• No results found

Aspecten van een brongebaseerd publiekshistorisch product

5 Inzet van de rechterlijke archieven bij publieksbereik en educatie

5.1 Aspecten van een brongebaseerd publiekshistorisch product

worden deze in het eerste deel benoemd. Een lezing voor historisch geïnteresseerde leken is ten slotte iets heel anders dan een game voor vmbo’ers. Om te kunnen bepalen op welke manier rechterlijke archieven het beste ingezet kunnen worden, is het handig om alle verschillende aandachtspunten uitgewerkt te hebben.

5.1

Aspecten van een brongebaseerd publiekshistorisch

product

Russell James en Peter Wosh hebben een stap gezet met hun ‘Public relations and marketing for archives: a how-to-do-it manual’. Hierin beschrijven 151

ervaringsdeskundigen in elk gebied op het benaderen van publiek door archieven hoe dit stap voor stap gedaan kan worden. Maria Mazzenga pakt dit bijvoorbeeld aan voor educatie en Elizabeth Myers voor presentaties. Opvallend is trouwens, dat Myers wel 152 het nut van een hand-out benoemt, maar niet van visuele ondersteuning bij een lezing. In al deze literatuur ontbreekt echter de dieper theoretische overweging, die vooraf gaat aan de praktische aanpak die wordt beschreven.

Meerdere zoekpogingen hebben niet de handvatten opgeleverd, die een

allesomvattende overweging betreffen. Wellicht heeft dit te maken met de relatief nieuwe situatie waarin archiefinstellingen zich bevinden. Lange tijd werd niet veel meer van hen verwacht dan de uitvoering van de wettelijke taken. Publieksbereik en educatie zijn nieuwe zwaartepunten voor veel archieven. Daarom volgt hier een eigen uitwerking van de

verschillende factoren.

5.1.1 De primaire bron en zijn context

Voor een publieksproduct van een archiefinstelling zou de primaire bron altijd het

Russel D. James en Peter J. Wosh (ed), Public relations and marketing for archives : a how-to-do-it manual

151

(Chicago/New York 2011).

Maria Mazzenga, ‘ Educational Programming’ in: James en Wosh, Public relations, p. 163.

152

uitgangspunt moeten zijn. De archieven en collecties zijn de ‘core business’ van elke archiefinstelling en het is van belang dit niet uit het oog te verliezen wanneer men de publiciteit zoekt. De primaire bronnen zijn de echte schat van elke archiefinstelling. Van hieruit zal altijd de publieksactiviteit moeten plaatshebben.

Wanneer men besluit bij een primaire bron een publieksproduct te maken is dat meestal omdat de bron iets in zich heeft wat een publiciteitswaarde heeft. Bij de

rechterlijke archieven wordt ingespeeld op de aantrekkingskracht van criminaliteit, de onderkant van de samenleving. Hierbij is de inhoud dus van wezenlijk belang. Niet alleen voor academisch historici geldt deze aantrekkingskracht, ‘leken’ zullen deze ervaringen grotendeels delen.

Ook de fysieke verschijningsvorm is een belangrijke factor. Als het document niet visueel aantrekkelijk is, wordt het direct een opgave om het succesvol in te zetten. Mensen kijken nou eenmaal niet graag naar iets wat lelijk is. Een groot, zorgvuldig geschreven charter, voorzien van zegel en verluchting trekt meer de aandacht van een groot publiek dan een snel opgetekende kleine oorkonde waarvan het zegel ontbreekt.

Bij het gebruiken van primaire bronnen is eveneens de leesbaarheid van belang. Wanneer het doel is om het publiek te betrekken bij de bron, zal het publiek zelf willen kunnen lezen wat er staat, eventueel met een beetje hulp. Het betreft hier niet alleen het handschrift, maar ook taal en taalgebruik.

Historici hebben de neiging om de historische context van een bron heel veel aandacht te geven. Soms zelfs zo veel, dat de bron zelf in aandacht tekort schiet. Voor een academisch historicus is de historische context, de situatie waarin de bron is ontstaan ook een onmisbaar onderdeel van de bron. De bron kan ook niet echt goed worden geïnterpreteerd en begrepen zonder kennis van de historische context. Het is echter wel van belang om de aandacht van het publiek vast te blijven houden. Een te uitgebreide, gedetailleerde beschrijving van de context maakt dat een publiekshistorisch product saai en langdradig gevonden gaat worden.

Dit is vanzelfsprekend ook afhankelijk van het type publiek. Historisch geïnteresseerde ouderen, bijvoorbeeld leden van een historische vereniging of

heemkundekring kunnen een hoop meer historische context aan dan een basisscholier. Toch is het ook bij de eerstgenoemde groep goed om in het achterhoofd te houden, dat de meesten wellicht wel verlicht, maar toch zeker ook vermaakt willen worden.

5.1.2 Beoogd publiek en doelstellingen

Met een inhoudelijk en visueel aantrekkelijke bron is vrijwel elk publiek te bedienen. Maar de vorm van het product is erg afhankelijk van het beoogde publiek. Daarom is het goed

om van te voren een doelgroep te bepalen. Het uiteindelijke publiek is niet altijd hetzelfde als het beoogde. Andere mensen buiten de doelgroep zullen ook deel uitmaken van het publiek. Dat maakt het niet minder belangrijk om een duidelijke keuze in primaire doelgroep te maken. Wanneer een product op te veel doelgroepen tegelijk richt, zal het geen van alle echt bereiken.

In 2007 verscheen een onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau naar de belangstelling van diverse gebruikers van erfgoed, waaronder archieven. Gebruikers 153 in het kader van erfgoededucatie (bezoeken van schoolklassen) zijn hierbij niet

meegenomen, omdat het intrinsieke interesse betreft en niet verplichte bezoeken. 154 Hierin worden erfgoedgebruikers in negen typen verdeeld: de allrounders, de

kunstminnaars, de verenigingsleden, de verzamelaars, de snuffelaars, ‘cultuuruitje met het hele gezin’, de dagjesmensen, de lezers en de non-actieven. Deze typering is op 155 basis van onderzoek onder de bevolking. Het is niet per se ook een verdeling in doelgroepen, zeker wanneer het doel is om een nieuw type publiek te bereiken. De traditionele bezoekersgroep van archieven is namelijk hoogopgeleid, man en wit. Juist 156 de lezers en de non-actieven, die geen bezoek brengen aan erfgoedinstellingen zouden een spannende nieuwe doelgroep kunnen zijn om je met nieuwe aanpakken op te richten, zeker aangezien zij wel enige interesse voor het theatrale hebben. 157

Tijdens de KVAN-dagen van 2017 presenteerde Marie Juliette Marinus van het Felix Archief te Antwerpen de vastgestelde bezoekerstypering van dit archief: de

heemkundige, de medewerker, de politieke gebruiker, de genealoog, de onderzoeker en de student. Ook hier gaat het om de al bestaande bezoekers. Nieuwe doelgroepen zijn echter iets anders, maar archiefinstellingen zijn blijkbaar nog niet zover dat ze deze ook weten te benoemen. De museale wereld is hierin al verder.

Het Van Gogh Museum, Museum Boerhaave en het Nederlands

Openluchtmuseum in Arnhem (en daarmee ook de Maand van de Geschiedenis) werken in de vaststelling van marketingdoelgroepen met persona’s, die zijn geformuleerd door marktonderzoeksbureau Motivaction International B.V.. De persona’s zijn gebaseerd op 158 sociaal milieu en niet per definitie op leeftijd of ander demografisch kenmerk. De 159

Frank Huysmans en Jos de Haan, Het bereik van het verleden : ontwikkelingen in de belangstelling voor

153

cultureel erfgoed (Den Haag 2007). Ibidem, p. 11.

154

Ibidem, p. 177.

155

Henrieke Wubs en Frank Huysmans, Klik naar het verleden. Een onderzoek naar gebruikers van digitaal

156

erfgoed: hun profielen en zoekstrategieën (Den Haag 2006), p. 22. Huysmans en De Haan, Het bereik van het verleden, p. 186.

157

Doe mee met de Maand van de Geschiedenis (Brochure, Arnhem 2017), pp. 32-33.

158

https://www.motivaction.nl/kennisplatform/publicaties/succesvol-met-persona-s-werken

Maand van de Geschiedenis speelt heel specifiek in op het bereiken van doelgroepen ‘Chris’, ‘Jan Willem’ en ‘Miranda’. Chris wordt genoemd als de nieuwe doelgroep, de ‘groeidoelgroep’ van de Maand van de Geschiedenis. Chris wordt omschreven als pionier van de beleveniscultuur, iemand die steeds nieuwe dingen wil beleven. Belangrijk bij het vaststellen van de doelgroep zijn de individuele kenmerken van de mensen in de

doelgroep: geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, topografische spreiding en etniciteit, maar ook de vorm van de doelgroep: individuele bezoekers of groepen vanuit school, werk of vereniging. Komen mensen uit interesse op het product af of worden ze in meer of mindere mate gedwongen (educatie, beroepsmatig)?

Daarna is het nuttig te inventariseren wat deze doelgroep voor voorkennis over het onderwerp heeft en wat de doelgroep zal verwachten van het product. Bij een groter product is het wellicht de moeite waard om via een enquête de verwachtingen van de doelgroep te onderzoeken. Bij verwachting valt niet alleen te denken aan de inhoud van het product, maar ook het doel: wil men vermaakt worden of geïnformeerd, spelen of leren, consumeren, actief bezig zijn of volledig onderdeel zijn van een product? In het laatste geval gaat het om participatie. Dit lijkt momenteel de uiterste vorm te zijn van betrokkenheid van het publiek bij erfgoed: een volledig eigenaarschap van de

maatschappij is al haar breedte.

Het is eveneens belangrijk om rekening te houden met de verschillende leerstijlen van het publiek. Hoewel leerstijltheorieën zoals die van Kolb inmiddels door diverse wetenschappers als onzin worden afgedaan, kan een ontwikkelaar van een publiekshistorisch of educatief product er nog wel rekening mee houden. Diversiteit in 160 werkvormen zorgt ervoor dat meer mensen geëngageerd raken met de materie.

Met een goede omschrijving van de doelgroep en de verwachtingen van de doelgroep zijn ook de doelstellingen die met het product bereikt gaan worden makkelijker te verwoorden.

5.1.3 Het verhaal

Met één bron zijn talloze verhalen te vertellen. Het kan gaan over de provenance van de bron, de inhoud, de moeilijkheden bij het onderzoeken. Het vaststellen van de verhaallijn bij het product is een manier om uiteindelijk de inhoudelijke vormgeving te sturen. De bron kan een aanleiding zijn om het verhaal te vertellen of alles kan juist alleen maar om de bron zelf draaien. Welk verhaal is het beste verhaal dat door middel van deze bron of

B. Hood, P. Howard Jones e.a., ‘No evidence to back idea of learning styles’, in The Guardian, 12 maart

160

2017; beschikbaar op: https://www.theguardian.com/education/2017/mar/12/no-evidence-to-back-idea-of- learning-styles.

bronnen te vertellen is, wat maakt de bron zo bijzonder en wat kan juist met deze bron worden geïllustreerd?

Voor de maker van het product is het belangrijk om het juiste verhaal uit te kiezen. Het moet een verhaal zijn dat aansprekend is voor het beoogde publiek. Dat kan betekenen, dat het niet het verhaal is, dat de onderzoekende instelling van de maker bevredigt. Vaak is het vertelde verhaal veel minder diepgaand en wetenschappelijk dan een academisch geschoold persoon zal willen. Hoe langer en intensiever een onderzoeker met zijn bron bezig is, hoe meer hij uit het oog verliest wat de waarde voor het publiek is. Deze ligt vaak in de reden waarom de onderzoeker aanvankelijk de bron heeft gekozen als uitgangspunt voor het publiekshistorisch product. Het is daarom nuttig om met een frisse blik naar de bron te kijken en hem weer te zien als de eerste keer. Wat is er aan de bron, dat voor een breder publiek aantrekkelijk is?

5.1.4 Vorm van het product

Dit brengt mij automatisch bij de uiteindelijke vorm van het product. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de vraag of het een eenmalige actie is of iets wat meerdere malen herhaald en gebruikt zal gaan worden. In het laatste geval is het verstandig om wat meer tijd te steken in de voorbereiding, waarna het product op latere momenten zonder veel inspanning weer ‘uit de kast’ kan worden gehaald. Is het slechts een eenmalige gebeurtenis, zoals een lezing, dan is het aan te raden niet te veel tijd in de vormgeving te steken. Hoe het ook zij, welke vorm het product ook krijgt, in de huidige maatschappij is het vrijwel onmogelijk om het zonder beeldmateriaal te maken.

In hoeverre het product interactief is, iets verwacht aan deelname van het publiek, is afhankelijk van het beoogde publiek en het beoogde doel van het product. Een publiekshistorisch product dat alleen passief geconsumeerd kan worden laat veel minder indruk achter bij de gebruiker dan iets waar hij zelf aan heeft kunnen bijdragen of toch in ieder geval actief aan heeft kunnen deelnemen.

Bij de uiteindelijk vorm van het product moet ook de locatie en tijd van het gebruik in ogenschouw worden genomen. Wanneer het een lezing, les of tentoonstelling in het eigen gebouw is, kan wellicht gebruik gemaakt worden van authentieke bronnen. Het nadeel dat hieraan kleeft is dat de openingstijden en de locatie een beperkende factor kunnen zijn bij het bereiken van de doelgroep.

Een online toepassing, zoals een website of app, zal gebruik maken van gedigitaliseerde bronnen, maar is minder afhankelijk van locatie en tijd. Hiermee is in principe een breder gebruik mogelijk, maar het is goed om de afweging te maken of de doelgroep wordt bediend of meer het gemak van de instelling.


5.2

Analyse van enkele publiekshistorische en educatieve