• No results found

Een éénoudergezin kan gedefinieerd worden als een gezin met één ouder en minstens één kind ten laste.

De ouder voedt de kinderen alleen op, beurtelings of op permanente basis. Deze ouder draagt de financiële verantwoordelijkheid alleen (Gewest, 2013).

Uit rijksregisteronderzoek blijkt dat vooral vrouwen na de echtscheiding zich bezighouden met de kinderen. Van alle kinderen van 0 tot 17 jaar in het Vlaams Gewest woont 70,5 % bij een gehuwd paar, 11,3 % bij een alleenstaande moeder en 1,7 % bij een alleenstaande vader (Lodewijckx, 2005). We zien dus een onevenwicht in het aantal alleenstaande moeders en vaders. Een éénoudergezin is in België grotendeels gelijk aan een gezin met één moeder.

Verscheidene onderzoeken geven aan dat de kwaliteit van het opvoedend handelen of de ouder-kind relatie tijdelijk afneemt in gezinnen die zich in een scheidingssituatie bevinden (Peer, 2005). Het opvoedend handelen is bij een vierde tot een vijfde van de gescheiden moeders disfunctioneel. Dit is dubbel zoveel dan bij gehuwde moeders (Peer, 2005). Daaruit volgt dat kinderen die leven in een éénoudergezin meer negatieve communicatie aangeven met hun ouders. Ze ervaren minder begeleiding en meer autonomie in vergelijking met leeftijdsgenoten in tweeoudergezinnen. Uit Nederlands onderzoek

26

blijkt dat kinderen uit éénoudergezinnen kinderen niet zo goed met hun moeder kunnen praten dan hun leeftijdsgenoten uit tweeoudergezinnen (Zeijl, Crone, Wiefferink, Keuzenkamp, & Reijneveld, 2005).

Desalniettemin rapporteren kinderen in alleenstaande moedergezinnen hun communicatie met de moeder even goed als kinderen in andere gezinnen en voelen zij zich positief gesteund (Peer, 2005).

4.2 Nieuw samengestelde gezinnen

Een nieuw samengesteld gezin is een gezin waarbij de biologische band tussen minstens één partner en zijn of haar kinderen voorafgaat aan de band tussen de partners. Dit is een gezin waarbij het kind maar met één van de volwassen partners een biologische band heeft. Steeds meer kinderen en ouders worden voor de uitdaging gesteld om na een scheiding zich aan te passen aan een nieuwe situatie van het wonen in een gezin in een nieuwe samenstelling. De cijfers voor België stellen dat één op de 25 gezinnen een nieuw samengesteld gezin is en 44 procent van de kinderen zes jaar na de scheiding van hun ouders samenleven met één ouder en een stiefouder. Binnen de term nieuw samengestelde gezinnen kunnen we stiefmoeder- en stiefvader gezinnen onderscheiden. Bij stiefmoedergezinnen leeft het kind samen met zijn biologische vader en een stiefmoeder; stiefvadergezinnen bestaan uit een biologische moeder met een stiefvader. Slechts 15 procent van alle kinderen die leven in een stiefgezin, leeft in een gezin met de biologische vader en een stiefmoeder (Heireman & Lemmens, 2010). Er kan dus gesteld worden dat er na een scheiding verkozen wordt om hoofdzakelijk bij de moeder te verblijven.

Uit onderzoek van Amato (1987) blijkt dat de ondersteunende rol van biologische moeders steeds aanwezig blijft voor kinderen, los van het gezinstype.

Wat betreft de opvoedingsstijl van gescheiden vaders, blijkt dat zij vaker een niet-betrokken

ouderschapsstijl toepassen dan de gescheiden moeders. Stiefouders hebben eveneens een eerder niet-betrokken ouderschapsstijl, maar dit is het opmerkelijkst bij stiefmoeders. De rol van stiefmoeder geeft doorgaans vaker spanning met zich mee dan een stiefvaderrol (Vanassche, et al., 2011). Dit kan te wijten zijn aan het feit dat een stiefmoeder die in een gezin komt met een biologische man en zijn kinderen, vaak de klassieke gezinstaken op zich zal nemen, terwijl dat minder het geval is voor een stiefvader. De

stiefmoeder is vaker thuis waardoor er een grotere kans is dat er conflicten zullen ontstaan (Koning Boudewijnstichting, 2008).

De evaluatie van de rol van stiefvaders is afhankelijk van hoe lang hij de stiefvaderrol al opneemt in het nieuw samengesteld gezin. Stiefvaders zouden minder ondersteuning en controle bieden dan biologische

27

vaders maar de betrokkenheid van de stiefvader neemt toe hoe langer hij aanwezig is in het nieuw samengesteld gezin (Amato, 1987). De belangrijkste factoren die bijdragen tot goede relaties met

stiefouders zijn de tijd die verstreken is sinds de scheiding en de verblijfsregeling. Hoe langer de scheiding achter de rug is, hoe beter de relatie tussen het kind en de stiefouder wordt. Wat betreft de

verblijfsregeling: jongeren die voltijds samenwonen met één ouder hebben een minder goede relatie met de stiefouder waarmee ze niet samenwonen. Jongeren die deeltijds samenwonen met de stiefouder geven aan de beste relatie met hun stiefvader aan (Vanassche, et al., 2011).

4.3 Siblings

Allereerst dient het belang van vergelijking of bevestiging binnen de menselijke ontwikkeling aangetoond te worden. Binnen het menselijke organisme bestaat er een drang om meningen en vaardigheden te evalueren. Derhalve vergelijken mensen hun meningen en vaardigheden met die van anderen. Deze neiging neemt af wanneer het verschil tussen de mening en vaardigheid van de mens verschilt met die van de andere persoon. Individuen zullen steeds bevestiging zoeken bij personen die zich in een

gelijkaardige sociaal structurele positie bevinden en soortgelijke karakteristieken bezitten op vlak van een welbepaald domein. Hoe groter de vertrouwdheid, hoe groter de neiging om opinies en gedragingen over te nemen van de evaluerende persoon. Deze hypothesen maken deel uit van de Sociale

Vergelijkingstheorie van Festinger (1954). Binnen deze vergelijkingstheorie is seksueel gedrag een sleutelaspect.

Betrekken we deze hypothesen op de gezinsstructuur, dan kunnen we dit doortrekken naar broer/zus relaties. Broers en zussen hebben eenzelfde familiale achtergrond en opvoeding en hebben een grotere kans om in interactie te treden met elkaar dan met andere volwassenen of leeftijdsgenoten (Haurin &

Mott, 1999). Siblings worden gezien als rolmodellen die de ontwikkeling van seksuele attituden van hun broer/ zus vorm geven (East, Felice, & Morgan, 1993). Morgan (geciteerd in Haurin & Mott, 1999) argumenteert dat gelijke gender siblings een nog grotere kans bieden op interactie en socialisatie onderling.

28