• No results found

factsheet ontwikkelingstraject aquatische zone 1: WAter met ongeschikte Bodem

In document Handreiking natuurvriendelijke oevers (pagina 55-58)

typering standplaats

• Waterbodem met sliblaag die dik en week is, of rijk aan sulfide.

• doorzicht vaak gering. sturende processen

• groei wortelende planten vrijwel onmogelijk door toxiciteit slib of door beweging van, en onvoldoende houvast in de sliblaag.

• slibvorming door veenafbraak, bladinwaai of frequente algenbloei. kenmerkende plantensoorten

• flab, eencellige algen, kroossoorten, grof hoornblad.

• Wortelende waterplanten vrijwel afwezig; soms wat kranswieren, schedefonteinkruid of Zanichellia.

inrichting en beheer

• verwijderen sliblaag in oeverzone en voorkomen nieuwe slibafzetting of slibvorming.

verbeteren standplaats/kansrijke omstandigheden

• verwijderen sliblaag uit hele waterlichaam.

• bronnen slibvorming wegnemen: verminderde veenafbraak (wijziging waterkwaliteit), verminderde bladinwaai, verminderde algenbloei (eutrofiëring bestrijden).

1

AquA.

110 | Handreiking natuurvriendelijke oevers. een standplaatsbenadering Handreiking natuurvriendelijke oevers. een standplaatsbenadering | 111 sturende processen

Ophoping van slib kan zeer verschillende oorzaken hebben. Het slib kan van elders worden aangevoerd en door waterstroming en windwerking worden verplaatst. Er kan slibophoping plaatsvinden door aanvoer van organisch materiaal van buiten- af, bijvoorbeeld bladinwaai van overhangende bomen. Boven veenbodems wordt slib vaak ter plekke of onder de aangrenzende landbouwpercelen gevormd door veenafbraak. Deze is het gevolg van veranderingen in de kwaliteit van het grond- of oppervlaktewater. Verrijking van het water met nitraat, sulfaat of bicarbonaat en ook verzoeting van voormalig brakke bodem stimuleert de veenafbraak. Ophoping van sulfide kan alleen plaatsvinden indien er geen vrij ijzer meer over is om sulfide te binden. Dit is het geval bij afbraak van zwavelrijke, ijzerarme veen- bodems of wanneer het zwavel in de vorm van sulfaat via het oppervlaktewater wordt aangevoerd. Vorming van toxische hoeveelheden sulfiden vindt ook vaak plaats in brakke wateren, vanwege het hoge sulfaatgehalte.

inrichting en beheer

Kansen

Indien er aan de oorzaken van slibvorming en sulfide/ophoping (voorlopig) niets kan worden gedaan, zijn de mogelijkheden om natuurwaarden te ontwikkelen in de aquatische zone beperkt. Als er sprake is van de aanwezigheid van vrij sulfide, kunnen er vrijwel geen wortelende waterplanten voorkomen in de aquatische zone en kunnen de inspanningen beter worden gericht op de ontwikkeling van een amfibische en/of terrestrische oeverzone. Ook de minst diepe delen zijn dan vaak ongeschikt voor plantengroei, omdat deze in de zomer het sterkst opwarmen en juist dan de meeste sulfiden worden gevormd.

Wanneer de sliblaag niet toxisch is, zijn er soms wel kansen voor ontwikkeling van ondergedoken, wortelende waterplanten. Indien opwerveling kan worden voorko- men en algenbloei kan worden voorkomen, kan er voldoende doorzicht ontstaan voor waterplanten. Met name kranswieren kunnen snel van tijdelijk helder en rustig water profiteren en kunnen ook groeien op slib.

In veel gevallen is de waterlaag in wateren met een dikke slibbodem ook voedsel- rijk. De slibbodem levert vaak grote hoeveelheden fosfaat na aan de waterlaag, waardoor algenbloei optreedt. In dergelijke troebele wateren is alleen ontwikke- fig 5.1

typering

Ondiep water zonder wortelende waterplanten. De bodem is ongeschikt voor de groei van wortelende waterplanten omdat er sprake is van een dikke, weke slib- laag die onvoldoende houvast biedt voor wortelende waterplanten, of omdat de sliblaag toxische gehalten aan gereduceerde verbindingen bevat. Meestal betreft het sulfide, maar ook zeer hoge concentraties ammonium zijn giftig voor de wor- tels van veel waterplanten.

Er kunnen drijvende of zwevende waterplanten aanwezig zijn, inclusief draadwie- ren, eencellige algen of cyanobacteriën. Planten met drijfbladeren, zoals Witte wa- terlelie (Nymphaea alba) en Gele plomp (Nuphar lutea), kunnen niet overleven omdat de wortelstokken onvoldoende houvast vinden of door de vorming van toxische stoffen.

Voor plantengroei ongeschikte bodems kunnen voorkomen in alle typen stilstaan- de wateren (M-typen), maar komen het meest voor in wateren met een veenbodem of (voormalig) brakke kleibodem zoals M8, M10, M25 en M27 t/m 32.

gele PlomP

Losgeslagen plant van Gele plomp (Nuphar lutea), die wortelde in een 2 meter dikke sliblaag in de plas Terra Nova (Loosdrechtse plassen). Foto E. Brouwer.

planten mogelijk te maken. Heel belangrijk is het om vervolgens hernieuwde slib- vorming te voorkomen. Daarvoor moet eerst zicht zijn op de ontstaanswijze van het slib. Oorzaken voor slibvorming moeten worden weggenomen.

Omdat vegetaties van wortelende planten hier zeer moeizaam op gang komen, moeten deze alleen worden gemaaid als andere functies van de watergang in de knel komen.

verbetering van de standplaats

De oorzaken voor het ontstaan van een voor waterplanten ongeschikte bodem spe- len op een grotere schaal dan alleen die van de locatie van de nvo. In gebieden waar op grote schaal veenafbraak plaatsvindt, is het alleen op het niveau van het watersysteem mogelijk om deze te stoppen. Zo lang de veenafbraak doorgaat, zal er nieuwe slibvorming plaatsvinden. Indien de ijzer:zwavel ratio in dit veen on- gunstig is, zullen hierbij tevens toxische sulfiden vrijkomen. Daar waar sulfidevor- ming plaatsvindt door de aanvoer van sulfaatrijk water, is het van groot belang om deze aanvoer te stoppen door ofwel de sulfaatbelasting van het water aan te pakken ofwel de wateraanvoer te minimaliseren. Sulfide verdwijnt langzaam uit de waterbodem door vorming van gasvormig DMS (dimetylsulfide) of door oxida- tie tot sulfaat dat vervolgens via het oppervlaktewater of inzijgend grondwater het systeem kan verlaten. Stopzetten of sterk verminderen van de sulfaataanvoer kan dus op langere termijn tot een aanzienlijke verbetering van de waterbodemkwa- liteit leiden.

Het verwijderen van sliblagen, gecombineerd met het tegengaan van hernieuwde slibvorming, is vaak de enige manier om de situatie te verbeteren. Hiervan profi- teren in eerste instantie vooral planten met drijfbladeren en een grote wortelre- serve, zoals Waterlelie en Gele plomp. Voor een verdere ontwikkeling richting een gevarieerde onderwaterbegroeiing, zie standplaats aquatische zone 2.

verder lezen

Lamers et al. (2006), Michielsen et al. (2007), Smolders et al. (2010) ling mogelijk van drijfbladplanten in niet te diep water. Zie hiervoor standplaats

aquatische zone 2 (groen water) of aquatische zone 3 (bruin of grijs water). In de praktijk is het vaak erg lastig om zowel het probleem van een ongeschikte bo- dem als het probleem van troebel water op te lossen. Het is daarom vaak beter om op dit type standplaats tevreden te zijn met de aanwezigheid van drijfbladplanten in ondiep water en de verdere inrichting vooral te richten op de amfibische en terrestrische zone.

Taludvorm

Op locaties waar het slib van buitenaf (waterzijde) wordt aangevoerd, kan deze aanvoer worden geblokkeerd door een vooroever aan te leggen. Deze kan boven het water uitsteken of onder het wateroppervlak blijven, maar mag niet zo laag zijn dat slibrijk water er overheen kan komen. Ook is het mogelijk om in de oever op meerdere plekken een slibvang aan te leggen, waardoor minder slib wordt aan- gevoerd naar de overige delen van de oever.

In de overige gevallen is het beter om in de oever geen aquatisch deel aan te leggen omdat de kans op een aanzienlijke verhoging van de natuurwaarde gering is.

Hydrologie

De dikte, mobiliteit en toxiciteit van de sliblaag kan sterk worden gereduceerd door de bodem eenmalig 2 tot 4 weken goed droog te laten vallen. Als de water- stand laag genoeg is, klinkt het slib sterk in en wordt het steviger. Er kan dan geen opwerveling meer plaatsvinden. Ook nemen de gehalten aan bicarbonaat, sulfide en ammonium af, wordt ijzer gemobiliseerd, fosfaat gebonden en sulfaat gevormd. Met een eenmalige droogval kan wel een derde van de totale zwavelvoorraad uit de bodem worden omgevormd tot sulfaat. De maatregel is extra effectief wanneer het gevormde sulfaat, dat na vernatting oplost in de waterlaag, met het water kan worden afgevoerd. Als dat niet gebeurt, vindt juist weer binding aan de bodem en interne eutrofiering plaats. Ten slotte stimuleren droogval en oxidatie van de bodem ook de kieming van zaden en dus de kolonisatie door waterplanten.

114 | Handreiking natuurvriendelijke oevers. een standplaatsbenadering Handreiking natuurvriendelijke oevers. een standplaatsbenadering | 115 typering

De waterbodem is geschikt voor de groei van ondergedoken waterplanten, maar deze ontbreken als gevolg van periodiek of permanent lichtgebrek. Het water is eutroof (en met name fosfaatrijk), waardoor er algenbloei ontstaat of een kroos- dek wordt gevormd. Kroosdekken ontstaan in kleine voedselrijke luwe wateren. In grote, open wateren drijft kroos naar de kant en treedt eerder algenbloei op. In een één tot enkele decimeters diepe oeverzone in wateren met algenbloei, dringt soms wel voldoende licht binnen voor de groei van ondergedoken waterplanten of drijfbladplanten.

In wateren met algenbloei komen behalve eencellige groenalgen ook vaak blauw- algen voor. Op ondiepe plaatsen kunnen ook Schedefonteinkruid of drijfbladplan- ten voorkomen. In wateren met een kroosdek kunnen naast kroossoorten ook Grote kroosvaren (Azolla filiculoides), Watervorkje (Riccia fluitans), draadwieren en drijfbladplanten voorkomen. Onder het kroos kunnen hoornblad-soorten aanwe- zig zijn. Wanneer het kroosdek zich pas in de loop van het jaar ontwikkelt, zijn vaak vroeg actieve soorten als waterranonkels, kranswieren, sterrenkroos-soorten en Smalle waterpest (Elodea nutallii) aanwezig.

Algenbloei kan optreden in alle typen wateren. Kroosdekken komen alleen voor in kleine, stilstaande wateren. In brakke tot zoute wateren wordt kroos vervangen door draadwieren zoals Darmwier.

sturende processen

Algenbloei of de vorming van een kroosdek kan optreden in stilstaande wateren doordat er voedingsstoffen van buitenaf worden aangevoerd, of doordat deze door de waterbodem worden nageleverd. Wanneer er eenmaal algenbloei is of veel kroos groeit, worden de diepere delen periodiek anaeroob, waardoor er een versterkte na- levering van fosfaat uit de waterbodem gaat optreden. De algenbloei bestaat vaak voor een groot deel uit blauwwieren, waarvan veel soorten gasvormig stikstof uit de lucht kunnen vastleggen. Ook kroosvaren bevat dergelijke blauwwiersymbion- ten. Wanneer het kroos of de algen afsterven, zakken de afgestorven planten naar de bodem en vormen daar een voedselrijke en gemakkelijk opwervelende sliblaag. De aanvoer van vers organisch materiaal zorgt er tevens voor dat eventueel in het water aanwezig sulfaat sneller wordt gereduceerd tot sulfide. Met name boven zand- en kleibodems wordt op deze manier interne eutrofiëring gestimuleerd. 5.2.2 standplaats aquatische zone 2: groen water

factsheet ontwikkelingstraject aquatische zone 2:

In document Handreiking natuurvriendelijke oevers (pagina 55-58)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN