• No results found

factsheet ontwikkelingstraject amfibische zone 5: niet vermeste, niet droogvAllende oever

In document Handreiking natuurvriendelijke oevers (pagina 95-97)

typering standplaats

• altijd natte oevers van zoete wateren met een vast of omgekeerd peil. Het water is niet te voedselrijk en de bodem van de oever is onbemest. sturende processen

• er treedt geen eutrofiëring op omdat er in de oeverbodem geen mobiliseerbare voedingsstoffen aanwezig zijn of omdat het water arm is aan sulfaat en vaak ook bicarbonaat. Het water is niet voedselrijk en er vindt geen vermesting plaats vanaf de landzijde.

kenmerkende plantensoorten

• in veenwateren Moerasvaren en Waterscheerling, langs stromend water slanke waterkers en beekpunge.

inrichting en beheer

• op deze plaatsen kan een waardevolle plas-dras situatie jaarrond aanwezig zijn. deze kan worden gestimuleerd door op de juiste hoogte een terras of zeer geleidelijk aflopende oever aan te leggen. vaak moet er jaarlijks gemaaid worden, tenzij een rietland het doel is.

verbeteren standplaats/kansrijke omstandigheden

• op plaatsen met een van nature uitzakkend peil in de zomer verdient dit uitzakken de voorkeur.

5

Amf.

190 | Handreiking natuurvriendelijke oevers. een standplaatsbenadering Handreiking natuurvriendelijke oevers. een standplaatsbenadering | 191 slootoever ten noorden vAn goudA

Met o.a. Krabbescheer (Stratiotes aloides) in het water en Echte koekoeksbloem (Lychnis flos- cuculi, roze) op de oever. Foto: E. Brouwer.

verbetering van de standplaats

Langs wateren met een onvoldoende waterkwaliteit kan deze worden verbeterd. Als dit niet mogelijk is, kan een grotere peilfluctuatie worden toegelaten, zie ver- der amfibische zone 6: vermeste, droogvallende oevers.

verder lezen

Wienk et al. (2000), Sollie (2007) natte dotterbloemhooilanden op klei en langzaam stromende plas-dras situaties

op zand langs de bovenlopen van beken. In sulfaatarm en niet te kalkrijk water kan deze ontwikkeling op allerlei bodemtypen plaatsvinden. Langs sulfaatrijk wa- ter kunnen bij het blootleggen van een bodem die rijk is aan organisch materiaal veenafbraak en interne eutrofiëring optreden.

Zuiverende werking

Er is geen droogval in dit standplaatstype (constant peil) en de zuiverende proces- sen fosfaatbinding en denitrificatie zullen niet veel bijdragen aan zuivering. In het nutriëntarme systeem zijn unieke vegetatietypen aanwezig. Het is daarom niet aan te raden om deze vegetatietypen plaats te laten maken voor een helofytenoe- ver, mede gezien de nutriëntarme toestand. De omstandigheden voor helofyten- groei zijn wel gunstig, zodat bloemrijk rietland tevens als zuiverende oever kan worden gebruikt.

Taludvorm

De beoogde plas-dras situatie ontwikkelt zich slechts op een klein deel van de oeverzone, namelijk het deel dat permanent zeer ondiep onder water staat. Deze zone kan sterk worden uitgebreid door een terras aan te leggen in deze zone. In- dien zo’n terras grenst aan dieper, stilstaand water met een organische bodem, kan vanuit het terras drijftilvorming optreden. Wanneer het terras begroeid raakt met helofyten, bijvoorbeeld Riet (Phragmites australis), neemt de horizontale weer- stand voor het oppervlaktewater toe, en kunnen waardevolle gradiënten in water- kwaliteit (trofiegraad, buffering) ontstaan.

Hydrologie

De ontwikkeling van de vegetatie is afhankelijk van een stabiel waterpeil. De in- vloed van de waterkwaliteit is in de veengebieden groot, maar op klei en in boven- lopen van beken veel minder.

Onderhoud

Hoge helofyten kunnen in een plas-dras situatie snel tot dominantie komen en andere soorten verdringen. Een jaarlijks maaibeheer is daarom doorgaans vereist. Dit kan eventueel in de winterperiode plaatsvinden (rietlandbeheer). Ook kan periodieke begrazing gunstig zijn, als het terrein daar niet te nat voor is.

fig 5.16

typering

Lage oevers van zoete wateren met een peil dat in de zomer uitzakt. Er vindt eutrofië- ring plaats vanuit het water of de omgeving. In de oeverzone is geen kwel aanwezig. De vegetatie is doorgaans soortenarm en kan bestaan uit grote helofyten zoals Riet (Phragmites australis), Rietgras (Phalaris arundinacea), Liesgras (Glyceria maxima), Gro- te lisdodde (Typha latifolia) of uit eutrafente soorten van nat grasland. Op de droog- vallende delen komen eutrafente pioniers tot ontwikkeling, zoals Greppelrus (Juncus bufonius), Moerasdroogbloem (Gnaphalium uliginosum) en tandzaad-soorten. De lage vegetaties kunnen vrij soortenrijk en bloemrijk zijn. Watermunt (Mentha aquatica) en Grote kattenstaart (Lythrum salicaria) zijn voorbeelden van belangrijke nectarplanten voor insecten. Een bijzondere soort die vooral in west Nederland voorkomt, is Moerasandijvie (Tephroseris palustris).

Dit type oever komt het meest voor langs stromende wateren en in de hogere de- len van Nederland. In laag Nederland en in wateren die door de scheepvaart wor- den gebruikt, wordt de waterstand meestal constant gehouden. KRW-Watertypen: R3, R9, R11, M1, M2, M8, M14, M16, M17, M20, M21, M24.

sturende processen

De standplaats is voedselrijk. Er treedt vermesting op doordat het water voedsel- rijk is en een groot deel van de tijd op de oever staat, doordat afspoeling van voe- dingstoffen plaatsvindt vanuit aangrenzende percelen of doordat de bodem van de oever (in het verleden) is bemest. In stromende wateren kan het ook gaan om voedselrijke afzettingen. Bij het droogvallen nemen de stikstofverliezen sterk toe en wordt organisch materiaal afgebroken. Via de droogvallende oever kan dus veel stikstof uit het systeem verdwijnen. De mate van fosfaatbinding is afhankelijk van de hoeveelheid beschikbaar ijzer in de bodem en de mate waarin dit al opgeladen is met fosfaat. Langs sterk en langdurig met fosfaat verrijkte wateren is alle ijzer reeds opgeladen en leidt droogval niet meer tot vastlegging van fosfaat. Door de voedselrijke omstandigheden vormt zich snel een soortenarme vegetatie van hoge helofyten. Daar waar deze wordt gemaaid, kunnen kleinere helofyten zoals Gewone 5.3.6 standplaats amfibische zone 6: vermeste, droogvallende oever

factsheet ontwikkelingstraject amfibische zone 6:

In document Handreiking natuurvriendelijke oevers (pagina 95-97)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN