• No results found

factsheet ontwikkelingstraject aquatische zone 3: Bruin of grijs WAter

In document Handreiking natuurvriendelijke oevers (pagina 61-64)

typering standplaats

• Water met een verminderd doorzicht als gevolg van opwervelende deeltjes en/of bruinkleuring.

• Het water kan zowel voedselarm als voedselrijk zijn. sturende processen

• lichtgebrek remt groei ondergedoken waterplanten en in voedselrijk water ook algenbloei.

• bruinkleuring als gevolg van afbraak organisch materiaal.

• opwerveling door windwerking, scheepvaart of bodemwoelende vis. kenmerkende plantensoorten

• ondergedoken waterplanten vaak schaars.

• drijfbladplanten met grote wortelreserves vaak aanwezig: gele plomp, Witte waterlelie.

• in voedselrijk water neiging tot kroosvorming op luwe plekken en neiging tot algenbloei wanneer het doorzicht verbetert.

inrichting en beheer

• voedselarm water met opwerveling: aanleg vooroever, isolatie van bodemwoelende vis.

• voedselrijk water met opwerveling: zie aqua 2 (algenbloei/kroosdek).

• Water met bruinkleuring: zie aqua 2.

verbeteren standplaats/kansrijke omstandigheden

3

AquA.

122 | Handreiking natuurvriendelijke oevers. een standplaatsbenadering Handreiking natuurvriendelijke oevers. een standplaatsbenadering | 123

Taludvorm

Maatregelen om de waterbeweging te verminderen zijn vooral gericht op de oor- zaken van deze waterbeweging. De windwerking kan worden verkleind door de aanleg van dammen of vooroevers. In kleinere wateren breekt ook de ontwikke- ling van hoge rietkragen de windwerking flink, met name in lijnvormige wateren die dwars op de overheersende windrichting liggen. De aanplant van bomen en struwelen kan hetzelfde effect geven, maar is af te raden vanwege de vermestende invloed van de grote hoeveelheden blad.

Langs kleine wateren is meestal geen ruimte voor een dam of vooroever en kan het beste een ondiep terras (plasberm) worden aangelegd. De diepte moet worden af- gestemd op het lichtklimaat in de zomer en de gewenste soorten. Grote drijfblad- planten kunnen zich ook ontwikkelen in dieper water, vooral als de waterstand in de zomer lager is.

ilPerveld

Door schepen opgewervelde deeltjes maken dit veenwater in het Ilperveld zeer troebel. Foto: E. Brouwer.

tratie humuszuren kan vooral in zure en zwak gebufferde wateren zo ver oplopen, dat het water bijna koffiebruin wordt en het doorzicht terugloopt tot minder dan 10 cm. In wateren met een organische bodem is dit deels een natuurlijk fenomeen; heel wat veenwateren heten ‘zwart water’. Vooral in het voorjaar treedt vaak een piek op, wanneer met het grondwater humuszuren worden aangevoerd en de biologische en chemische afbraak nog op gang moet komen. Overigens leidt de opwerveling van slibdeeltjes vaak ook tot versterkte afbraak van de opgewervelde deeltjes en draagt dit bij aan de bruinkleuring van de waterlaag.

inrichting en beheer

Kansen

In veel gevallen is het niet mogelijk om het doorzicht van de waterlaag te verbete- ren bij de aanleg van een oever. Bijvoorbeeld indien het water sterk bruin gekleurd is of in water met een korte verblijftijd. De ontwikkelingsmogelijkheden zijn dan ongeveer hetzelfde als in wateren met algenbloei (zie aquatische zone 2: groen water).

Langs stilstaande wateren met veel zwevende deeltjes en een langere verblijftijd kan de oever zo worden ingericht dat deze deeltjes kunnen bezinken en het water helderder wordt. Dit heeft alleen zin in wateren die voedselarm genoeg zijn om algenbloei en/of een kroosdek te voorkomen.

De vermindering van de waterbeweging heeft zelf ook een mogelijk vermestend effect. Een verminderde waterbeweging leidt tot een verminderde aanvoer van zuurstof naar de diepere waterlagen en de waterbodem. Er kan dan een versterkte nalevering van fosfaat gaan optreden. Dit effect kan vooral optreden in wateren met een bodem die nog maar weinig vrij ijzer bevat dat fosfaat kan binden. In de toplaag van deze bodem wordt dan weinig opgelost ijzer en fosfaat gemeten, maar in de diepere bodemlagen waar geen oxidatie meer plaatsvindt, is dan meer fosfaat opgelost aanwezig dan ijzer. Door de geringere waterbeweging wordt de toplaag van de bodem eveneens sterk reductief en zal het opgeloste fosfaat deels naar de waterlaag ontwijken.

De samenstelling van de vegetatie die zich kan vestigen op plekken met voldoende doorzicht, is sterk afhankelijk van de waterkwaliteit en vooral van de bufferca- paciteit.

fect hebben op het doorzicht. Ook staan de wateren waar deze opwerveling plaats- vindt vaak in verbinding met andere wateren, waardoor het troebele water zich over een groter gebied kan verspreiden. Geschikte maatregelen zijn het afsluiten van watergangen voor gemotoriseerde scheepvaart, het instellen en handhaven van een lage maximumsnelheid, of de toegang beperken tot schepen die weinig opwerveling veroorzaken, bijvoorbeeld met een elektromotor. In natuurgebieden is een aanzienlijk deel van de waterbewegingen vaak afkomstig van de beheerder van het terrein, inclusief het onderhoud van de watergangen.

Kleuring door humuszuren kan worden verminderd door de productie van hu- muszuren, en dus de afbraak van organisch materiaal, af te remmen. Deze produc- tie kan plaatsvinden in de waterbodem, maar humuszuren kunnen ook worden aangevoerd met grond- of oppervlaktewater. Afbraak van organisch materiaal in de waterbodem wordt gestimuleerd door sulfaat- en/of bicarbonaatrijk water en is meestal sterker indien dit water inzijgt in de waterbodem. Verlaging van de buf- fercapaciteit en vooral van de sulfaatconcentratie draagt dus bij aan een vermin- derde afbraak en productie van humuszuren.

verder lezen

Boedeltje (2005), Brouwer & Smolders (2006), Lamers et al. (2006, 2010)

Hydrologie

Een natuurlijk peilbeheer kan bijdragen aan de ontwikkeling van waterplanten. In het groeiseizoen is de waterstand lager, waardoor er meer licht doordringt tot de waterbodem.

Onderhoud

Wanneer er groei van waterplanten op gang komt, kan een versterkte slibinvang plaatsvinden, waardoor het nodig wordt om geregeld te baggeren. Wanneer er wordt gebaggerd, moeten de wortelstokken van de aanwezige waterplanten zo veel mogelijk worden ontzien.

verbetering van de standplaats

De kansen op de ontwikkeling van een gevarieerde begroeiing van ondergedo- ken waterplanten zijn met name afhankelijk van de kans dat er algenbloei of een kroosdek gaat optreden wanneer het water helderder wordt. Deze kans is groot indien er een overmaat aan fosfaat in het water zit, zie dan standplaats aquatische zone 2: groen water. Wanneer het water voldoende voedselarm is, zijn er goede kansen voor de ontwikkeling van een gevarieerde watervegetatie. De samenstel- ling van deze vegetatie is met name afhankelijk van de buffercapaciteit van het water, ga hiervoor verder in sleutel 2a, bij vraag 2b.

De hoeveelheid gesuspendeerde bodemdeeltjes kan worden verminderd door op- werveling van deze deeltjes tegen te gaan en de waterbeweging af te remmen. Opwerveling van minerale deeltjes vindt vooral plaats door bodemverstoring, dus deze moet dan zo veel mogelijk worden voorkomen. Ook kan het in niet te diepe wateren helpen om de waterstand tijdelijk te verlagen in de zomer. Er kunnen zich dan waterplanten ontwikkelen die de waterbeweging afremmen en op de bodem kan zich een laagje algen (vaak kiezelwieren) ontwikkelen, dat de opwerveling tegengaat. Opwerveling van slibdeeltjes kan verder nog worden tegengegaan door het aanleggen van een slibvang en actief biologisch beheer: het wegvangen van bodemwoelende vis en het uitzetten van roofvissen (m.n. Snoek (Esox lucius)) die de populatie bodemwoelende vis in toom kan houden).

126 | Handreiking natuurvriendelijke oevers. een standplaatsbenadering Handreiking natuurvriendelijke oevers. een standplaatsbenadering | 127

standplaats aquatische zone 4: sterk brak water typering

In het matig brakke (mesohaliene) tot sterk brakke (polyhaliene) water is het door- zicht goed genoeg en de bodem geschikt voor de groei van ondergedoken water- planten. Brak water is meestal voedselrijk en zeker als de bodem uit klei bestaat is het doorzicht vaak niet erg groot. Hierdoor is de groei van waterplanten meestal beperkt tot water van minder dan een halve meter diep. Brak water is kalkrijk en vaak rijk aan fosfaat en sulfaat.

In sterk brak water komen geen plantensoorten voor met drijfbladeren. In kleine, relatief voedselrijk water kunnen darmwieren een drijvende laag vormen en ook Schedefonteinkruid (Potamogeton pectinatus) kan met de stengel en de bladeren gro- tendeels aan het oppervlak drijven en zich zodoende als drijfbladplant gedragen. In sterk brakke wateren komen slechts vier soorten hogere planten voor, twee rup- pia’s, Zanichellia (Zanichellia palustris) en Schedefonteinkruid, die thuishoren in het ruppia-verbond (Ruppion maritimae). Verder zijn er enkele kranswieren die in brak water kunnen groeien, maar deze komen tegenwoordig voornamelijk voor in voedselarm, zwak brak water.

KRW-Watertypen: kleine, brakke tot zoute wateren (M31). Aanleg van natuurvrien- delijke oevers langs grotere (rijks)wateren (M32) wordt in deze handreiking niet behandeld.

sturende processen

Sterk brakke wateren worden periodiek of permanent gevoed door zeewater dat via oppervlaktewater of via grondwaterstromen wordt aangevoerd. De kans op kwel van sterk brak water is vaak het grootst in watergangen die direct langs de zeedijk liggen. Het optreden hiervan kan in droge perioden eenvoudig worden vastgesteld met een EGV-meter. Veel brakke wateren kunnen van nature sterk verzoeten in een periode met een neerslagoverschot. Dan treedt met enige regelmaat ook weer sterke verbrakking op. Naast ontzilting is eutrofiëring vaak de belangrijkste be- dreiging voor brakwatergemeenschappen, omdat dit zowel tot algenbloei als tot slibvorming kan leiden. Contact met eutroof water moet daarom zoveel mogelijk gemeden worden, vooral in het groeiseizoen.

Meer dan in zoete wateren wordt de algengroei beperkt door stikstof. Bovendien treden in brak water vaak sterke schommelingen in zoutgehalte op. Slechts een 5.2.4

factsheet ontwikkelingstraject aquatische zone 4:

In document Handreiking natuurvriendelijke oevers (pagina 61-64)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN