• No results found

Den Haag, 5 april 1936

In document Nederlandse historische bronnen 6 · dbnl (pagina 130-133)

Ge zult wel, evenals ik, zeer onder den indruk zijn van het plotseling heengaan van Jan Oosting. Zijn dochter Jeanne was gisteren hier en kreeg hier het doodsbericht. Hij schijnt een beroerte gehad te hebben. Ik durf niet uitrekenen hoeveel jaren het geleden is dat ik hem het laatst zag. Hij kwam nooit hier en

Beetster-220 Wheeler-Bennett, Documents on International Affairs 1935, II, 420-421. Gezant C. van Rappard rapporteerde op 4 maart 1936 over het Volkenbondsberaad over verdere sancties tegen Italië (BZ, Archief dossiers A-194/297); zie verder brief 69.

221 De Rijnvaartakte die de akte van Mannheim (Staatsblad 1869, nr. 75) zou moeten vervangen. 222 Antwerpen was sinds 1921 door de Franse regering vrijgesteld van de betaling van surtaxes

d'entrepot; zie Woltring, Documenten A, V, nr. 85 en Klaassen, Documenten B, I, nr. 86, voor de invloed daarvan op het scheepvaartverkeer tussen de zeehavens en de boven-Rijn. 223 De notulen van deze commissie uit de maanden januari-mei 1936 bevinden zich bij Justitie,

zwaag is niet naast de deur, zoodat ik, hoewel hij het mij meermalen liet vragen, er tot dusver niet tot kwam om hem eens te gaan opzoeken. Maar ik behield altijd een onveranderd gevoel van vriendschap voor hem en nu moet ik mij verwijten dat ik aan zijn herhaalde uitnoodigingen geen gevolg gaf. Ik weet niet hoe hij in later jaren geworden was, maar in zijn goeden tijd was hij een voortreffelijk vriend. Als ik eenigszins kan, wil ik hem gaan begraven. Van de 13 clubgenooten is hij al de 5e of 6e (ik weet niet of de dronken dokter nog leeft) die heengegaan is. Van de overigen kan men Snoeck, die geheel gaga is, B. Mackay, die potdoof is en nog altijd over alles kankert, en Cees Feith, die zenuwziek is, wel afschrijven. Jellinghaus kom ik op straat wel eens tegen, maar dan bepaalt het zich tot een groet.

Sinds mijn brief van begin maart ontving ik van u brieven van 7 en 25 maart en van 1 dezer. Veel dank daarvoor. Ik zal maar geen verontschuldigingen maken dat ik niet telkens antwoordde. In uw brief van 7 maart vroegt ge mij, of ik van Colijn iets hoorde over uwe opteekening over zijn onderhoud met Trendelenburg. Colijn zond mij die terug met een marginale aanteekening, dat de passus over Colijn's inzichten over de al of niet handhaving van den goud-gulden absolute fantasie is. Zooals ge verder weet, ontkent Colijn dat hij eenig initiatief voor een ontmoeting met Trendelenburg heeft genomen. La Gro heeft dat eigener beweging uitgelokt.

Naar aanleiding van uw brief van 25 maart gaf ik instructies ter voorkoming van hetgeen is voorgevallen met de decoratie aan den marine-attaché Rivagen224

. Zooals ge weet, krijgt gij nu ook een militairen attaché (kapitein Sas van de Generale Staf). Er is er al een te Brussel (Van Voorst Evekink) en men zoekt een marine-attaché voor Londen225

. Wij hebben - het is een gedachte van Snouck, die bij Colijn in goede aarde viel - het Fransche voorbeeld gevolgd van stafofficieren, die normaal hier op het stafbureau blijven, te accrediteeren als militaire of marine-attaché's, die dan als er aanleiding voor is, naar het buitenland gaan. Dat kost alleen wat reis- en

verblijfkosten en de begrootingswetgever blijft er buiten. In ieder geval is het beter dan in het geheel geen attaché's. Japan is ook geholpen met een marine-attaché, die zoogenaamd de taal komt bestudeeren226

.

Over de internationale verhoudingen zal ik maar niet spreken. Hoe men uit den chaos komt, weet ik niet, maar imminent oorlogsgevaar zie ik niet, althans niet in West-Europa. Stel u voor dat Swinderen vlak vóór de conferenties te Londen (Locarno-mogendheden en Volkenbondsraad)227

twee maanden verlof

224 Wellicht doelt De Graeff op de Franse maritiem attaché D. de Rivoyre, gevestigd in Berlijn. 225 Per 8 mei 1936 werd A. de Booij marine-attaché te Londen.

226 M. Tonaki, die ondergeschikt was aan de Japanse maritiem attaché in Berlijn, H. Kojima. 227 Wheeler-Bennett, Documents on International Affairs 1936, 82-154. De conferenties te

voorleggen. Hoe krijgt hij het in zijn hoofd? Rapporten van eenige beteekenis krijg ik uit Londen niet, in het begin wel een serie telegrammen, die 's avonds bevestigden wat 's morgens al uitvoerig in de ochtendbladen stond. Italië profiteert van de beroering welke Hitler sinds 7 maart228

in de wereld bracht. Aan den oorlog in Abessynië wijdt blijkbaar niemand meer aandacht en ik vrees dat de

vredesvoorwaarden welke uit de besprekingen-Madariaga zullen voortvloeien, een bespotting van den Volkenbond zullen worden. Maar Eden heeft nu zooveel anders en voor zijn land gewichtigers aan het hoofd, dat men hem er nauwelijks een verwijt van maken kan dat hij de Abessijnen in de steek laat.

De wijze waarop Karnebeek zich zelf bij u inviteert, typeert hem! Ik zie hem nogal eens en hoewel uiterlijk onze verhouding vriendschappelijk blijft, krijg ik een stijgende aversie tegen dien onbetrouwbaren intrigant. Colijn zeide mij dezer dagen dat hij Van Karnebeek wegens zijn karakter absoluut had geëcarteerd als candidaat voor de landvoogdij. Ik hoop [dat] hij zich hieraan houdt, maar geheel zeker is men in zulke gevallen nooit van Colijn. De koningin, die mij laatst verweet dat ik er voor een diplomaat te directe methodes op na hield, stelde mij Karnebeek als voorbeeld ter navolging! Wat zij mij vertelde over de successen die Karnebeek behaald zou hebben, doet mij vreezen dat deze Hare Majesteit stelselmatig heeft voorgelogen.

Het was naar aanleiding van mijn antwoord op de ons door Hitler gedane suggestie229

, dat ik weder eens een moeielijk en onaangenaam onderhoud op het Noordeinde had. Men heeft dan wel alle zelfbeheersching noodig om niet te explodeeren. Het komt toch niet te pas dat de koningin een minister bijvoorbeeld toevoegt: ‘Maar denkt u nu eens een oogenblik na’, of dat zij mijn concept-antwoord aan de Duitschers een ‘advocatennota’ noemt, mij verwijt dat ik vast zit in de ‘kronkelingen van den Volkenbond’ en dergelijke liefelijkheden meer. Den volgenden dag liet de koningin Colijn komen, dien ik tevoren instrueerde. Aan Colijn zeide Hare Majesteit dat zij niets tegen mijn persoon had, dat zij mijn inzichten enzovoort altijd juist vond, maar dat mijn methoden niet de hare waren en - en dat doet de deur toe - dat ik zoo geweldig koppig was, dat er met mij soms niet te praten viel! En dat terwijl ik, toen ik het Noordeinde verliet, maar steeds in mijzelf herhaalde: ‘Welk een kopstuk toch’!

Gisteren hebben wij John Loudon gehuldigd. Willen wij samen afspreken dat wij elkaar tegen onze 70e verjaardag behoeden zullen voor dergelijke

huldi-228 Toen de Duitse troepen, in strijd met het verdrag van Versailles, het Rijnland bezetten. 229 Zie voor het aanbod van een Duitse garantie van het Nederlandse grondgebied Akten zur

Deutschen Auswärtigen Politik C, V, nr. 4, en voor het antwoord van De Graeff daarop, ibidem, nrs. 128 en 193. Zie ook Klaassen, ‘Plan-Snouck Hurgronje’. 165-173.

gingen? Ik doe niets af aan John's verdiensten, maar het werd er wel wat heel dik opgelegd en de ophemeling door Fock van Loudon werd door een dito ophemeling door Loudon van Fock gevolgd!

69

In document Nederlandse historische bronnen 6 · dbnl (pagina 130-133)