• No results found

2. Gedenktekens anno 2008

2.1. De functies van het lokale oorlogsgedenkteken anno 2008

Als het oorlogsgedenkteken anno 2008 niet of weinig boeit, komt dat omdat zijn functies geheel of gedeeltelijk worden ondergraven. De rouwfunctie, herdenkingsfunctie (dragers van het collectief geheugen), esthetische functie, didactische functie, politiek-patriottische functie en toeristische functie zijn vandaag misschien wel grotendeels verdwenen of kregen een andere invulling. Dat de rouwfunctie zo goed als verdwenen is, is een open deur intrappen en hoeft geen betoog. De echte rouwverwerking verdwijnt namelijk met het uitsterven van de laatste generatie oorlogsgetuigen die de personen in kwestie nog persoonlijk hebben gekend.

Een gedenkteken heeft altijd nood aan een soort van presence, een aanwezigheid in het hier en nu, om op te vallen en een indruk te laten op de passant. De nood aan presence wordt al langer erkend: het inspireerde Nora bij het schrijven van zijn lieux de mémoire, veroorzaakte de vloed van boeken en artikelen over monumenten, herdenkingen, herinneringen en het (collectieve) geheugen; en het ontstaan van het tijdschrift History and Memory. De nood aan die presence kan eigenlijk als het essentiële equivalent van een van de sleutelelementen in de geschiedenis en de geschiedschrijving worden beschouwd, namelijk: continuïteit en discontinuïteit.288 Om deze continuïteit en discontinuïteit goed te begrijpen, moeten we ons in feite vrij in tijd en ruimte kunnen bewegen. Als we ze temporeel bekijken, vanuit één invalshoek, dan lukt dit niet. Aangezien we in onze moderne wereld zo vertrouwd zijn geraakt met de lineaire beleving van het concept tijd, is het moeilijk om er van los te komen en om “van het een naar het ander te springen”. Om gedenktekens ten volle te begrijpen, is dit echter noodzakelijk. Ze zeggen namelijk iets (connotatie) over waar ze voor staan (denotatie). Het zijn zogenaamde Fremdkörper (out of time, out of place) die voorbije gebeurtenissen in verband brengen met elkaar en ze naast elkaar plaatsen. Ook Pierre Nora hield zich bezig met deze concepten en vertaalde de continue en

287 G. DEFEVER, op.cit., p. II.

288 E. RUNIA, “Presence”, in: History and Theory, 45 (2006), pp. 5-6.

discontinue tijd naar ruimte, door het discontinue Franse erfgoed in de continue moderne tijd te onderzoeken. 289

Oorlogsmonumenten zijn de facto ontworpen om interacties tussen het monument (verleden) en de maatschappij (heden) te ontwikkelen en te onderhouden. Als deze interacties wegvallen, dan vallen ook de kernfuncties van het oorlogsmonument, herdenken en rouwen, weg.

Paradoxaal genoeg maakt een monument waar vele interacties mee gebeuren en dat sterk is geïntegreerd in een gemeenschap, meer en meer deel uit van die gemeenschap. Ze gaat als het ware op in die gemeenschap. Hoe sterker een oorlogsgedenkteken begint deel uit te maken van het landschap/de gemeenschap, hoe groter de kans dat het zijn presence verliest en het een soort van platitude wordt.290 Dergelijke ontwikkeling vinden we bij veel gedenktekens uit de inventaris terug. Bij het postgebouw in Brugge zien we dat het gedenkteken in de omgeving van een geldautomaat staat (BG8). Niemand die ook maar let op de bronzen gedenkplaat voor de slachtoffers van De Post uit de Tweede Wereldoorlog. Maar ook de typische gedenktekens op het marktplein in Tielt (TiG 8-11) of in Waregem (WG1) staven deze stelling. Mensen lopen er achteloos voorbij, staan er niet meer bij stil en weten zo amper waarvoor het gedenkteken is opgetrokken. Tijdens het tot stand brengen van de inventaris was het trouwens opvallend hoe weinig mensen wisten waar er gedenktekens in hun stad of gemeente stonden. Sommige gedenktekens stonden nochtans in de eigen straat. Na verloop van tijd springen gedenktekens niet meer in het oog, verliezen ze hun functie als dragers van lokaal collectief geheugen. Daar heeft niet enkel de tanende presence (en zo de uitholling van de herinnering, herdenking) van het monument mee te maken.

De herdenkingsfunctie heeft ook voor een groot deel haar eigen kinderen verslonden.

Naarmate er meer gedenktekens kwamen, is de effectiviteit ervan verminderd. Een overvloed aan herdenkingsplaatsen is niet goed. In die mate zelfs dat er gesaneerd moest worden. Voor de Tweede Wereldoorlog was oorlog (met name het opeisen van brons) hiervoor het gedroomde alibi.291 Na de Tweede Wereldoorlog zien we bvb. dat werken aan de verkeersinfrastructuur (betere verkeersdoorstroming) een valabel excuus is. Die overvloed aan gedenktekens zien we onder andere in een stad als Brugge. De oorlogsgedenktekens verdrinken daar als het ware in deze werelderfgoedstad. De veertien gedenktekens voor de Tweede Wereldoorlog verdrinken hier niet alleen in hun eigen kwantiteit, maar vooral in de kwantiteit van het Brugse erfgoed in het algemeen.

289 Ibid., p. 10 en 18.

290 Ibid., p. 18.

291 L. VAN DEN ABEELE, “Het monument in de 20ste-eeuwse beeldhouwkunst, in: P. ANTHONISSEN, Monumenta, catalogus van de 19de Biënnale in het Openluchtmuseum voor Beeldhouwkunst Middelheim, Antwerpen: openluchtmuseum Middelheim, 1987, pp. 27-29.

Ook met de esthetische functie is er wat aan de hand. Een keurig opgeleide kunstenaarsklasse leverde tot voor de Tweede Wereldoorlog producten af, waarin zowel de opdrachtgevers als het publiek zich konden vinden. Deze kunstenaars volgden vrij getrouw de wensen van beide groepen. Het nationale (of lokale) verleden werd op een uiterst aanschouwelijke wijze naar voren gebracht. Kunstenaars die zich hierin niet konden vinden (omwille van bijvoorbeeld hun pacifistische overtuiging, of ook omwille van hun expressionistische of te abstracte stijl) werden bij deze opdrachten meestal genegeerd. Na 1945 krijgen deze kunstenaars wél serieus wat kansen, maar blijkt het publiek het op al die ‘onleesbare gedrochten’ niet begrepen te hebben. De kunstenaar mocht zich toen als een eigen creatief individu manifesteren en deed dat ook.292 Als er bij de esthetische waarde van de oorlogsgedenktekens al vraagtekens werden geplaatst in de jaren vijftig, wat geeft dit dan voor het begin van de 21ste eeuw? Van kunstwerken kunnen we niet spreken als we sommige gedenktekens bekijken. De typische grijze of zwarte gedenkplaten, waarvan er een mooi voorbeeld hangt in Langemark-Poelkapelle (LG1), kunnen allesbehalve als kunst worden bestempeld. Bovendien: wie constant het verkeer in de gaten moet houden, gaat geen gedenktekens bewonderen. Het oorlogsmonument mag dan in sommige gevallen wel het bekijken waard zijn, maar in de drukte valt het gewoonweg niet meer op.

In zijn esthetische waarde verschilt het gedenkteken met die andere plaats van herinnering en collectief geheugen: het museum. Museologie is iets tijdelijks, naar schatting duurt het tien jaar vooraleer de inrichting van het museum er verouderd begint uit te zien. Daar heeft het museum een passend antwoord op, namelijk een permanente of volledige renovatie. Bij een permanente renovatie wordt het museum onopvallend aangepast aan de hedendaagse culturele en moderniserende trends. De meeste musea opteren echter voor een volledige renovatie. Daar wordt dan een groot evenement van gemaakt, waardoor het museum en zijn collectie uitgebreid in de media worden gebracht. Een bezoek van een belangrijke politicus (of in sommige gevallen zelfs de koning) doet hier nog een schepje bovenop. Oorlogsgedenktekens zijn echter statisch in de tijd. Ze worden niet aangepast aan hedendaagse opvattingen en noden. Zeventig jaar na de Tweede Wereldoorlog is het dan ook niet verwonderlijk dat ze ouderwets aandoen. Een museum dat zeventig jaar dezelfde inrichting en hetzelfde verhaal zou vertellen, zou ook geen bezoekers meer trekken. Bovendien verschaffen musea ook de nodige uitleg over hun collectie, een gedenkteken doet dit in vele gevallen niet. Vaak vindt men er enkel een naam, status en een overlijdensdatum van het slachtoffer op (als het tenminste over een gedenkteken gaat dat mensen herdenkt). Het verhaal en de context rond die persoon zijn volledig verdwenen. Het gedenkteken

292 G. DEFEVER, op.cit., p. X.

voor Raoul Meertens in Brugge (BG9) of dat voor Henri Lebbe in Waregem (WG9) zijn hiervan voorbeelden. Maar ook de gedenkplaten met tientallen slachtoffers op (BG5, BG14, TG4,…), passen in dit plaatje. Het museum verschilt eveneens van het monument qua inslag. Het gedenkteken staat veelal voor het zogenaamde ‘religieuze herdenken’, een museum voor het

‘wereldlijke herdenken’. Een gedenkteken werd dan ook meestal geplaatst als toevlucht voor troost, een museum eerder als overzicht van gebeurtenissen en feiten. Rouw is iets tijdelijks, wetenschap niet. Al moet erkend worden dat de vermenging van museum en monument in sommige gevallen misschien onvermijdelijk is. Toch dienen analyse en ceremonie, educatie en ritueel, wetenschap en rouw zoveel mogelijk gescheiden te blijven. Exploitatie van het verleden voor politieke en morele lessen, voor propaganda, is eigen aan dictaturen. In een open, democratische maatschappij hoort een historisch museum een seculiere instelling te zijn die streeft naar onafhankelijk onderzoek.293 Wat meteen ook een sneer is naar de politiek-patriottische en didactische functie.

De didactische functie verloor na verloop van tijd ook haar kracht: ze werd geleidelijk aan ingepalmd door een stevig uitgebouwd onderwijssysteem. Ook de vele media brengen vandaag een snelle – en modieus verpakte – informatie waartegenover statische gedenktekens nog weinig kunnen inbrengen.294 Gedenktekens moeten de levenslessen niet meer overbrengen, daar bestaan vandaag andere kanalen voor. Overigens moet er bij deze functie een kanttekening worden gemaakt: de functie kreeg pas echt vorm naarmate de jaren vorderden en er (politieke) nood was aan dergelijke invulling van een monument. Het Nationaal Gedenkteken van het Fort van Breendonk is hiervan een goed voorbeeld. Oorspronkelijk opgericht om de gruweldaden van het concentratiekamp weer te geven én de mensen hun burgerzin meer aan te wakkeren, staat nu vooral de ‘vredesboodschap’ in de spotlights. De burgerzin komt dus meer en meer op het voorplan, de gruweldaden verschuiven een beetje naar de achtergrond en worden meer gebruikt om die burgerzin invulling te geven. Zelfde trends constateert men ook bij de Nationale Strijdersbonden in West-Vlaanderen: de klemtoon ligt vandaag meer en meer op het waarschuwen voor het gif dat immer in onverdraagzaamheid, racisme en intolerantie sluipt.295

De rouwfunctie, herdenkingsfunctie (dragers van het collectief geheugen) en esthetische functie van de oorlogsmonumenten zijn vandaag dus zo goed als verdwenen. Uiteraard zal men op elf november de doden nog ‘herdenken’, maar de voortdurende herinnering, ook op andere dagen in het jaar, verdwijnt. Echt ‘herdenken’ kan men niet als men het zelf niet heeft

293 J. PERRY, op.cit. p. 109.

294 G. DEFEVER, op.cit., p. II. en T. VERSCHAFFEL, Beeld en geschiedenis. Het Belgisch verleden in de romantische boekillustraties, Turnhout: Brepols, 1987, p. 210.

295 NSB-archief Torhout, s.l., “Algemene geschiedenis van de NSB”

meegemaakt. Her-denken, opnieuw-denken of over-denken, kan men echter wel. Hierover wordt in een volgend hoofdstuk uitgewijd. De didactische functie is ook deels haar pluimen verloren.

Toch zien we hier, onder invloed van de zogenaamde herinneringseducatie, een kentering in (cf.

infra).

Enkel de politiek-patriottische en de toeristische functie zijn vandaag nog niet ondergraven. Van laatstgenoemde functie is dit niet verwonderlijk. Zolang er mensen op aarde leven, zal winstbejag een essentieel onderdeel uitmaken van de maatschappij. De markt voor herdenkingsprullaria, T-shirts, penningen, tassen, lepeltjes, boeken en video’s lijkt onverzadigbaar.

Of het daarbij om de bevrijding gaat of om het wereldkampioenschap voetbal maakt voor de handel niet uit.296 Maar ook op andere manieren wordt er soms munt uit de Tweede Wereldoorlog geslaan. Op eBay kon men bvb. tot enkele weken geleden bieden op het herdenkingskaartje voor Adolf Cannie en Henri Lebbe uit 1944. Een kleine som van vijf euro werd uiteindelijk betaald.297 Nieuw is dit allemaal niet bij herdenkingen en erfgoed. Illustratief is een herdenking in Australië, dat ter gelegenheid van zijn honderdjarig bestaan in 1888 een grote internationale tentoonstelling voorbereidde. “We shall bring hundreds of thousands of foreign capital into the country”, aldus een voorstander van het project.298

Om aan te tonen dat de politiek-patriottische functie nog niet is verdwenen, volstaat het om te wijzen op het grote aantal politici dat op elf november de nationale oorlogsherdenking meemaakt. Bovendien krijgt de Tweede Wereldoorlog nog vaak door de politiek een teleologische duiding, waarvan het voortreffelijke heden de voltooiing is. Wij waren de goeden, zij waren de slechten. Altijd wordt daarbij de roep om versterking van het historisch besef gehoord, schriller naarmate de vermeende homogeniteit en gedeelde waarden en normen van de samenleving sterker onder druk lijken te staan.299 Op dat ‘historisch besef’ wordt nog dieper ingegaan (cf. infra). De Tweede Wereldoorlog, en bijgevolg de holocaust, was echter absoluut niet alleen een Duitse onderneming. Hitler mag dan nog ‘willige beulen’ gevonden hebben onder zijn eigen mensen, hij trof ze ook aan bij de onderdanen van de door hem veroverde landen. In Nederland begon de nationale mythe van een onbuigzaam volk in de jaren zestig, toen de eerste stroom gedichten en herinneringen opdroogde en de eerste reeks heroïsche literatuur gepubliceerd was, deel uit te maken van de officiële historiografie. Hoewel die historiografie zelden juichte over het optreden van ‘de’ Nederlander tijdens de Tweede Wereldoorlog, viel de

296 J. VAN DER HORST, “De herdenkingsindustrie”, in: FNV-Magazine-Industriebond FNV, 11 (1995), 9, pp.

5-7.

297 http://www.ebay.com/, geraadpleegd op 29.05.2008.

298 J. PERRY, op.cit., p. 14.

299 R. KNOOP, op.cit., p. 21.

balans dankzij het verzet positief uit.300 In het begin van 2001 zette Chris van der Heijden zich in zijn Grijs Verleden af tegen deze zwart-wit afschildering van de Nederlandse samenleving tijdens

’40-’45. Hij toonde aan dat de Nederlanders eerder onder de grote noemer ‘verzetjes’ vielen in plaats van onder de kleinere noemer ‘verzet’. ‘Verzetjes’ staat daarbij voor “symbolische daden waarmee ze hun onvrede toonden, maar geen gevaar liepen”.301 En ‘ze’, dat zijn verreweg de meeste Nederlanders. “Feitelijk hadden deze verzetjes nauwelijks een andere betekenis dan dat ze de daders een gevoel van tevredenheid gaven, en de Duitsers wellicht de indruk dat ze niet welkom waren”.302 Maar het effect was nul.

Als we de lijn van goed-kwaad, wij-zij, wit-zwart doortrekken naar de actuele politiek in België, komen we haast als vanzelf in de Vlaamse collaboratiecontroverse terecht. Het lijkt moeilijker in Vlaanderen dan in Nederland (of zelfs Wallonië) om een zwart-wit beeld op te hangen van de oorlog. De eendimensionale blik die in andere landen kan gebruikt - of misschien beter verwoord, ‘misbruikt’ - worden om de Tweede Wereldoorlog te bekijken, ziet in België niet zo scherp. De karrenvracht aan literatuur over Vlamingen die collaboreerden met de Duitsers en de harde epuratie na de oorlog maken het beeld troebel. Misschien hebben we hierdoor in Vlaanderen wel een meer genuanceerd en historisch correcter beeld van de oorlog dan bvb. in Nederland. En toch ligt de zwart-wit kijk, de politiek-patriottische invulling van Wereldoorlog Twee, om de hoek. Op een andere manier weliswaar, maar zeker even manifest aanwezig in de maatschappij. Als we het actuele debat rond de Vlaamse collaboratie (cf. supra) ontdoen van de inhoud van het debat, die eerder historisch is, en specifiek focussen op het gebruik van het debat, dat politiek wordt ingekleurd, zien we ook een zwart-wit beeld opduiken. Uiteraard kan men de inhoud en het gebruik van het debat niet helemaal loskoppelen van elkaar, maar het belangrijkste is dat hier de klemtoon wordt gelegd op de politiek. Het Vlaams Belang wil namelijk amnestie voor de (familie van) collaborateurs uit de Tweede Wereldoorlog, andere partijen staan hiertegenover, en dat is zacht uitgedrukt, weigerachtig. Het wetsvoorstel van zes november 2003 “pro-amnestie”

werd, bij wijze van voorbeeld, enkel en alleen ondertekend door politici verbonden aan het toenmalig Vlaams Blok.303 Vlaamsgezinde organisaties en partijen worstelen, nog meer dan de doorsnee Vlaming of Waal, met het verleden van de collaboratie. En dat komt net omdat het

300 J. C. H. BLOM, In de ban van goed en fout. Geschiedschrijving over de bezettingstijd in Nederland, Amsterdam: Uitgeverij Boom, 2007, p. 59.

301 C. VAN DER HEIJDEN, Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog, Amsterdam: Contact, 2003, p. 271.

302 Ibid., p. 275 en J. C. H. BLOM, op.cit., p. 59.

303 Parlementaire Documenten, 51, 0409/001, 06.11.2003, “Wetsvoorstel tot uitwissing van alle gevolgen voor de toekomst van veroordelingen en sancties wegens tijdens de periode van 10 mei 1940 tot 8 mei 1945 gestelde vermeende daden van incivisme en tot oprichting van een commissie belast met de schadeloosstelling van de door de naoorlogse repressie getroffen personen of hun nabestaanden voor de ten gevolge van deze veroordelingen sancties geleden financiële schade”.

Vlaamse gevoel, het ‘Vlaming-zijn’, vaak foutief wordt gelijkgesteld met extremisme - nationalisme - racisme - collaboratie - Hitler. Het is een troef voor politieke partijen om de zwarte bladzijden van de collaboratie voor de ogen van politici van het Vlaams Belang te houden. Net zoals het een troef zou zijn voor politici van het Vlaams Belang om de amnestiewet goedgekeurd te krijgen. Terecht vreesde Gie van den Berghe, bij de plannen tot oprichting van een nieuw museum voor de Vlaamse ontvoogding en een nieuw Vlaams holocaustmuseum, dat “het Vlaams Blok, dat als kwalijke uitwas van de Vlaamse ontvoogding in het eerste museum thuishoort, alleen in het tweede aan bod zou komen, voorgesteld als ideologische erfgenaam van Duitse daders”.304 Het museum over de Vlaamse ontvoogding is echter een stille dood gestorven en het holocaustmuseum staat nog steeds in de startblokken.

Om het met een uitdrukking van Koen Aerts te duiden: “het verleden wordt vastgeschroefd op de pijnbank van de politiek”.305 Herdenkingen zijn niet gebouwd in een politiek of geografisch vacuüm en reflecteren daarom zowel nationale mythes en idealen, als publieke smaak.306 Dat de politieke invulling van de herdenkingen rond de oorlogsgedenktekens in Vlaanderen nog niet van de baan is, bewijst de voortdurende hetze rond de IJzertoren waarschijnlijk nog het best.