• No results found

factsheet ontwikkelingstraject terrestrische zone 6: hoge zAndoever zonder kWel

In document Handreiking natuurvriendelijke oevers (pagina 111-114)

typering standplaats

• Hoge oevers van wateren op zandgrond, waar geen kwel optreedt en al of niet wegzijging.

sturende processen

• gebufferd oppervlaktewater reikt tot in de wortelzone, waardoor zwak zure omstandigheden ontstaan. op sommige locaties is kalkhoudend zand aanwezig en zijn de omstandigheden gunstig voor vegetaties van voedselarme, kalk- houdende bodem.

kenmerkende plantensoorten

• op de hogere zandgronden Zwarte zegge, veelbloemige veldbies, tormentil, biezenknoppen en zonnedauw-soorten, op kalkrijk zand Zeegroene zegge, eelblaadjes, Moerasspirea en valeriaan.

inrichting en beheer

• goede potenties zijn vooral aanwezig daar waar het grondwater niet te diep wegzakt. in inzijgsituaties dus alleen in een smalle gordel langs het water. bij landbouwkundig gebruik kan de oever tot op meer dan een halve meter diepte sterk met fosfaat verrijkt zijn.

verbeteren standplaats/kansrijke omstandigheden

• voormalige kwelplekken herstellen. in inzijgsituaties mogelijk goede potenties voor waardevolle droge biotopen.

6

222 | Handreiking natuurvriendelijke oevers. een standplaatsbenadering Handreiking natuurvriendelijke oevers. een standplaatsbenadering | 223 vierengebied, Zeeland, de kuststreek van Groningen en Friesland en in de Flevo- polders voorkomen. Hier kunnen zich vegetaties ontwikkelen die enige gelijkenis hebben met de vegetatie van kalkrijke duinvalleien, met bijvoorbeeld Zeegroene zegge (Carex flacca) en Heelblaadjes (Pulicaria dysenterica).

inrichting en beheer

Kansen

De beste kansen zijn aanwezig op plekken waar de waterstand in de zomer niet te diep wegzakt. In gebieden met sterke wegzijging is dat doorgaans alleen vlak bij de sloot, en dan moet het oppervlaktewater niet te voedselrijk zijn. Wel kunnen in de uitdrogende delen waardevolle vegetaties van droge gronden ontstaan, bijvoor- beeld droog heischraal grasland.

zAndoevers

Zandoevers in infiltratiesituaties, zoals hier in de Amsterdamse Waterleidingduinen, kunnen al op korte afstand van het water sterk uitdrogen. Foto: E. Brouwer.

typering

Oeverzones tot 40 cm boven de hoogwaterlijn van water op zandgrond. De wortel- zone blijft in de zomer alleen direct langs het waterlichaam langdurig nat door hoge waterstanden. De zandbodem is van nature voedselarm, maar door inzijging van voedselrijk oppervlaktewater, of door landbouwinvloeden vaak verrijkt met voedingsstoffen. Daar waar de bodem nog voedselarm is kunnen soorten van natte heide, heischrale graslanden of duinvalleien aanwezig zijn. Bijvoorbeeld Gewone dophei (Erica tetralix), Zwarte zegge (Carex nigra) en Tormentil (Potentilla recta). Na enige aanrijking met gebufferd, voedselrijk water komen soorten als Moerasspi- rea (Filipendula ulmaria) en Moerasrolklaver (Lotus pedunculatus) voor. Bij ernstige vermesting worden o.a. Pitrus (Juncus effusus) en Rietgras (Phalaris arundinacea) do- minant.

KRW-Watertypen: alle wateren op zandgrond. sturende processen

Op de hogere zandgronden zakken de waterstanden in de zomer vaak vrij ver weg, vooral indien er geen grondwateraanvoer plaatsvindt. Langs droogvallende wate- ren droogt de oever te sterk uit om nog een grondwaterafhankelijke vegetatie te kunnen herbergen. Minder snel uitdrogende plekken bevinden zich hoofdzakelijk op oevers van stromende wateren en oevers van wateren die met behulp van ge- biedsvreemd water op peil gehouden worden. In beide gevallen is de waterkwali- teit vaak slecht en worden voedingsstoffen en bufferstoffen in de zomer via zijde- lingse infiltratie meegevoerd naar de wortelzone van de oever. Er kan dus een gra- diënt ontstaat van stabiel grondwaterpeil en eutrofe, gebufferde omstandigheden langs het water, naar verder uitzakkende grondwaterpeilen met vrij voedselarm en (zwak) zuur grondwater.

Op zwak zure bodem kunnen natte, heischrale vegetaties voorkomen die soor- tenrijker zijn naarmate de standplaats voedselarmer is. Soorten die relatief lang standhouden zijn Zwarte zegge, Veelbloemige veldbies (Luzula multiflora) en Biezen- knoppen (Juncus conglomeratus).

Op meer gebufferde bodem komen echte koekoeksbloem en pinksterbloem nog vrij veel voor. Oevers van dit type met een kalkhoudende zandbodem zijn beperkt tot niet ontkalkte duinbodems en kalkhoudende zanden die plaatselijk in het ri-

fig 5.24

beheer om dergelijke ruigten in stand te houden, bijvoorbeeld elk jaar de andere helft. Alleen op brede terrestrische zones met zeer voedselarm, zuur zand kan zich een natte heide ontwikkelen, die verder weinig onderhoud behoeft.

verbetering van de standplaats

Op voormalige kwelplekken kan geprobeerd worden om deze kwel weer deels te herstellen. Op plekken waar de waterstand diep wegzakt, kan het aanleggen van droge, voedselarme biotopen een belangrijke meerwaarde betekenen voor zowel flora als fauna. Langs kanalen en vaarten die hoog in het landschap liggen treedt vaak wegzijging op en dit wegzijgende water komt in aangrenzende delen soms weer als kwel naar boven; een verschijnsel dat ook wel kanaalkwel wordt genoemd. In zulke situaties loont het om de natuurontwikkeling meer te richten op de kwel- zone. Langs Limburgse en Brabantse kanalen zijn spontane ontwikkelingen be- kend met een zeer bijzondere flora en fauna, met bijvoorbeeld Galigaan (Cladium mariscus) en schorpioenmossen (Scorpidium spp).

Taludvorm

Toekomstige delen van de oever die in landbouwkundig gebruik zijn (geweest), zijn in een inzijgsituatie op zandgrond vaak tot op vrij grote diepte sterk verrijkt met fosfaat. Voor de ontwikkeling van kenmerkende natuur is het verwijderen van deze voedselrijke laag noodzakelijk.

Daar waar het water op peil gehouden wordt met gebiedsvreemd water, zakken de grondwaterstanden in de zomer verder weg naarmate de afstand tot het water gro- ter wordt. In zo’n situatie levert de aanleg van een terras de meeste natte natuur- waarden op; een geleidelijk oplopende oever wordt al snel droog, waardoor daar eerder kansen liggen voor droge natuurwaarden. Soms zijn lagen met leem, veen of veel ijzer aanwezig in het zand. IJzer- en leemlagen bieden een afwijkend sub- straat, waardoor de potentiële variatie in de vegetatie hoger wordt. Ook kunnen de lagen vocht beter vasthouden of een waterkerende werking hebben. Dit geldt ook voor veenlagen, maar deze kunnen ook verzuren en voedingsstoffen naleveren bij te sterke uitdroging. Ook kunnen er zaden van bijzondere plantensoorten in zitten.

Hydrologie

In de zomer wordt vaak gebiedsvreemd water aangevoerd om de waterstand op peil te houden. De zandgrond is van oorsprong voedselarm en bovendien gevoelig voor vermesting vanwege het lage ijzergehalte. Er treedt dus makkelijk eutrofië- ring op als gevolg van deze wateraanvoer, vooral in de aquatische en amfibische zone. Langs oevers met een sterk wisselende waterstand kan een hoge grondwater- stand in belangrijke mate bijdragen aan een hoge basenverzadiging van de boven- ste bodemlaag, ook al droogt deze in de zomer uit. Op deze manier kunnen droge heischrale graslanden in stand worden gehouden, waar diep wortelende soorten als Blauwe knoop (Succisa pratensis) en Grote kattenstaart (Lythrum salicaria) wijzen op enig vocht.

Onderhoud

226 | Handreiking natuurvriendelijke oevers. een standplaatsbenadering Handreiking natuurvriendelijke oevers. een standplaatsbenadering | 227 typering

Lemige oevers boven de hoogwaterlijn of zandige oevers met een leembodem die bij herinrichting kan worden aangesneden. Leembodems komen voornamelijk voor op de zandgronden, bijvoorbeeld als keileem, als stuwwalmateriaal of als door beken afgezette leem. Op onbemeste leembodem kunnen veel bijzondere plan- tensoorten voorkomen. Kenmerkend zijn onder andere Echt duizendguldenkruid (Centaurium erythrea), Geelgroene zegge (Carex oedocarpa) en Borstelbies (Scirpus set- aceus). Op voedselrijke standplaatsen zijn alleen algemene plantensoorten aanwe- zig. Leembodems worden relatief vaak aangetroffen langs stromende wateren en zwak gebufferde wateren. Ze ontbreken in laag Nederland en in de duinen. sturende processen

Evenals de omringende zandgronden zijn leembodems van nature voedselarm. Ze verschillen echter door hun meestal hogere basenrijkdom en hierdoor geringere gevoeligheid voor verzuring. Ook is vaak meer ijzer aanwezig in de bodem. In te- genstelling tot zand is leem vaak slecht waterdoorlatend. Op leembodem vindt dus snel stagnatie van water plaats, waardoor de vochthuishouding nogal kan wis- selen. Aan de andere kant hebben lemige zandbodems een grote capillaire wer- king, waardoor grondwater tot hoog in het profiel kan opstijgen.

Vaak is leem alleen aanwezig als een lemige laag in een zandgrond. Als zo’n leem- laag bedekt is met een dikke zandlaag, kan er boven de leemlaag een schijngrond- waterspiegel ontstaan. Als er een dunne leemlaag hoog in het profiel aanwezig is, is de capillaire werking vaak gering en is er sprake van een sterk wisselende vochthuishouding.

inrichting en beheer

Kansen

Indien er leemlagen aanwezig zijn, kunnen de natuurwaarden bij de aanleg van het juiste oeverprofiel vaak flink worden verhoogd. In gebieden met leemlagen loont het dus de moeite om van te voren uit te zoeken langs welke oevertrajecten zich leemlagen in de bodem bevinden.

Taludvorm

De optimale taludvorm is sterk afhankelijk van de dikte van de leemlaag en de hoogteligging van dunnere leemlagen. Daar waar dikke leemlagen aanwezig zijn, 5.4.7 standplaats terrestrische zone 7: hoge leemoever

factsheet ontwikkelingstraject terrestrische zone 7:

In document Handreiking natuurvriendelijke oevers (pagina 111-114)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN