• No results found

Den Haag, 8 augustus 1934

Als alles ware gegaan zooals ik mij had voorgesteld, zou ik hedenmorgen mijn vacantie hebben aanvaard, waarnaar ik zoo vurig snakte. Maar de Japanners hebben het anders gewild; de moeielijkheden zijn niet van de lucht en de spanning is groot. Ik wacht nu elk oogenblik een telegram van Pabst, dat mij het antwoord zal brengen op een dezerzijds aan de Japansche regeering gesteld ultimatum135

. Is dat antwoord onbevredigend, dan breken wij de onderhandelingen

134 Een paleis van koningin Wilhelmina in Den Haag.

135 Tijdens onderhandelingen over een aanvullend handels- en scheepvaartverdrag die gevoerd werden onder leiding van de Nederlander Meijer Ranneft en de Japanner Nagaoka. De Vries, Herinneringen Heldring, 1075 en 1079-1080; Van der Wal, Herinneringen De Jonge, 245-246, 249-251, 255-257, 277-278; zie ook ARA, Archief Meijer Ranneft, inv. nrs. 93 en 347.

Garmisch heeft verlaten, nu zonder bekend adres rondzwerft en eerst morgenavond te Baden-Baden bereikbaar is! Ik voelde mij niet verantwoord, vóórdat de zaak tot een oplossing is, mijn stoel op het departement te verlaten. Daar kamers enzovoort reeds tijden tevoren waren besproken, zijn mijn kinderen, hoewel zéér tegen hun zin, heden naar Loenen vertrokken, zoodat ik alléén thuis zit, zonder personeel, dat mede met verlof is, en alleen met een stokoude huisbewaarder die 's morgens mijn ontbijt verzorgt! Ge weet niet hoe landerig ik hieronder gestemd ben.

Bij de onderhandelingen te Batavia is fout op fout gestapeld. De onderlinge verhoudingen in onze delegatie zijn slecht; Ranneft is hyper-nerveus en in voortdurend conflict met den gouverneur-generaal; iedereen bemoeit zich met de zaak en

telegrafische instructies doorkruisen elkaar voortdurend. De Jonge grijpt in zonder er ons in te kennen, Ranneft houdt particuliere gesprekken met Nagaoka, koloniën telegrafeert op eigen houtje en moet op mijn verzoek telkens rectificatie-telegrammen sturen, en bovendien zendt Colijn uit Garmisch zoo nu en dan ook nog telegrafische instructies. Het is een hoopelooze verwarring en het kost mij de grootste moeite ook maar eenigszins de touwtjes in handen te houden.

Eén ding hebben wij in ieder geval geleerd, namelijk dat nooit meer dergelijke onderhandelingen te Batavia moeten worden gevoerd. Colijn heeft in een zwak oogenblik destijds daarin toegestemd.

Dank voor uw zooeven ontvangen brief van 3 dezer. De loop van zaken in Duitschland is voor mij verbijsterend en ik kan er mij geen klare voorstelling van maken, nog minder van de verrassingen welke in de komende maanden nog te wachten zijn.

Wil Nini hartelijk danken voor haar brief, dien ik zeer waardeerde. Zoodra ik met verlof ben, zal ik haar daarop antwoorden. Nu staat mijn hoofd niet naar particuliere correspondentie.

33

Loenen op de Veluwe, 24 augustus 1934

137

Uw uitvoerig en als altijd zoo welkom schrijven van 10 dezer nam ik hierheen mede om dien in mijn vacantietijd rustig te beantwoorden. Maar er kwam eenvoudig niets van eenige correspondentie en eerst aan den vooravond van mijn vertrek van hier neem ik de pen op. Ik heb zeldzaam van mijn 14-daagsch verlof

136 5 augustus 1934.

genoten en heb geluierd naar hartelust. Ik weet niet of ge dit plekje kent. Het is schitterend gelegen met ruime uitzichten en in eene prachtomgeving. Mijn kinderen en ik hebben hier eindeloos gewandeld door een steeds varieerend landschap van hei, bosch en bouwland. Op de fiets maakten wij ruimer excursies en een enkele keer trakteerde ik mij op een auto. Het hotel138

is perfect; goed beheerd, kraakzindelijk en eenvoudig, maar goed eten. De dagjesmenschen zijn een bezwaar, maar als men vijf minuten buiten het hotel gaat, is men daarvan bevrijd. Ik heb op zulke tochten de gewoonte om mij te verbeelden een vermogend man te zijn, vrij in zijn doen en laten, en zoekende naar een plaats van vestiging. Ik zag hier vele buitenhuizen die mij aantrokken, maar het Roode Koper, waar ik hedenmorgen was, spant toch bij verre de kroon. Als ik eens een erfenis heb, niets meer om handen heb en geen

schoolgaanden zoon meer heb, ga ik mij bepaald dáár vestigen.

Ik ben drie dagen later hierheen vertrokken dan aanvankelijk mijn plan was, doordat de Japanners mij aan mijn stoel op het departement bonden. Maar vrijdagmiddag 10 dezer kwam er onverwacht een telegram van Pabst139

, dat de Japanners hadden ingebonden en al onze voorwaarden voor voortzetting der besprekingen te Batavia hadden aanvaard. Een succesje, dat ik grootendeels op het crediet van de rekening van Pabst kan stellen, die een bijzondere activiteit en veel tact aan den dag legde. Het waren anders spannende dagen met een voortdurende telegrammenwisseling met Tokio en een Japansche regeering die slechts bij stukjes en beetjes wilde toegeven. Ik heb opnieuw ondervonden dat de eenige manier om van de Japanners wat gedaan te krijgen is, tegenover hun bluff te toonen dat men niet bang is en zich door geen bedreigingen laat weerhouden om te volharden bij redelijke verlangens.

Morgen keer ik weder huiswaarts; met looden schoenen, want ik verlang nog in het geheel niet naar Den Haag en nog minder naar het departement. Heel lang zal ik er trouwens niet zitten, want ik reken 8 september naar Genève te gaan. Wat ik daar doen moet - buiten besprekingen met Jaspar -, weet ik niet, maar wij mogen zelfs den schijn niet wekken alsof wij den Volkenbond abandonneeren en niet meer au sérieux nemen. Dáárom ga ik. Ik neem deze keer Willem Lanschot mede140

, niet omdat ik mij voorstel iets aan hem te zullen hebben, maar om aan politieke desiderata tegemoet te komen. Willem Lanschot zelf is er ontzettend mede verguld! Ik hoop niet langer dan uiterlijk één week te Genève te blijven. De opening der Kamers op 18 september is een goed excuus om weer huistoe te keeren.

Maar nu moet ik gaan pakken.

138 Het gerenommerde hotel Zilven te Loenen. 139 Niet aangetroffen.

140 Handelingen Tweede Kamer 1934-1935, bijlage 2, hoofdstuk III.6. De Graeff trad op als leider van de Nederlandse delegatie naar de jaarlijkse Assemblée van de Volkenbond; Van Lanschot behoorde als katholiek politicus tot de delegatie.

Eindelijk, zult ge wel zeggen! En gij hebt gelijk, ik heb wel hardnekkig gezwegen den laatsten tijd en vele brieven en briefjes van uwe hand onbeantwoord gelaten. Ik nam die mede naar Genève, maar vond ook daar geen tijd en gelegenheid tot correspondentie. De dagen daar zijn altijd zoo bezet met besprekingen, het naloopen van Assemblée- en commissievergaderingen, luncheon's en diners enzovoort. Eigenlijk

werk viel er voor mij echter niet te doen en, op een enkele uitzondering na, was er

voor mij geen aanleiding om mij in de discussies te mengen. Ik ben het niet met u eens, wat aangaat de toelating van de Soviet's tot den Volkenbond. Als ik vrij was geweest, zou ik dan ook uit overtuiging vóór hebben gestemd, maar de meerderheid van het kabinet wilde anders op grond van overwegingen van interne partijpolitiek141

. Slotemaker, De Wilde en de drie katholieke ministers konden vóórstemmen tegenover hun partijen niet verantwoorden en Colijn, die het aanvankelijk met mij eens was, is daarvoor mede op het laatste oogenblik gezwicht. De universaliteit van den Volkenbond eischte mijns inziens, dat men de Russen zou toelaten zoodra zij zich daartoe aanmeldden, en uit een oogpunt van behoud der wereldvrede zou het beter zijn als de Russen zich de remmen van den Volkenbond aanlegden, dan wanneer zij daarbuiten bleven. En ik vond het onjuist dat het kabinet deze zaak beoordeelde naar eigen partijmaatstaf, in plaats van haar uit een ruim internationaal standpunt te beschouwen. De beslissing van het kabinet ging in die mate tegen mijn eigen overtuiging in - zij werd bovendien genomen terwijl ik afwezig was -, dat ik ernstig overwogen heb of ik de verantwoordelijkheid daarvoor wel kon dragen.

Het was niet verheffend, maar wèl interessant, dat politieke geïntrigeer te Genève onder leiding van Barthou van nabij te volgen. Overigens was er te Genève weinig dat mij boeide, zoodat ik dus maar vertrokken ben zoodra de beslissing over de Russen gevallen was. Nuttig, zelfs zeer nuttig, was mijn verblijf te Genève in zooverre, dat ik daar in nauw contact ben gekomen met Jaspar142

, die op mij een bijzonder aangenamen indruk maakte. Hij is degelijker en vooral betrouwbaarder dan Hymans. Ik heb uren met hem gepraat over eene economische toenadering tusschen beide landen - Jaspar stak het niet onder stoelen en banken, dat zij den druk der Franschen moede zijn - en vooral over

141 Knapen, De lange weg, 208-212. De ministerraad besloot op 15 september 1934 definitief tegen de toelating van de Sovjet-Unie tot de Volkenbond te stemmen, samen met Portugal en Zwitserland.

142 ‘Hij wenscht niets liever dan een nauwe economische toenadering en verder een spoedige oplossing van de verschillende tusschen de beide landen nog hangende quaesties’, schreef De Graeff op 12 september 1934 over zijn Belgische collega aan secretaris-generaal A.M. Snouck Hurgronje. BZ, Archief gezantschap Brussel, Verdragsonderhandelingen 1933-1935, dossier IV A, brief van 12 september 1934.

12 J.P.A. François, getekend door de Hongaar O. Lázár Algemeen Rijksarchief te Brussel

toegezegd, onder de uitdrukkelijke voorwaarde echter dat de Belgen elke gedachte aan een Moerdijkkanaal, of wat daarop lijkt, zouden loslaten. Jaspar heeft die voorwaarde zonder reserve aanvaard. Starkenborgh, die brandt van verlangen, kan nu aan den slag. Eerst de regeling van de verdeeling van het Maaswater tusschen Albert- en Julianakanaal, en daaraan vastknoopende de sluis bij Terneuzen, de spoorwegtarieven in West-België, het Schelderégime in zijn volledigheid, met inbegrip van de Wielingenkwestie. Welk accoord wij ook aangaan, wij zullen altijd meer moeten geven dan wij krijgen kunnen, en ook daarom zal de te treffen regeling in ons parlement te eerder aanvaardbaar zijn naarmate zij méér kwesties blijvend oplost. Jaspar (en ook Van Langenhove) was enthousiast over Starkenborgh, die te Brussel algemeene sympathie en waardeering vindt. Daarentegen was zijn oordeel over Octaaf van Nispen (zoomede over Maskens!) vernietigend. Octaaf, die nog altijd meent dat wij nooit een beteren gezant te Brussel hebben gehad dan hem, moest dat eens weten! Verder heb ik te Genève met Benes enkele financieele kwesties opgelost. Zoo kan men daar nog wel eens wat nuttigs doen.

Het zal u interesseeren te weten, dat men mij aangezocht heeft voor voorzitter der zesde (politieke) commissie, waarvoor ik om verschillende redenen moest bedanken, en dat men mij aanvankelijk voor voorzitter van de Assemblée zelve candidaat had willen stellen, doch daarvan terecht had afgezien, omdat van mij moeielijk eene hartelijke welkomstrede aan het adres der Soviet's kon worden verwacht! Aan François en Patijn heb ik te Genève altijd veel steun en aangenaam gezelschap; Wil Lanschot daarentegen is wel heel pover en uitermate vervelend. Maar zelf vond hij het gedelegeerdeschap zéér gewichtig.

Van een aanstaande verlooving van de prinses, waarover ieder den mond vol heeft hier, weet het kabinet niets en evenmin de naaste hofomgeving. Ook de Zweden weten van niets. Ik geloof er dan ook geen woord van. Intussen prijken de boekwinkels hier met groote foto's van prins Karl en met levensbeschrijvingen van hem. De koningin is begrijpelijkerwijze woedend over dergelijke indelicate indiscreties; de prinses zelve neemt het van den vrolijken kant op. En bij een familiefeest onlangs bij de ouders van Karl hebben de neefjes en nichtjes hem geplaagd met de vraag, of hij al een kaartje naar Den Haag had gekocht!

Mijn indrukken te Genève ten aanzien van de Saar waren dat, althans bij het Volkenbondssecretariaat, een sterke neiging bestond om het op handhaving van de status quo aan te sturen, tenzij er een verpletterende meerderheid voor aansluiting bij Duitschland mocht worden verkregen. De Iongh was te Genève, doch ik heb hem helaas misgeloopen. Patijn houdt vol dat Mussolini en Hitler wel degelijk, en zeer omstandig, de Oostenrijksche kwestie hebben besproken en Hitler daar voor Mussolini het hoofd had gebukt. Jammer dat de opvolger van Dolfuss een geheel ander type is en op Mussolini in het geheel geen indruk had gemaakt. Ik ontmoette Schussnig meermalen te Genève; hij is een stille,

gere-serveerde man, maar iemand van groote karaktervastheid. Van zijn minister van buitenlandschen zaken, Waldenegg, had ik geen prettigen indruk.

En zoo gaan wij langzamerhand hier den winter weer in, met alle voor- en nadelen. Mijn eerste diner gaf ik hier een paar weken geleden al aan de met verlof hier zijnde gezanten: John Loudon, Carel Rappard, Nepveu, Hubrecht en Teppema met hun vrouwen, voor zooveel aanwezig. Ook de Beelaerts'en had ik er bij gevraagd.

Ik verwacht binnenkort door Hare Majesteit ter conferentie te zullen worden geroepen en zal dan de ambassadeurskwestie opnieuw aan de orde stellen, naar ik hoop met meer succes dan de vorige keer. De stemming onder mijn ambtgenooten ten opzichte van zulke conferenties is nu al van dien aard, dat een ieder zich van tevoren voorbereidt op uitvallen van kwaad humeur. De liquidatie van den boedel van Zijne Koninklijke Hoogheid geeft eindelooze zorgen; er komen heel wat vorderingen los en er komt weer allerlei vuil naar boven.

Groet Nini recht hartelijk van mij. Wanneer komt ge in Den Haag?

35