• No results found

Den Haag, 20 april 1936

In document Nederlandse historische bronnen 6 · dbnl (pagina 133-137)

Dank voor uwe regelen van 17 dezer, waarmede ge een goed werk hebt gedaan. Niet minder dan gij gevoel ik mij benauwd door den loop van zaken. Onmiskenbaar heeft Engeland de leiding verloren en alleen daarbij voelde ik mij veilig. Ik kan Eden niet benijden; ik blijf in hem zien een door en door fatsoenlijk en eerlijk man, van groote bekwaamheden, maar hij is als staatsman niet de Uebermensch dien Engeland nu noodig heeft, en hij vindt noch in de medeleden van het kabinet, noch in de publieke opinie in Engeland den onvoorwaardelijken steun dien hij behoeft. Een gewapend conflict in Europa zie ik niet als een imminent gevaar; ik maak mij méér ongerust over de verhoudingen in het Verre Oosten. Indien Engeland ook daar niet als rem kan fungeren, heeft Japan vrij spel. Op de Amerikanen valt mijns inziens niet te rekenen, die zijn weer in een stemming van gedesinteresseerdheid in alles wat buiten hun continent voorvalt. Aan de agressieve bedoelingen van Japan valt, vooral na het recente optreden van de ultra-militaristen en de daartegenover aan den dag gelegde slapheid, niet meer te twijfelen. Het is alleen nog maar de vraag in welke volgorde zij optreden zullen met hun expansiepolitiek, welke ook zij noodig hebben met het oog op binnenlandsche verhoudingen. Zal het leger zijn zin krijgen en eerst in de richting van Mandsjoekwo, Noord-China en Rusland worden geageerd, of zullen, naar de wenschen van de Japansche marine, eerst de zuidelijke zeeën een beurt krijgen?

De Volkenbond baart mij ook groote zorgen en het zal mij moeielijk vallen in het najaar dat instituut in ons parlement nog eenigermate de hand boven het hoofd te houden. Ik heb verleden week een, nog niet beantwoorden, particulieren brief aan Sandler230

geschreven en hem eenige suggesties gedaan ten aanzien van eene door de Scandinaviërs en ons te volgen gedragslijn. Wij kunnen noch de totale verovering van Abessynië, noch een vrede tusschen Abessynië en Italië op voorwaarden die spotten met alles wat recht is, voorkomen, maar wij moeten er ons mijns inziens wèl categorisch tegen verzetten, dat zulk een vrede den zegen van den Volkenbond krijgt. Rappard heb ik opgedragen bij besprekingen te Genève met de kleine mogendheden datzelfde standpunt in te nemen. Het is beter dat de onmacht van den Volkenbond opnieuw blijkt dan dat dat lichaam met eigen beginselen transigeert. Achteraf beschouwd, is het zoo jammer dat van de goede stemming te Genève in september/october niet geprofiteerd is om meteen maar een embargo op olie, steenkolen en dergelijke te leggen; misschien

24 Vertegenwoordigers van de zogenaamde Neutrale Staten. Van links naar rechts H. Koht (Noorwegen), jhr. A.C.D. de Graeff (Nederland), president P.R. Munch (Denemarken), R. Sandler (Zweden) en A.W. Hackzell (Finland).

zouden de Vereenigde Staten dàn wel hebben medegedaan. Maar ook ik ben toen gezwicht voor de tegen zulk een maatregel aangevoerde practische bezwaren en voor betoogen dat het Don Quichotterie zou zijn ons zware economische offers te getroosten, waarvan, zonder effect op Italië, alleen andere olie-exporteerende landen zouden profiteeren. Ik had niet voorzien dat de bewuste stemming in enkele maanden weer in die mate zou ineenzinken, dat nu over zulk een embargo niet serieus meer gedacht kan worden. Alles dat bereikt was in het belang eener internationale rechtsorde, is nu weer verloren en dàt vind ik het allerbedenkelijkste.

Jammer dat Nini en gij u niet kunt aansluiten bij de IJsland-cruise. Het zou zóó genoegelijk zijn geweest. Ik tel de weken die mij nog van 19 augustus scheiden! Ook ik heb bijzonder genoten van het clubdinertje van Tim Rappard. Het was uiterst genoegelijk en de gastheer mag er alle voldoening van hebben. Ook mevrouw Dolly231

telefoneerde mij den volgenden dag, dat zij dit samenzijn zoo had gewaardeerd. De arme vrouw heeft een enkele keer aan zulk een afleiding van de tragische

omstandigheden thuis wel eens behoefte. Met den nieuwe candidaat232

loopt het dus ook weer mis. Het is om er wanhopend onder te worden. Wij zijn nu weer uitgepraat, tenzij de candidaat in reserve nog altijd beschikbaar is en ook geaccepteerd wordt, zij het ook bij gebrek aan beter.

De begrafenis van Jan Oosting was wel zoo koud als men maar denken kan. In enkele minuten was het afgeloopen. De zoon dankte namens de weduwe, zeide dat wij na afloop op Lauswolt werden verwacht en eindigde die enkele woorden met ‘Ik heb gezegd’! Op het sterfhuis waren, behalve de dochters en de zusters, feitelijk alleen Frans Beelaerts, Piet Harinxma en ik onder den indruk. Voor het overige leek het een receptie, die bij elke andere gelegenheid ook zóó had kunnen zijn gehouden. Vooral de onaandoenlijkheid, althans uiterlijk, van de weduwe was hinderlijk. Toch ben ik blijde dat ik gegaan ben, en ik hoorde later dat vooral de dochters onze aanwezigheid zeer hadden gewaardeerd, al was het alleen maar als getuigenis hoe de oude vrienden tegenover Biertje stonden en waren blijven staan.

Morgen moet ik naar Vorden voor de begrafenis van Ruijs, na zooeven een plechtige Kamerzitting233

te hebben bijgewoond. Men vermoedt dat Aalberse hem zal opvolgen.

Van hier verder niets bijzonders.

231 A.C. Groeninx van Zoelen-van der Goes.

232 Waarschijnlijk is hiermee een kandidaat (mogelijk Snouck Hurgronje, zie De Vries. Herinneringen Heldring, 1183) voor het gouverneur-generaalschap van Nederlands-Indië bedoeld.

233 Handelingen Tweede Kamer 1935-1936, 1821-1822. De plechtige Kamerzitting was ter herdenking van Kamervoorzitter Ruijs de Beerenbrouck.

25 Van links naar rechts J.R.H. van Schaik, P.J. Oud, jhr A.C.D. de Graeff, J.J.C. van Dijk en W.H. Vliegen bij de begrafenis van jhr. Ch.J.M. Ruijs de Beerenbrouck, 21 april 1936

70

In document Nederlandse historische bronnen 6 · dbnl (pagina 133-137)