• No results found

3.1. Waarom de focus op kleinere gedenktekens?

In een tijd waar de term ‘oorlogserfgoed’ voornamelijk de grote oorlogsmemorialen (van Breendonk tot Auschwitz) aanduidt, lijkt het misschien niet zo voor de hand liggend om te focussen op kleinere gedenktekens in minder bekende plaatsen uit de Tweede Wereldoorlog.

Waarom de focus verleggen van de high politics naar de low politics, van hoofdplaatsen naar obscure kleine plaatsjes, van eersterangsactoren, naar tweede- of zelfs derderangsactoren? Een van de redenen is dat de grote nationale memorialen eerder exceptioneel zijn, en dat hun geschiedenissen soms ietwat misleidend zijn: niet iedereen werd weggevoerd, niet iedereen zat in een cel in Breendonk. Een andere reden is dat in de huidige contemporaine culturele geschiedenis, multivocaliteit en pluraliteit dé slagzinnen zijn geworden.71 Zoals in het inleidende hoofdstukje Geschiedenis en Oorlog al werd geschetst, raakt oorlog het diepste in de mens. Hoe kunnen we dit raken beter meten dan met de honderden oorlogsgedenktekens die in en rond kleine gemeenten werden geplaatst? Als we ons verplaatsen, weg van de gekende grote plaatsen en gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog, in een kleinschaligere context, krijgen we misschien een genuanceerder beeld, dat zo dichter bij het verdriet van de plaatselijke bevolking en het dagelijkse leven van toen kan staan. Ook Jay Winter wijst erop dat de analyse van fenomenen als herinnering en herdenking het vruchtbaarst is vanuit een lokale invalshoek.72 Dergelijke pluralistische aanpak heeft vele voordelen. Het maakt het mogelijk om bvb. nationale vormen van herdenking te bekijken, zonder hierdoor verblind te geraken. Herinneringen zijn zowel persoonlijk als sociaal: gedenkplaatsen, herdenkingssites werden niet enkel gecreëerd door een natie, maar primordiaal door kleine groepen mensen die met hun verdriet geen blijf wisten.

Sommige gedenktekens zijn inderdaad grandioze, zelfbedienende memorialen; maar het merendeel van de gedenktekens gaat verder dan het staatsgesponsorde triomfalisme en handelt over het regionale, het lokale, het particuliere en de familiale realiteit van overlijden in oorlogstijd.73 De kleine gedenktekens kunnen een antwoord bieden op de vraag hoe het gemeentebestuur en diverse groepen in de gemeente omgingen (en nog steeds omgaan) met de herinnering aan de oorlog. Oorlogsmonumenten begrijpen maakt het ons mogelijk beter te zien hoe gemeenschappen tijdens en na de oorlog rouwden. Wat wordt gethematiseerd (het lijden van de

71 J. WINTER, op.cit., p. 136.

72 J. WINTER, “Forms of Kinship and Remembrance in the Afermath of the Great War”, in: J. WINTER en E.

SIVAN, War and Remembrance in the Twentieth century, Cambridge: Cambridge University Press , pp. 40-60.

73 J. WINTER, Remembering War, p. 139.

burgerbevolking of het offer van de soldaten)? Welke vormentaal (traditionalistisch of modern) gebruikt men en wat is de betekenis daarvan? Zijn de monumenten ideologisch of religieus geladen? Vanuit welke hoek kwam het initiatief voor de oprichting en wie zorgde voor de financiering? Op welke plaats in de gemeente werden monumenten ingeplant? Verbond men de oorlogservaring van de Tweede Wereldoorlog aan die van de Eerste Wereldoorlog of deed de recentste oorlog de herinnering aan 1914-1918 geheel vervagen? Nam men de vormentaal van het vorige conflict over of waren die symbolen door het politieke karakter van de Tweede Wereldoorlog geheel onbruikbaar geworden?74 De inventaris die in deel II terug te vinden is, probeert op een deel van deze vragen te antwoorden, maar ook in dit hoofdstuk worden al enkele vragen opgelost.

3.2. Tussen ooggetuigen en erflaters, tussen herinnering en geschiedenis

De laatste generatie ooggetuigen van de Tweede Wereldoorlog is aan het uitsterven.

Ondanks de verbeterde ziekenzorg die voor hogere levensverwachting zorgt, maken demografische ontwikkelingen dat onvermijdelijk. Het object van wat nu nog levende herinnering is, zal het domein van de contemporaine geschiedenis verlaten en aan de wetmatigheden onderhevig worden die de voltooide geschiedenis eigen zijn. Vergrote afstand in tijd en ruimte en het ontbreken van ooggetuigen zullen het beeld van de traumatiserende periode en de reacties daarop verzachten en zo de angel uit menig debat halen. “Maar tegelijkertijd zal een tegengestelde beweging plaatsvinden”, waarschuwt Riemer Knoop. “De gemedieerde herinnering die aan de tweede en volgende generaties is overgedragen, zal nieuwe gevoelige plekken raken, zo is de algemene verwachting. De heilzame kracht van persoonlijke verwerking en nuance zal een minder mitigerende rol spelen dan bij de eerste generatie het geval was. ‘Het viel best mee’ zal niet meer direct worden gehoord. De ‘oorlog na de oorlog’, in engere zin, is dus vast nog lang niet over”.75 Omdat de rechtstreekse getuigen er straks niet meer zullen zijn, is het noodzakelijk op te schrijven wat zij verteld hebben. Naast de verhalen van deze ooggetuigen, zijn er echter ook de vele historische bronnen die de verhalen aanvullen en ons toelaten het beeld

‘echter’ te maken, het verhaal te ontdoen van mythes, zodat we ons een waarheidsgetrouw beeld kunnen vormen.76 Op die manier kunnen we eventueel ook toekomstige conflicten over de (politieke) invulling van de Tweede Wereldoorlog vermijden.

Hier raken we een van de kernthema’s aan die vandaag het historisch wetenschappelijke veld beheersen: de verhouding tussen geschiedenis en herinnering. Herinnering wordt nogal eens

74 J. ART en E. VANHAUTE (red.), op.cit.,, p. 387.

75 R. KNOOP, op.cit., p. 9.

76 P. DEWEVER, 60 jaar bevrijding van België, Tienen: Uitgeverij Aqua Fortis, 2004, p. 15.

in een waas van heiligheid gehuld en tegenover ‘de geschiedenis’ respectievelijk ‘de geschiedwetenschap’ geplaatst. De herinnering (persoonlijk of collectief) komt overeen met de

‘levende traditie’. Daartegenover wordt geschiedenis neergezet als een papieren brouwsel van geleerden. De dorre geschiedenis der academici, een verzameling feiten betreffende het verleden zoals zij in de geschiedenisboeken wordt vastgelegd, geordend en verklaard, begint (in deze gedachtegang) daar waar de levende traditie ophoudt.77 Of zoals Pierre Nora het verwoordde:

“Mémoire, histoire: loin d’être synonymes, nous prenons conscience que tout les oppose. La mémoire est la vie, toujours portée par des groupes vivants et à ce titre, elle est en évolution permanente, ouverte à la dialectique du souvenir et de l’amnésie, inconsciente de ses déformations successives, vulnérable à toutes les utilisations et manipulations, susceptible de longues latences et soudaines revitalisations. L’histoire est la reconstruction toujours problématique et incomplète de ce qui n’est plus. La mémoire est un phénomène toujours actuel, un lien vécu au présent éternel ; l’histoire, une répresentation du passé”.78 Wat Nora en anderen bij dit alles onmiskenbaar voor ogen zweeft, is het romantische beeld van een ‘primitief’, in zichzelf besloten stamverband, een maagdelijke wereld, nog niet bezoedeld door de industrialisatie, het schrift en het archiefwezen. Zo maken ze de facto de herinnering te mooi; en bovendien: ze maken de geschiedenis te lelijk. Al met al hebben de individuele herinnering, de collectieve herinnering en de geschiedschrijving veel meer gemeen dan sommige beschouwingen erover suggereren. Of zoals Jos Perry het mooi omschreef: “Ze stollen of worden vloeibaar al naargelang de schommelingen in de omgevingstemperatuur”.79 De mondelinge overlevering van ’40-’45 loopt stilaan op zijn einde.

Historische bronnen zullen nu, nog meer dan vroeger, deze periode in kaart brengen. De ultieme overwinning van ‘geschiedenis’ op ‘herinnering’ in het kader van de Tweede Wereldoorlog?

Een originele manier om dit verleden te herconstrueren, is het bestuderen van ietwat speciale historische bronnen: oorlogsgedenktekens. Soms direct tastbaar, soms ver van het oog onttrokken; monumenten, of breder: gedenktekens, vind je overal en bestaan in allerlei soorten vormen en maten. Reeds lang zijn ze een vertrouwd element in ons dagelijks leven, omdat ze terug te vinden zijn in de stads- of dorpskern. Iedere stad, ieder dorp, zelfs vele wijken hebben wel een monument opgericht ter nagedachtenis van hun slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog. De meeste gedenktekens werden opgericht op pleinen (vaak het centrale plein), straathoeken en begraafplaatsen. Er werden eveneens gedenktekens aangebracht in kerken en gemeentehuizen en andere officiële gebouwen of instellingen, zoals scholen. Ten slotte zijn er

77 J. PERRY, Wij herdenken, dus wij bestaan. Over jubilea, monumenten en de collectieve herinnering, Nijmegen: Uitgeverij Sun, 1999, p. 26.

78 P. NORA, “Entre Mémoire et Histoire”, in P. NORA (red.), Les lieux de mémoire I: La République, Parijs : Gallimard, 1984, p. XIX.

79 J. PERRY, op.cit., pp. 27-28.

nog de oorlogssites en plaatsen die een specifieke rol hebben gespeeld tijdens de oorlog.80 Het begrip ‘oorlogsgedenkteken’ krijgt in dit eindwerk een brede invulling: het gaat over gedenkplaten, straatnamen, glasramen, kapellen, pleinen, triomfbogen, begraafplaatsen,… . Het merendeel van deze gedenktekens zal echter onder de noemer van het feitelijke

‘oorlogsmonument’ vallen.81 De naam gedenktekens en monumenten worden in dit eerste grote deel van de masterproef willekeurig door elkaar gebruikt.

3.3. Gedenktekens: een historisch overzicht tot de Tweede Wereldoorlog

Door de eeuwen heen hebben mensen en gemeenschappen van alle culturen steeds een sterke behoefte gehad om bepaalde gebeurtenissen, feiten of personen in herinnering te brengen en te behouden. Mondelinge en schriftelijke overlevering ontstonden, maar daarnaast werden ook tekens en symbolen in duurzame materialen als steen, brons, klei,… aangebracht.82 Het oprichten van monumenten ter herdenking van bepaalde personen of feiten is een fenomeen dat universeel en van alle tijden is. Wie vroeger geld, macht en tijd genoeg had om de eigen nagedachtenis of die van de familie of dynastie te cultiveren, zorgde niet zelden voor indrukwekkende bouwwerken.83 De oudste vormen zouden teruggaan tot de tijd van de Perzen, Grieken en later de Romeinen.84 De Egyptische piramides, Griekse standbeelden, Romeinse triomfbogen… zijn allemaal bouwwerken die ons doen herinneren aan deze grote vervlogen periodes. Dichter bij ons kennen we de praalgraven van de vorsten en bisschoppen die over onze streken heersten en die onze kathedralen sieren. De standbeelden (bvb. dat van de hertog van Alva in het Antwerpen van het ancien régime) getuig(d)en eveneens van de macht van de hoogste maatschappelijke klassen.

Sommige monumenten groeien uit tot bedevaartsoorden, zoals het graf van Mahatma Gandhi in New Delhi of het Monument voor de Veteranen van Vietnam in Washington.85

Eerbetoon aan (rijke) doden is dus van alle tijden. Maar vooral de 19de eeuw is de eeuw bij uitstek van de gedenktekens en de standbeelden. Mede onder invloed van de geniecultus worden er in deze eeuw gedenktekens opgericht voor kunstenaars, geleerden, ontdekkers, priesters,… in gebouwen, op pleinen en vooral ook in parken. Aan de andere groten der aarde, de staatslieden en legeraanvoerders, wordt eveneens de gebruikelijke aandacht besteed. In feite ontstaat er een

80 M. JACOBS, Zij, die vielen als helden. Deel 1: Cultuurhistorische analyse van de oorlogsgedenktekens van de twee wereldoorlogen in West-Vlaanderen. Brugge: Provincie West-Vlaanderen, 1995, p. 55.

81 Oorlogsmonumenten zijn geklasseerd als onroerend erfgoed, cf. supra.

82 M. JACOBS, op.cit., p. 9.

83 F. SEBERECHTS, “Tot besluit”, in F. SEBERECHTS (ed.), Duurzamer dan graniet. Over Monumenten en Vlaamse beweging, Gent: Uitgeverij Lannoo, 2003, p. 171.

84 M. JACOBS, op.cit., p. 9.

85 F. SEBERECHTS, art.cit., pp. 171-172.

regelrechte statuomanie, die reeds door de tijdgenoten als extreem werd ervaren.86 Vanaf de Belgische onafhankelijkheid tot aan de Eerste Wereldoorlog zouden er zelfs 220 standbeelden zijn opgericht in Vlaanderen.87 De negentiende-eeuwse statuomanie in Vlaanderen was, net als elders in Europa, een typisch product van het door een intellectuele en sociale elite gedragen cultuurnationalisme. Zij streefden dan ook per definitie een zekere verhevenheid na, die misschien nog het best tot uiting kwam in de sokkel waarop de doorgaans klassiek vormgegeven monumenten verrezen. De beelden weerspiegelden op die manier de elitaire conventies van de sociale klasse waaraan zij hun bestaan hadden te danken.88 Maar de statuomanie zou niet beperkt blijven tot de elite van het land: een nieuw soort oorlogsgedenktekens zou zijn intrede doen. De oorlogen tijdens en na de Franse Revolutie en Napoleon brachten namelijk, naast een nieuw nationaal bewustzijn, een nieuw type soldaat tevoorschijn.89 Waar het nieuwe accent doorgaans enkel op het plaatsen van gedenktekens voor de bevrijdingsoorlogen van de diverse naties werd gelegd - in Tienen wordt bvb. in 1830 een gedenkteken voor de ‘Strijders van 1830’ onthuld -, krijgt de nu ook de gewone (burger)soldaat meer en meer aandacht. De Verenigde Staten gaan Europa hierin voor.

De belangstelling voor de soldaat als individu, als burger, is in hoofdzaak een gevolg van de gewijzigde samenstelling van de legers. De huurlingenlegers werden in de loop van de 19de eeuw niet alleen in de Verenigde Staten, maar ook in Europa meer en meer aangevuld met of vervangen door dienstplichtige burgers en beroepssoldaten, die vochten vanuit een bepaalde overtuiging en met een patriottische ingesteldheid.90 Terwijl de huursoldaten van voorheen weinig binding hadden met de zaak waarvoor ze vochten, mobiliseerden de Revolutie en de campagnes van Napoleon vrijwilligers die door idealisme en patriottisme gedreven werden. Zowel de rol van deze vrijwilligers als de invoering van de dienstplicht bracht verandering in de status van de soldaat. Waren legers voorheen aangewezen op uitschot, vechtersbazen en avonturiers, de moderne soldaat vertegenwoordigde de doorsneeburger; hij verdiende het respect en de bewondering van zijn medeburgers.91 In een samenleving die voor het individu steeds onpersoonlijker, ingewikkelder en restrictiever werd, kreeg de krijgsdienst, mede door de mythevorming eromheen, voor menigeen iets aantrekkelijks. De oorlog tilde de enkeling uit de anonimiteit, de chaos en de sleur. Hij maakte het leven spannend, zinvol, de moeite waard. Niet

86 M. JACOBS, op.cit., p. 10.

87 P. VERBRAEKEN, “Standbeelden in Vlaanderen”, in J. VAN LENNEP en P. BILLIOUW, De 19de eeuwse Belgische beeldhouwkunst, Brussel: Generale Bank, 1990, p. 171.

88 M. BEYEN, “Historische grootheid binnen handbereik. De Vlaamse Toeristenbond (VTB) als schepper van lieux de mémoire”, in F. SEBERECHTS (ed.), Duurzamer dan graniet. Over Monumenten en Vlaamse beweging, Gent: Uitgeverij Lannoo, 2003, p. 155.

89 J. PERRY, op.cit., p. 71.

90 M. JACOBS, op.cit., p. 10.

91 J. PERRY, op.cit., pp. 71-72.

voor niets bleven oud-strijders elkaar opzoeken en herinneringen uitwisselen.92 De soldaat – de dode soldaat, om precies te zijn – werd opgenomen in het pantheon van de natie.93 Dit nieuwe verschijnsel wordt in West-Europa (en dus in Vlaanderen) pas echt na de Eerste Wereldoorlog massaal waargenomen. Het kan een gevolg genoemd worden van de toenemende liberalisering en democratisering in het Europese denken, waardoor het zelfs mogelijk werd om ook gedenktekens op te richten voor één specifieke soldaat of persoon die zich tijdens de oorlog verdienstelijk had gemaakt.94 De monumentale beeldhouwkunst kon niet langer aan de eisen van het moderne nationalisme voldoen.

Sinds de Eerste Wereldoorlog werd herdenking echt een deel van het landschap. In Noord-Frankrijk en Vlaanderen vindt men vandaag nog steeds sporen terug van verschrikkelijke, bijna onvoorstelbare, menselijke verliezen van ’14-‘18, en van pogingen om de gevallen soldaten te herdenken. Oorlogsmonumenten vindt men langs de weg op het platteland, in steden, gemeenten en dorpen. Verspreid over het hele gebied vindt men zelfs nog grotere herinneringsites: de kerkhoven van Verdun, de Marne, Passchendaele en de Somme.95 Maar ook letterlijk in het landschap vindt men nog zichtbare littekens van de oorlog: met water gevulde kraters, roestige prikkeldraad in ingestorte loopgraven, wegzakkende, met mos begroeide bunkers; en in menig bos nog gevaarlijke blindgangers en onduidelijke stukken oud ijzer.96 Tijdgenoten kenden maar al te goed de huiveringwekkende gebeurtenissen die zich daar hadden afgespeeld.

Na de Eerste Wereldoorlog kunnen we, aldus Mariette Jacobs, spreken van een soort van monumentenijver. De opvallend grote belangstelling voor het herdenken van alle oorlogsslachtoffers na de Eerste Wereldoorlog was en is nog steeds uniek te noemen. Ze leidde niet alleen in Vlaanderen, maar ook in heel West-Europa tot een reeks initiatieven, waarvan de oprichting van de talloze oorlogsgedenktekens wel het meest merkwaardig was.97 De meeste steden, gemeentes, dorpen, families, oud-strijders,… lieten inderdaad na de oorlog een monument oprichten waarop ze de namen van al hun omgebrachte stadsgenoten, familieleden, vrienden… vermeldden. Dat was belangrijk voor de rouwverwerking bij de nabestaanden.98 De inbreng van de (Vlaamse) overheid om deze ‘monumentenijver’ te kanaliseren en te

92 Ibid., p. 73.

93 G. MOSSE, Fallen Soldiers. Reshaping the memory of the world wars, New York: Oxford University Press, 1990, pp. 9-10 en 15-19.

94 M. JACOBS, op.cit., p. 10.

95 J. WINTER, Sites of memory, sites of mourning: the Great War in European cultural history, Cambridge:

Cambridge University Press, 1995, p. 1.

96 C. en K. BRANTS, Levende herinnering: de oorlog die nooit ophield 1914-1918, Zaltbommel: Uitgeverij Aprilis, 2004, p. 10.

97 M. JACOBS, op.cit., p. 37.

98 D. VANACKER, Het 14-18 boek. De kleine Belgen in de Grote Oorlog, Zwolle: Waanders Uitgevers, 2006, p. 429

reglementeren is heel beperkt gebleven, waarschijnlijk omdat deze beweging zo onverwacht spontaan en massaal op gang was gekomen. Ook de eigen overheidsinitiatieven bleven gering in aantal.99 De memorialen waren bedoeld “to suggest the dimensions of the disaster and the search for a language within which to try to find some meaning in it”.100 Op deze wijze maakte de gemeenschap duidelijk dat de slachtoffers niet voor niets gestorven waren. De collectieve uitingen, in steen zowel als in ceremonieel, hielpen individuele mensen – moeders, vaders, echtgenotes, zonen, dochters, medesoldaten – de feiten te aanvaarden.101 Zo komen we tot de tweede functie, de eigenlijke oerfunctie, die oorlogsgedenktekens hebben: de rouwfunctie. Rouwen, of in een andere optiek ‘herdenken’, betekent vanzelfsprekend een moment van vereenzelviging met diegene die herdacht wordt. Men herdenkt vooral die doden, die voor het eigen bestaan of de eigen zaak van belang waren. Dat geldt speciaal voor hen, die voor deze zaak zijn gestorven of omgebracht zijn. Dan wordt herdenken tevens een schuldaflossing vanuit het besef dat zonder hun offerdood het eigen leven armer of moeizamer zou zijn geweest. Tevens houdt dodenherdenking een opdracht in: zij verplicht datgene, waarvoor de doden, vrijwillig of niet, het leven lieten, trouw te blijven opdat hun offer niet tevergeefs is geweest.102 Pacifistisch of antimilitaristisch zijn oorlogsmonumenten in de regel niet; wel komen ze tegemoet aan de gevoelens en behoeften van de nabestaanden. En dat zijn mensen die iedereen in een kleine lokale gemeenschap kent. De vormentaal van het monument mag nog zo abstract en algemeen zijn (een obelisk, een kruis,…), de namen die erin gegraveerd staan, zijn die van hun doden. Het zijn dus ook, voor iedereen zichtbaar, de namen van de families die rouwen.103 Een oorlogsmonument dat bvb. gesneuvelde soldaten herinnert, wordt bij deze functie aldus verengd tot enkel en alleen een ‘begrafenisplaats’.

De miljoenen doden die de oorlog van ’14-’18 had geëist, zorgde ervoor dat identificatie van al die doden onbegonnen werk was. Toen de kanonnen eindelijk zwegen, werd het ‘graf van de onbekende soldaat’ in diverse landen de plaats waar de nationale herdenkingsrituelen op Wapenstilstandsdag zich concentreerden. De eerste landen die een dergelijk grafmonument schiepen, waren Engeland en Frankrijk. De cultus rond de ‘onbekende soldaat’ onderstreepte dat militaire rang er niet toe deed.104 Oorlog wiste de ‘normale’ scheiding tussen personen van

99 M. JACOBS, op.cit., p. 37

100 J. WINTER, Sites of memory, sites of mourning, p. 8.

101 Ibid., p. 94 e.v.

102 H. VON DER DUNK, Voorbij de verboden drempel. De Shoah in ons geschiedbeeld, Amsterdam: Uitgeverij Ooievaar, 1999, p. 13.

103 J. PERRY, op.cit., p. 77.

104 J. PERRY, op.cit., p. 75.

verschillende rang en stand uit; oorlog werd de bron van verbroedering, van een echte nationale gemeenschap.105

De monumenten en rouwplaatsen dienden dus in eerste instantie om het verdriet en de pijn die men had, te vertalen. Slachtoffers en gebeurtenissen van de oorlog werden zo herdacht en gunden de nabestaanden een soort van rust. Die rust vonden ze in het feit dat, door deze monumenten, de slachtoffers uiteindelijk erkend werden. De ‘zoektocht of strijd om erkenning’ is afkomstig van Hegel en Hegels niet-materialistische beschrijving van de geschiedenis. Het concept erkenning werd reeds beschreven in het boek Staat door Plato, die hierin aangaf dat de

De monumenten en rouwplaatsen dienden dus in eerste instantie om het verdriet en de pijn die men had, te vertalen. Slachtoffers en gebeurtenissen van de oorlog werden zo herdacht en gunden de nabestaanden een soort van rust. Die rust vonden ze in het feit dat, door deze monumenten, de slachtoffers uiteindelijk erkend werden. De ‘zoektocht of strijd om erkenning’ is afkomstig van Hegel en Hegels niet-materialistische beschrijving van de geschiedenis. Het concept erkenning werd reeds beschreven in het boek Staat door Plato, die hierin aangaf dat de