• No results found

factsheet ontwikkelingstraject terrestrische zone 1: BrAkke, hoge oever

In document Handreiking natuurvriendelijke oevers (pagina 101-103)

typering standplaats

• Hoge oevers op sterk tot zwak brakke bodem. alleen in de kuststreken. sturende processen

• de bodem is brak doordat er nog zoutresten uit een recent, zout verleden aanwezig zijn, of doordat brak grondwater tot in de wortelzone reikt. kenmerkende plantensoorten

• op sterk brakke bodems komen o.a. Zilte schijnspurrie, Zeeaster en Melkkruid voor. op zwak brakke bodems zijn o.a. aardbeiklaver, rode ogentroost, Zilver- schoon, Moeraszoutgras en Heemst kenmerkend.

inrichting en beheer

• verlagen van het maaiveld tot in de invloedssfeer van het brakke grondwater of aansnijden van een bodemlaag met zoutresten. vervolgens uitspoeling van zout of verdunning met zoet oppervlaktewater zo veel mogelijk voorkomen. verbeteren standplaats/kansrijke omstandigheden

• de brakke condities zo veel mogelijk behouden of versterken. indien mogelijk incidenteel overspoeling met brak water toestaan.

1

202 | Handreiking natuurvriendelijke oevers. een standplaatsbenadering Handreiking natuurvriendelijke oevers. een standplaatsbenadering | 203 van bemesting en een hoger zoutgehalte. Afspoeling van meststoffen moet daar- om zo veel mogelijk worden voorkomen. Op zandgronden vindt snel verzoeting plaats indien er geen brak grondwater tot in de wortelzone reikt. Indien de bodem voedselarm blijft, kan een ontwikkeling richting vegetaties van vochtige duinval- leien worden ingezet. Daarbij kunnen soorten als Zeegroene zegge (Carex flacca), Geelhartje (Linum catharticum) en zelfs Moeraswespenorchis (Epipactis palustris) zich vestigen. Brakke omstandigheden kunnen in stand worden gehouden door inci- dentele overspoeling met sterk brak water; zoutminnende planten kunnen zich vestigen en nog vele jaren aanwezig blijven.

verder lezen

Schaminee et al. (1998)

BrAkke zAndgrond

Op brakke zandgrond die door betreding en incidentele overstroming met zeewater wordt opengehouden, kunnen zich zeldzame soorten als Rode bies (Scirpus rufus ontwikkelen. Foto: E. Brouwer.

Op bodems met zoutresten is er meestal sprake van oppervlakkige verzoeting. De bodem kan dan worden afgegraven tot op de brakkere ondergrond. Soms is het zout voornamelijk aanwezig in een dunne, brakke kleilaag. Deze moet dan niet worden verwijderd, ook niet om fosfaat te verwijderen of om voldoende natte om- standigheden te bereiken.

Hydrologie

Daar waar het brakke grondwater net niet tot in de (toekomstige) wortelzone reikt, kan worden geprobeerd om de grondwaterstand lokaal te verhogen. Op bodems met zoutresten moet inzijging zo veel mogelijk worden voorkomen, omdat hier- mee het zout uitspoelt naar de ondergrond. Het is dan het best om het zoete re- genwater zo snel mogelijk (via een hellende oever) over maaiveld naar het water- lichaam te laten stromen, zodat zout geen kans krijgt om op te lossen. Ook moet worden voorkomen dat er zoet grondwater vanuit het achterland door de oever gaat stromen. Veel brakwatergemeenschappen zijn aangepast aan wisselende wa- terstanden. Bovendien kan bij wisselende waterstanden eerder het zoutpan-effect optreden. Voor de terrestrische en amfibische zone zijn wisselende waterstanden dus gunstig. Maatregelen die genomen worden om de peilfluctuatie te vergroten, kunnen invloed hebben op de chloridebalans van het betreffende waterlichaam. Hier liggen dus zowel kansen voor verdere verbrakking als risico’s voor ontzilting.

Onderhoud

Op veel plekken is nog slechts sprake van heel zwak brakke omstandigheden en ko- men nog slechts enkele zouttolerante soorten voor. Op dergelijke plaatsen kunnen deze soorten zich langer handhaven indien er voldoende open plekken aanwezig blijven. Door begrazing en lichte vertrapping kunnen zoutminnende soorten zich dan beter handhaven.

Ook ruigten van brakke, vochtige omstandigheden hebben karakteristieke soor- ten, zoals Heemst, Zilt torkruid (Oenanthe lachenallii) en Strandkweek (Elytrigia pun- gens). Deze ruigten blijven vooral in stand bij een lichte begrazing of indien er laat in het seizoen gemaaid wordt. In brakke rietlanden is Echt lepelblad (Cochlearia officinalis) een kenmerkende soort.

verbetering van de standplaats

De natuurwaarden zijn over het algemeen hoger naarmate er minder invloed is

fig 5.19

typering

Hoge, vochtige oevers in laag Nederland, met een veenbodem en waarin ijzerhou- dend grondwater tot in de wortelzone reikt. De lage vegetaties behoren veelal tot het dotterbloemhooiland, met kenmerkende soorten als Gevleugeld hertshooi (Hypericum tetrapterum), Echte koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi) en Rietorchis (Dac- tylorhiza praetermissa). De hoge vegetaties worden meestal gedomineerd door grote zeggen: Moeraszegge (Carex acutiformis), Oeverzegge (Carex riparia), Pluimzegge (Carex paniculata) en Scherpe zegge (Carex acuta). Vaak is de oever sterk vermest en duiden hooguit enkele sprieten Holpijp (Equisetum fluviatile) of Tweerijige zegge (Carex disticha) op een (voormalige) kwelsituatie. Deze oevers kunnen voorkomen langs alle laagveenwateren, in het bijzonder de KRW-Watertypen M8, M10, M25, M27, M28 en M29.

sturende processen

De kenmerkende en soortenrijke vegetatie komt voor op veenbodems met een lage beschikbaarheid aan voedingsstoffen die niet of nauwelijks onderhevig zijn aan afbraak. De veenbodem is onbemest en heeft een laag totaal fosforgehalte, minder dan 5 millimol P per liter. Tot ver in de zomer is de invloed van grondwater in de wortelzone groot. Dit grondwater is ijzerhoudend, enigszins kalkhoudend en be- vat veel kooldioxide. Het ijzer bindt fosfaat, waardoor de fosfaatbeschikbaarheid laag blijft. De opgeloste carbonaten voorkomen verzuring. Het opgeloste kooldioxi- de zorgt ervoor dat de pH toch relatief laag blijft (pH 5-7), waardoor de veenafbraak wordt geremd. Op plekken met sterke kwel remt ook de lage temperatuur van het kwelwater de veenafbraak. In de praktijk is de hierboven beschreven situatie zeer schaars geworden. In veenweidegebieden zijn de meeste oevers sterk bemest. Ook is op veel plekken het grondwater sterk beïnvloed door nitraatuitspoeling, waar- door er minder ijzer en kalk in aanwezig is en meer sulfaat. Hierdoor bestaat er kans op interne eutrofiëring en op verzuring. Ook is op veel plekken de toestroom van grondwater grotendeels of geheel verdwenen.

inrichting en beheer

Kansen

5.4.2 standplaats terrestrische zone 2: hoge veenoever met kwel

factsheet ontwikkelingstraject terrestrische zone 2:

In document Handreiking natuurvriendelijke oevers (pagina 101-103)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN