• No results found

Gebaseerd op authentieke documenten uit de rechterlijke archieven van Erfgoed Leiden en Omstreken

Bewerkt door Susan Suèr Museumnacht 2016

Op 12 juni 1806 ontdekt de vader van Leuntje Bol (19 jaar), het lichaam van zijn dochter. Ze ligt in het bosje ‘Ruth en Berg’ op de Zijldijk en is duidelijk vermoord en beroofd. Hij roept om hulp naar een baggeraar, die daar in zijn bootje aan het werk is. Deze komt kijken. Ook andere aanwezigen komen kijken. In opdracht van de Hoog Baljuw van Rijnland wordt een lijkschouwing uitgevoerd.

(uitgebreide beschrijving aanwezig). Conclusie: Leuntje is gewurgd.

Naar aanleiding van de verklaring van de baggeraar wordt een zekere Bovenlander ondervraagd. Deze blijkt uiteindelijk onschuldig. De moord blijft onopgelost.

In de hierop volgende jaren worden meer vrouwen gewelddadig beroofd (met wurging, maar niet vermoord). De meesten in Leiden (uitgebreide beschrijvingen zijn aanwezig). Omdat het niet lukt de dader te pakken, gaat eind 1809 een nachtwacht in vrouwenkleren ’s avonds over straat. Hij wordt aangesproken, gevolgd en uiteindelijk aangevallen door een zekere Henricus Cuppens. Met hulp van omstanders wordt Henricus gearresteerd.

Bij Henricus thuis worden spullen van Leuntje gevonden. Hij bekent alle misdaden, ook de roofmoord op Leuntje (hij was de baggeraar, die haar twee dagen voordat ze werd gevonden had vermoord). Henricus wordt opgehangen met een bord ‘Moordenaar en Roover’ boven zijn hoofd.

Uitspraak 25 januari 1810. Uitvoering 2 maart 1810.

De achterliggende gedacht van dit theaterstuk is dat het publiek getuige is van de verschillende misdaden en uiteindelijk zelf kan stemmen wie de dader is.

BAGGERAAR Henricus Cuppens, ca. 33 jaar, geboren in de buurt van Den Bosch woont op de Oude Vest, getrouwd met Helena Noordermeer. middelmatig van lengte, tamelijk gezet, gekleed met een blauwe buis, witte lange broek, schoenen met veters ronde hoed.

BOER , Pieter van Rhijn, ca. 36 jaar Werkgever van Leuntje. Woont aan de Lage Boekhorst BOVENLANDER, Jan Schoenmaker, 41 jaar, uit Hannover, hier gekomen om zomers te werken. Woont in Hillegom.

BALJUW (publiek)

JANSJE de Winter , ca. 25 jaar melkmeid, met kettinkje, mandje met muts, kaas en brood LENA van Abswoude, ca. 26, boerendienstmeid uit Hazerswoude, met bloedkoralen ketting, schoengespen, zilveren beugel met gevlamde tas.

JANNETJE Spaanderman, bejaarde visvrouw uit Katwijk met een gouden dopje aan een zwart bandje, zilveren met gouden hoofdijzer in een mandje.

BOERENMEISJE, uit Wassenaar, met gouden oorbellen, een kerkboek, witte zakdoek en wat geld. LOKAGENT), Jacobus Jongbloed, 28 jaar, brandwaker uit Leiden. Met vrouwenkleren en oorbellen met touwtje achter zijn oren.

DADER (acteurs bij toerbeurt) herkenbaar aan bivakmuts oid/ dezelfde kleiding OMSTANDERS (publiek)

willem-van-der-vliet.html

mandje

kettingen en oorbellen (lekker groot en zichtbaar) schoengespen,

kaas en brood. 3 bivakmutsen

4 sets mannenkleren ca 1800 2 sets vrouwenkleren ca. 1800 witte zakdoek

kerkboek geldzakje

1 jurk en hoofddoekje voor een man zilveren beugeltas

Tafel met clues en stemgelegenheid:

plattegrond met plaatsen delict (en woonplaatsen B,B,B)

Posters Omschrijvingen verdachten Boer, Bovenlander en Baggeraar Stembus

stukje touw bij plaats delict

verklaringen van slachtoffers - fragmenten uit getuignisboek (zonder naam dader) aantekeningen van Baljuw over verschillende delicten

Zijldijk, bij bosje Ruth en Berg

BAGGERAAR met baggernet zit met rug naar publiek te ‘werken’. VADER van Leuntje Bol komt zoekend op, vindt haar levenloze lichaam. Zij vertoont tekenen van wurging: ogen uitpuilend, gezicht donkerrood en paars en opgezwollen, bloed uit de oren druppelend. Ontdaan van schoengespen, halsdoek, rokken en schort en een paar gouden oorbelletjes in een doosje.

VADER: Help, hier ligt het lijk van mijn kind! BAGGERAAR: Dat kan wel wezen, ik kom even kijken BOVENLANDER en BOER komen op.

BOVENLANDER: Ach een dood meisje

BOER: Ach Leuntje, ze was al twee dagen niet komen werken. (tegen publiek, wijst Baggeraar aan) Jaaa, hij heeft het gedaan! Hij zit hier al dagen in zijn bootje de sloot uit te baggeren. Hartstikke verdacht! Hij is niet eens baggeraar, hij werkt als knecht op de wagen, vlakbij het Utrechtse Veer.

BAGGERAAR: Ik mag toch wel een extra klus doen? Nee, die buitenlander. Hij komt hier altijd langs op weg van Leiden naar Hillegom! Niet te vertrouwen, die buitenlanders. Hij denkt natuurlijk dat hij hier alles kan uithalen, omdat hij in de winter toch weer terug gaat naar Duitsland.

BOVENLANDER: Ik? Ik doe geen vlieg kwaad! Nee, haar baas, de boer van de Lage

Boekhorst. Hij is haar natuurlijk gevolgd toen ze van haar werk naar de stad ging! Zulke jonge meisjes moet je ook niet op zo’n afgelegen boerderij laten werken.

(wijzen elkaar in een driehoekje aan)

VADER (tegen publiek) De baljuw gaat het uitzoeken. Alle drie worden ze ondervraagd, maar het blijft onduidelijk wie mijn dochter op zo’n gruwelijke wijze van het leven heeft beroofd.

https://youtu.be/W-fFHeTX70Q?t=41m22s

Buiten de Rijnsburgerpoort,

JANSJE komt op. Loopt over straat met een mandje. DADER (Marck?) komt op. Achter haar aan. DADER: Goedenavond, ga jij nog naar buiten?

JANSJE: Ja.

DADER: Ben je niet bang?

JANSJE: Wel neen! Waar zoude ik bang voor wezen? Ik ga naar mijn moeder in Oegstgeest.

DADER: Ik moet naar Sassenheim, daar werk ik. Weet jij waar die weg naartoe leidt? JANSJE: Nee, dat weet ik niet.

DADER werpt haar een touw om de nek. trekt haar achterover. JANSJE raakt buiten bewustzijn. DADER rukt de ketting van haar hals. Haalt de paarse mantel van haar schouders en neemt haar mandje met muts, kaas en brood mee. DADER rent weg (af). JANSJE komt weer bij.

JANSJE: O nee! ik ben bestolen! JANSJE af.

Bordje: Maandag 25 januari 1808, 16.30 uur Groensteeg in baljuwschap Oegstgeest

LENA komt op. Loopt over straat. DADER (René) komt op. Achter haar aan. DADER: Hallo, waar ga jij naartoe?

LENA: Naar Katwijk-Binnen

DADER: O, ik naar Katwijk-Buiten. Zal ik je mandje dragen? Grijpt mandje. Rukt haar op de grond

DADER: Als gij schreeuwt, steek ik u dood terwijl hij haar in de keel knijpt, dat het opgezwollen raakt. Bloedkoralen ketting met gouden dop

DADER: Maak je schoengespen los. Toe maar donders gauw, eer er volk komt DADER pakt ook haar tas mee (een zilveren beugel met stalen haak, waaraan een gevlamde tas met ca. 5 a 6 gulden)

JANNETJE komt op. Loopt met mandje over straat. DADER (Onno) komt op, achtervolgt haar. Pakt haar bij de schouder, werpt haar op de grond en houdt met zijn hand haar mond dicht. Rukt zwart bandje met gouden dopje van haar hals, haar mandje en betast haar om zeker te weten dat ze niets anders bij zich heeft.

DADER rent weg.

Bordje: Zondag 3 december 1809, ’s avonds tussen half 5 en 6 Hoge Rijndijk, buiten de Witte Poort.

BOERENMEISJE loopt over weg. DADER (René) volgt haar. DADER: Dag meisje, waar ga jij naartoe? BOERENMEISJE: Ik ga naar Leiden. Daar werk ik. DADER: O, en waar kom je vandaan? BOERENMEISJE: Uit Wassenaar.

DADER: Ik loop met je mee.

Grijpt haar bij de hals. Trekt haar op de grond en knijpt haar keel dicht. DADER: Blixem, als gij schreeuwt, maak ik u van kant

Rukt haar gouden oorbellen uit. En berooft haar van vier zesthalven aan geld, een witte zakdoek een RK kerkboek. DADER af. BOERENMEISJE grijpt naar haar keel, staat op, gaat af.

LOKAGENT (terwijl hij een jurk over zijn hoofd aantrekt tegen publiek):

De baljuw vond het genoeg met al die aanvallen op weerloze vrouwen op eenzame plaatsen. Ik verkleed me als vrouw en ga vannacht tussen het Utrechtse en Haagse Veer lopen. Misschien dat de dader mij aanvalt. (loopt weg. Dader (Onno) komt op en achtervolgt hem)

DADER: Juffrouwtje, waar moet gij naartoe? Wil ik u de weg wijzen? LOKAGENT: ‘Neen vriend! Ik ken de weg wel. Ik moet naar de Haagse schuit’ DADER: Juffrouw, je bent toch verdwaald (grijpt haar bij de mantel)

LOKAGENT: Ik weet de weg wel, maar ik moet nog bij een neef zijn op de Hogewoerd’ DADER: Wie is die neef?

LOKAGENT: De heer Prins

DADER: Zal ik u brengen. Kom dat nauwe steegje door, dan zullen wij achter aankloppen, dan doen ze aanstonds open.

LOKAGENT: Nee, daar ga ik niet in (loopt weg) DADER: Juffrouw, laat ik u de weg toch wijzen

LOKAGENT: Laat mij maar lopen, wat hebt gij met mij nodig. (loopt wat weg, doet alsof hij verdwaald is)

DADER:(grijpt hem bij de arm)

Kom hier juffrouwtje!

LOKAGENT(neemt rokken op) Hier is het mij te morsig.

DADER: (slaat de rechterhand om zijn hals, en drukt arm op mond) Kom hier hond! (rukt de oorbellen van zijn oren)

LOKAGENT: Moord!!!

DADER: (ziet mannenkleren onder de rokken)

Help mij! Slaat den hond dood, hij is in vrouwenkleren en hij doet mij aan, terwijl ik naar mijn stal ga.

OMSTANDERS komen op, slaan Lokagent,

LOKAGENT Mensen ontzet mij! Zie wie ik ben en houd die vent vast. Hij is een moordenaar!

EINDE (muziekje)

Na applaus: 1 ACTEUR Dames en heren! Wie vermoordde volgens u Leentje Bol? Laat uw stem weten via Twitter, Facebook of de stembus hiernaast.-

At the heart of this exhibition is a huge collection of documents from the