• No results found

De resultaten uit deze studie brengen vernieuwende inzichten in zowel de ouder-kind communicatie over het thema seksualiteit, als de specifieke strategieën die ouders toepassen in verschillende

gezinsstructuren. Dit onderzoek toont een tweeledig inzicht in de perceptie van ouder-kind

communicatie, waarbij de perspectieven van de ouder en het kind binnen één gezin vergeleken worden.

Een eerste algemene onderzoeksvraag peilt naar de ouderlijke strategieën om kwalitatieve ouder-kind communicatie te garanderen en hoe kinderen die evalueren. De kernelementen van kwalitatieve gezinscommunicatie worden in de literatuur beschreven in het Circumplexe Model van Gezinssystemen door Olson (1999). In dit onderzoek komt een groot deel van deze elementen terug, waarvan de aspecten luistervaardigheid, duidelijkheid, continuïteit en zelfontdekking. Uit deze studie blijkt dat ouders streven naar een optimale ouder-kind communicatie aan de hand van een afwachtende doch luisterende houding tegenover hun kinderen. Daarnaast is een duidelijke mening en een oplossing bieden voor hun kind een centraal aspect voor het garanderen van een effectieve ouder-kind communicatie. Een laatste

kernelement is het toepassen van een open communicatie, waarbij het delen van eigen ervaringen en zich empathisch opstellen cruciaal is.

Een tweede onderzoeksvraag focust op ouder-kind communicatie over het thema seksualiteit. Er worden verscheidene communicatiekenmerken besproken die voor ouder en kind leiden tot een kwaliteitsvolle ouder-kind communicatie omtrent dit gevoelige onderwerp.

De inhoud van ouder-kind gesprekken over seksualiteit kunnen we opsplitsen in twee veelvoorkomende gespreksthema’s. Ten eerste zijn er de fysieke veranderingen, die voornamelijk besproken worden in de beginnende pubertijdsperiode. Voor dit onderwerp wordt bij voorkeur een ouder van hetzelfde geslacht aangesproken, omwille van de gelijkaardige ervaringen. Een tweede thema betreft eerste relaties; in deze situatie stellen ouders zich bewust niet opdringerig op en wachten zij af tot hun kind het nodig vindt zijn/

haar ouders in te lichten. Meisjes spreken hun moeder voornamelijk aan over lichamelijke veranderingen.

Met hun vader hebben zij gesprekken over grenzen stellen tegenover jongens. Dit bekrachtigt voorgaand onderzoek van Dilorio et al. (1999) die stelt dat meisjes vooral met hun moeder praten over de

78

menstruele cyclus en met hun vader over seksuele onthouding. Jongens spreken hun beide ouders over minder uiteenlopende onderwerpen aan; zij benaderen hun moeder over hoe ze meisjes het best benaderen en hun vader over voorbehoedsmiddelen.

Verder worden enkele specifieke gesprekskenmerken besproken die volgens ouder en kind leiden tot een toename van de ouder-kind communicatie over seksualiteit. Allereerst zijn de meest voorkomende aanleidingen voor een ouder-kind gesprek over seksualiteit actualiteitsprogramma’s, gesprekken met leeftijdsgenoten en klasgesprekken. Deze leiden tot anekdotes die worden besproken met de ouders, waarna zij dieper ingaan op persoonlijke problematieken.

Wat betreft de plaats van het gesprek, kiezen ouders en kinderen voor een vertrouwde huiselijke omgeving. Voor een luchtig gesprek kan dit in een gemeenschappelijke ruimte, voor een serieuze conversatie wordt er de voorkeur gegeven aan een aparte slaapkamer van ouder of kind. Ouders en kind kiezen als tijdstip dan ook een rustig avondmoment, voor het slapengaan. Een autorit wordt evenwel als een ideaal ouder-kind moment gezien om een persoonlijk gesprek te starten. Ouder en kind geven de voorkeur aan aparte één-op-één gesprekken.

De leidende rol die ouder of kind innemen tijdens het gesprek is afhankelijk van de ernst van een gesprek.

Bij een luchtig gesprek kan het gesprek evenwel van het kind als de ouder komen; in een serieus gesprek zullen ouders het gesprek starten vanuit een verantwoordelijkheidsgevoel, maar later in het gesprek laten zij meer ruimte voor initiatief van het kind.

Seksualiteit wordt voornamelijk door kinderen als taboeonderwerp ervaren. Het aspect schaamte is komt bij een groot deel van de kinderen terug. Dit bevestigt onderzoek van Dubbe (1996) waaruit blijkt dat seksualiteit het enige onderwerp is dat adolescenten moeilijk vinden om te bespreken met hun ouders.

De redenen hiervoor zijn angst, gezeur en zich veroordeeld of afgekeurd voelen. Ouders proberen dit gevoel te verzwakken door het delen van eigen ervaringen en relativeren van het onderwerp door middel van een luchtige aanpak op een informeel moment.

In een bijkomend deel wordt de rol die een tweede ouder vervult in ouder-kind gesprekken over

seksualiteit besproken. Voor de ouder is de aanwezigheid van een twee ouder een meerwaarde omwille van de ondersteuning bij het formuleren van antwoorden, de keuzemogelijkheid om bepaalde

onderwerpen door te geven aan een geschikte partner en het luisterend oor dat de ouder biedt bij zorgen over het kind. Een nadeel van de aanwezigheid van een tweede ouder is het ontstaan van discussies dat

79

leidt tot ongeloofwaardigheid tegenover het kind. Voor het kind biedt een tweede ouder een

meerwaarde zowel voor de keuzemogelijkheid van de communicatiepartner als voor het verkrijgen van een tweede mening.

Er werden tijdens deze studie duidelijke overeenkomsten gezien in de percepties van ouder-communicatie door de ouder en het kind afzonderlijk. Er bestonden over het algemeen grote overeenkomsten tussen de belevingen en interpretaties van ouder en kind. Toch waren er enkele verschillen op te merken. Ten eerste werd door moeders een positievere en luchtigere omschrijving gegeven van een gebeurtenis in vergelijking met het kind. Dit ligt in lijn met onderzoek van Noller & Bagi (1985) en Silverberg & Steinberg (1990) die aantonen dat moeders meer warmte en affectie rapporteren dan kinderen. Ten tweede blijkt dat ouders meer op de hoogte zijn van verschillen in perceptie tussen ouder en kind; wat voorgaande studie van Vangelisti (2004) bekrachtigt.

Bestaande literatuur besprak reeds uitvoerig de ouderlijke opvoedingseffecten op het welbevinden van het kind in nieuwe gezinsstructuren. Inzake de kwaliteitsvolle communicatie in nieuwe gezinsstructuren, werd er tegenstrijdige literatuur gevonden. Als derde onderzoeksvraag werden daarom de verschillen in ouder-kind communicatie over seksualiteit in éénoudergezinnen en nieuw samengestelde gezinnen toegelicht.

In een éénoudergezin zouden ouders de emotionele behoeften van hun kinderen niet kunnen vervullen en hen niet genoeg begeleiding kunnen bieden door de aanpassing aan de nieuwe situatie (Emery, 1999).

Deze stelling wordt niet bevestigd door de verkregen resultaten. In éénoudergezinnen wordt deze communicatie overwegend positief beoordeeld door ouder en kind. Kinderen richten zich bij vragen over seksualiteit probleemloos tot hun moeder, al moet een zogenoemde “gedwongen keuze” in acht

genomen worden. In een éénoudergezin wordt de rol van een broer of zus echter belangrijker en krijgen deze de voorkeur om het onderwerp seksualiteit mee te bespreken.

Bekijken we nieuw samengestelde gezinnen, dan zien we de grootste verschillen met een

tweeoudergezin, op vlak van de rol van een tweede ouder. Voor kinderen in een nieuw samengesteld gezin maakt de co-ouderschap regeling een eerste verschil omdat dit een tijdbeperking met zich meebrengt in het geval van ouder-kind communicatie. Kinderen kunnen de voordelen van een tweede ouder echter pas ervaren wanneer zij na een bepaalde tijdsperiode hun tweede biologische ouder terug

80

zien. Een tweede verschil is de aanwezigheid van een stiefouder. De band met een stiefouder is

situatieafhankelijk en hangt eveneens af van de verstreken periode waarin deze bij het gezin verblijft. De stiefouder kan ingeschakeld worden door de biologische ouder voor advies over de ouder-kind

communicatie over seksualiteit of om een vergelijking te maken met de communicatie met eventuele eigen kinderen uit een vorige relatie. Voor de kinderen kan deze ouder gelijke voordelen bieden als een biologische ouder, zoals het bewust kiezen tussen twee communicatiepartners en het bieden van een tweede afzonderlijke mening.

Bronfenbrenner (1994) stelde dat 5 contextlagen de sociale ontwikkeling van het kind bepalen. Wanneer we dit toepassen op de seksualiteitsontwikkeling van het kind, is het vanzelfsprekend dat er een

diepgaande analyse van het microsysteem van het kind wordt gemaakt. In dit systeem staan naast ouder-kind communicatie echter nog andere beïnvloedingssystemen centraal, zoals dichte familie, de school en de wijk waarin men opgroeit. Hierdoor komen we tot de functies van bijkomende communicatiekanalen die los staan van de ouder-kind communicatie en die een totaalbeeld geven van de beïnvloedingsfactoren op de seksuele ontwikkeling van het kind. Kinderen en ouders zien siblings, leeftijdsgenoten, de media en de school als externe aanspreekpunten en beïnvloedende factoren op hun communicatie. Deze kunnen aanleidingen bieden voor ouder-kind communicatie, alsook een verklaring bieden voor de afwachtende houding die ouders over het algemeen aannemen bij ouder-kind communicatie over seksualiteit.

Als eerste zijn er de siblings; kinderen gaan hun broer/ zus aanspreken over vragen over seksualiteit.

Sibling communicatie over seksualiteit verloopt doorgaans in éénrichtingsverkeer waarbij het jonger kind zijn oudere broer/ zus advies vraagt. Morgan (geciteerd in Haurin & Mott, 1999) stelde dat gelijke gender siblings een nog grotere kans bieden op interactie en socialisatie onderling. Dit wordt niet teruggevonden in dit onderzoek. In gezinnen waarin er een broer-zus relatie bestond, werd er geen barrière aangegeven wat betreft het geslacht. Een barrière die echter wel wordt ervaren is het gebrek aan ernst.

Ten tweede is er de aanzienlijke invloed van peers. Deze worden ingeschakeld bij het uitwisselen van ervaringen en het vragen van advies. Hiervoor spreken kinderen eerder leeftijdsgenoten van eigen geslacht aan omwille van de overeenkomstige veranderingen en ervaringen. De inhoud van deze gesprekken betreft voornamelijk seksuele ervaringen of relationele issues.

Als derde beïnvloedingskanaal is er de media die vooral als aanleiding dient bij het starten van een gesprek tussen ouder en kind. Dit bijkomend communicatiekanaal kan door Bronfenbrenner (1994) worden gerekend onder het ruimere macrosysteem, dat culture waarden en gewoonten uitmaakt. Deze

81

gesprekken gaan over de kadering van bepaalde seksuele representaties en de voorstelling liefdesrelaties;

dit ligt in lijn met onderzoek van Brown (2010) die aangeeft dat televisieprogramma’s aanleiding geeft tot gesprekken over romantiek.

Als laatste is er de seksuele educatie op school. Literatuur geeft aan dat ouders zich verplicht voelen om te praten over seksualiteit omdat hun kinderen seksuele educatie krijgen op school (Wilson, Dalberth, Koo, & Gard, 2010). Dit ligt niet in lijn met de resultaten; seksuele educatie kan een aanleiding zijn voor een ouder-kind gesprek waarbij het kind voornamelijk het initiatief neemt. Dit wordt door ouders als positief beschouwd. Daarnaast legt grootste deel van de ouders legt een grote verantwoordelijkheid bij de seksuele opvoeding van de school. Kinderen staan doorgaans minder open voor gesprekken met zorgleerkrachten omdat zij geen persoonlijke band hebben met deze personen.

We kunnen bemerken dat deze studie de literatuur voor een groot deel bevestigt, maar deze evenzeer tegenspreekt op bepaalde vlakken. Omdat dit onderzoek een complex thema centraal stelt, is het dan ook belangrijk om steeds de specifieke gezins- en situatiecontext in acht te nemen.