekelund; hij hertrouwde op 6 november 1934 met de Amerikaanse A.L. Eastman.

14 Nederlands gezantschap in Peking

dat met uwe wenschen zoo eenigszins mogelijk rekening wordt gehouden. Ik heb dan ook geen bezwaar, als ge dat bepaald wenscht, u Star Busmann te geven, maar ik zie vooralsnog nog niet hoe ik dat tegenover John Loudon kan motiveeren, die erg op het behoud van Busmann is gesteld. Daarbij komt dat, als de Busmann's weggaan uit Parijs, daar aan het gezantschap geen enkele Nederlandsche vrouw meer bescheiden zal zijn, terwijl te Berlijn althans de chieffesse van onvervalst Hollandsch bloed is! Van Snouck Hurgronje jr. hoor ik dat men vroeger op hem tegen had, dat hij zoo kletsen kon en altijd vervuld was van potin's. Maar men zegt mij dat hij dat euvel overwonnen heeft.

Jan Visser dreigt den diplomatieken dienst te zullen verlaten, indien hem niet gegarandeerd kan worden dat hij nooit over zee gezonden zal worden. Dat heeft hij aan zijn moeder moeten beloven. Ge begrijpt echter dat ik zulk soort garanties niet kan en mag geven.

41

Den Haag, 19 december 1934

156

Veel dank voor verschillende brieven. Ik heb aanstonds Thorbecke ter veranwoording geroepen over de huisvesting die door hem zou zijn verleend in een op het

Oostenrijksch compound staand huis aan vrouw Cathleen. Ik ben benieuwd naar zijn antwoord en vrees zeer dat dit onbevredigend zal zijn. Over de eventualiteit dat Thorbecke met die vrouw zal huwen, behoeven zijn collega's en hunne echtgenooten zich niet bezorgd te maken. Doet hij zulk een dwaasheid, dan kan ik hem in den dienst niet handhaven. Dat weet Thorbecke, ik heb het hem schriftelijk en mondeling gezegd.

Aan Star Busmann en Loudon laat ik weten, dat zij er op hebben te rekenen, dat Busmann tegen het vertrek van de Weede's (in maart aanstaande vermoedelijk) naar Berlijn wordt verplaatst. Ge moet u echter over mevrouw Busmann niet teveel illusies maken; ik hoorde dat zij na eene recente bevalling physiek in slechten toestand verkeert en zich nog tijden en tijden zeer in acht moet nemen.

Ge zult inmiddels Zech wel hebben ontmoet. Ik heb erg met hem te doen; hij was eergisterenmiddag nog bij mij en ik vond hem hyper-nerveus en zeer bezorgd over zijn eigen, toch al precaire, positie. Het zou mij ontzettend spijten als wij hem kwijt mochten raken. Van alle hoofden van missie is hij (en zij niet minder) mij verreweg de meest sympathieke, en persoonlijk en zakelijk kon ik het steeds zoo goed met hem vinden. Ik geef hem volgaarne toe, dat de geheele actie in Zuid-Limburg tegen de Reichsdeutsche Gemeinschaft sterk opgeblazen is en geïnspireerd is door de roomsch-katholieke geestelijkheid, die ook druk

156 Van Limburg Stirum noteerde boven de brief ‘Nazis in Nederland’ (zie noot 152). Hij onderstreepte in de brief (mevrouw) Busmann en Zech.

uitoefent op mijn collega van justitie, die toch al een weifelende persoonlijkheid is. Maar juist dit feit, waaraan nu eenmaal niet te veranderen is en dat een gevolg is van de houding van het Hitler-régime tegenover de katholieke wereld, hadden Duitschers in Zuid-Limburg aanleiding moeten geven om dubbel voorzichtig en gereserveerd te zijn. Ook geef ik Zech toe, dat de concrete aanwijzingen ten aanzien van politische Thätigkeit en van pressie op anderen, elk op zich zelve, nu niet zoo heel veel beduiden, maar het geheel wijst toch op eene roerige, arrogante en agressieve beweging van de zijde der Duitschers, terwijl van hen verlangd wordt dat zij zich als rustige ingezetenen gedragen en zich zoo min mogelijk in opspraak brengen. Ik doe wat ik kan om ernstige moeielijkheden te voorkomen. Mijn zoogenaamd ‘onvriendelijke’ brief aan Zech, dien ik zelf redigeerde, evenals den brief aan justitie, was juist door de meest vriendelijke bedoelingen ingegeven. Ik kon niet verhinderen dat die Nacken uitgezet werd, doch de brief aan Zech had de bedoeling massale uitzettingen (onder andere van dien majoor Witte), welke justitie beoogde, te voorkomen.

De arme Swinderen is na het bezoek van Hare Koninklijke Hoogheid geheel overstuur. Hij heeft dagenlang het bed moeten houden en is zeer overspannen. Nu krijgt het departement natuurlijk de schuld dat wij hem zonder hulp hebben gelaten in dien drukken tijd, maar hij vergeet dat wij hem spontaan hulp hebben aangeboden door Bosch van Rosenthal, die hier nog was, tijdelijk naar Londen terug te zenden, doch dat hij daarvan niet gediend was. Dat de vervanger van Bosch van Rosenthal, namelijk Teixeira, inmiddels een maagzweer en griep kreeg, kan ik niet helpen!

42