• No results found

factsheet ontwikkelingstraject amfibische zone 2: lAge oever vAn zuur tot zAcht WAter

In document Handreiking natuurvriendelijke oevers (pagina 86-89)

typering standplaats

• periodiek droogvallende of permanent zeer ondiepe oeverzones van zure tot zwak gebufferde wateren. vooral op de hogere zandgronden, verder plaatselijk in gebieden met katteklei, langs geïsoleerde laagveenwateren en langs ontkalkte binnenduinen.

sturende processen

• de geringe buffering is het gevolg van een kalkloze bodem en van voeding met regenwater of van zuur tot zacht grondwater. in gebieden met katteklei vermindert de buffering door pyrietoxidatie.

kenmerkende plantensoorten

• algemene, indicatieve soorten van zuur water zijn knolrus en veenmossen. soorten van zachte wateren zijn vrijwel allemaal zeldzaam. Het minst zeldzaam zijn naaldwaterbies, pilvaren, vlottende bies, Moerashertshooi, schildereprijs, bronkruid en Waterpostelein.

inrichting en beheer

• kenmerkende soorten komen alleen voor onder voedselarme omstandigheden en hebben een sterke voorkeur voor droogvallende bodems. een geleidelijk aflopend amfibisch profiel verdient dus de voorkeur. daarnaast hebben de kenmerkende soorten baat bij de instandhouding van een lage vegetatie door bijv. jaarlijks te maaien.

verbeteren standplaats/kansrijke omstandigheden

• op de zandgronden en langs de binnenduinrand kunnen het best locaties worden geselecteerd met aanvoer van zuur of zacht grondwater. daar waar katteklei wordt aangesneden biedt een combinatie van zorgvuldig peilbeheer en het uitsluiten van de invloed van sterk gebufferd omgevingswater de beste kansen.

2

Amf.

via het water vestigen vanuit naburige bronpopulaties. Goede indicatoren voor kansrijke locaties zijn Knolrus en Veldrus (Juncus acutiflorus) en vaak is ook Egelbo- terbloem (Ranunculus flammula) aanwezig.

drooggevAllen oever nABij het ven de BAnen in midden-limBurg

Met o.a. Riet (Phragmites australis), Kruipende moerasweegbree (Echinodorus ranunculoi- des, roze bloeiend) en Naaldwaterbies (Eleocharis acicularis, grasgroen). Foto: E. Brouwer. breed. Bij droogval wordt fosfaat vastgelegd aan ijzer en nemen de stikstofverliezen

naar de lucht toe. De standplaats blijft daarom voedselarm. De genoemde soorten maken dan landbladeren in plaats van waterbladeren en kunnen zodoende het opgebouwde voordeel behouden.

Langs beken komt een zachtwatervegetatie vooral voor op plekken met sterke kwel. Deze is van nature ijzerrijk, maar op veel plekken is door nitraatuitspoe- ling geen ijzer meer aanwezig in dit grondwater. Het aangevoerde nitraat zorgt er echter wel voor dat de ijzerrijke bodem (door ijzeraanvoer in het verleden) goed fosfaat kan binden.

Op katteklei zijn weer heel andere mechanismen werkzaam. Katteklei is rijk aan pyriet, een ijzer-zwavel verbinding (FeS2). Wanneer dit pyriet in contact komt met zuurstof of soms met nitraat uit de landbouw, wordt het omgezet in ijzer en zwa- velzuur (pyrietoxidatie). Het ijzer slaat neer en het zwavelzuur lost op in water. Hierdoor kan de buffercapaciteit van het water sterk afnemen of zelfs helemaal verdwijnen. Er ontstaat dan zwak gebufferd of zelfs zuur water. Het neergeslagen ijzer kan vervolgens weer fosfaat binden, zodat pyrietoxidatie ook bijdraagt aan een verminderde fosfaatbeschikbaarheid.

Pyrietoxidatie vindt voornamelijk plaats in de amfibische zone; hoger in het pro- fiel is pyriet al verdwenen door oxidatie en lager in het profiel dringt geen zuurstof door. In gebieden met katteklei komen planten van zwak gebufferde wateren dus vooral in de amfibische zone voor.

inrichting en beheer

Kansen

Kenmerkende plantensoorten van zwak gebufferde wateren zijn zeldzaam en heb- ben vaak maar een klein verspreidingsgebied waarin Nederland centraal gelegen is. Het is dus van groot belang dat bestaande populaties behouden blijven en dat het aantal groeiplaatsen wordt uitgebreid. In alle zwak gebufferde wateren loont het de moeite om na te gaan of er kansen voor behoud en uitbreiding aanwezig

fig 5.13

174 | Handreiking natuurvriendelijke oevers. een standplaatsbenadering Handreiking natuurvriendelijke oevers. een standplaatsbenadering | 175 Langs zure wateren kan zich bij een stabiel peil een gesloten veenmosmat ontwik- kelen. In dat geval is het beter om de waterstand stabiel te houden. Veel zachtwa- tervegetaties komen voor op plekken waar sprake is van aanvoer van zwak gebuf- ferd, ijzerhoudend grondwater. In die gevallen moet er op gelet worden dat deze aanvoer in stand blijft. In de zomer moet het water dus niet worden opgestuwd en er moet een groot deel van het jaar waterafvoer zijn, zodat er ook aanvoer van grondwater kan plaatsvinden.

In gebieden met katteklei worden zwak gebufferde omstandigheden vaak in stand gehouden door een geleidelijke bodemdaling. Doordat de bodem daalt, moet ook het waterpeil geleidelijk worden verlaagd om voldoende drooglegging te houden in landbouwpercelen. Hierdoor komen telkens nieuwe pyrietlagen in contact met zuurstof, waardoor de pyrietmotor blijft werken. Voortdurende verzuring als ge- volg van pyrietoxidatie is nodig om de aanvoer van kalkhoudend water van elders te compenseren. Hoe meer het contact met kalkhoudend water kan worden ver- meden, hoe minder noodzakelijk de voortdurende oxidatie van pyriet wordt.

Onderhoud

De kenmerkende soorten komen van nature voor op zeer voedselarme standplaat- sen, zoals vennen. In minder voedselarme wateren gedragen de soorten zich meer als pionier en zijn ze dus afhankelijk van intensief menselijk beheer. Bijvoorbeeld het schonen van sloten, een frequent maaibeheer of vrij sterke betreding door vee. Extensief onderhoud leidt tot de ontwikkeling van hoge helofyten en verdringing van de zachtwatervegetaties. Wel zijn overgroeide zachtwatervegetaties nog tien- tallen jaren naderhand te herstellen, omdat de meeste soorten een lang levende zaadbank vormen.

verbetering van de standplaats

De grootste bedreigingen voor vegetaties van zwak gebufferde oevers zijn vermes- ting en te sterke buffering (alkalinisatie). De schaarse plekken die potentieel ge- schikte groeiplaatsen vormen, kunnen het beste zo veel mogelijk worden geïso- leerd van te voedselrijk en te kalkrijk water. Wel moeten eventuele kwelstromen hierbij niet worden weggedrukt.

verder lezen

Schaminée et al. (1995): blz 109-138

Zuiverende werking

Denitrificatie en fosfaatbinding nemen toe op de plekken die afwisselend onder- water staan en droogvallen. Het aanleggen van een plas-dras zone of een (gedeel- telijk) zeer flauw talud creëren deze omstandigheden. Dit is goed te combineren met het creëren van het juiste habitat voor zachtwatervegetatie (zie ‘hydrologie’). De kenmerkende vegetaties van zwak gebufferde en zure wateren zijn veelal lage vegetaties, terwijl voor een zuiverende werking juist hoge helofyten wenselijk zijn. Op voldoende voedselarme plaatsen verdient de ontwikkeling van lage vegetaties de voorkeur, maar op voedselrijke standplaatsen kan ook worden ingezet op een zuiverende oever.

Taludvorm

Langs zwakgebufferde wateren kan het best worden ingezet op ontwikkeling van de aquatische en de amfibische zone. Als het water voedselrijk is, kan het best al- leen de amfibische zone worden ontwikkeld, en dan bij voorkeur in combinatie met begrazing zodat kenmerkende soorten zich kunnen ontwikkelen in trapga- ten. Langs zure wateren met een stabiele waterstand kan een terras worden aan- gelegd rond de waterlijn, zodat een plas-dras situatie ontstaat. Hier kan zich een gesloten veenmosmat ontwikkelen indien een voedselarme bodem wordt aange- sneden. Het terras moet wel geïsoleerd blijven van voedselrijk water.

In gebieden met katteklei kan de mate van verzuring enigszins gestuurd worden door het al of niet aansnijden van de lagen met katteklei. Als het aangrenzende water te voedselrijk en/of te kalkrijk is voor vegetaties van zwak gebufferde wate- ren, kan een drempel worden aangelegd tussen de aan te leggen amfibische zone en het waterlichaam, zodat er lokaal toch zwak gebufferde, voedselarme omstan- digheden kunnen ontstaan.

Hydrologie

Het ontwikkelen van een zo groot mogelijk oppervlak droogvallende oever stimu- leert zowel de zachtwatervegetatie als het ontstaan van voedselarme omstandig- heden. Vaak is er sprake van ijzerhoudende bodems, die na droogval veel fosfaat kunnen binden. Een waterpeil dat in de zomer ten minste enkele decimeters uit- zakt, is dan ook gunstig. Dit geldt in principe ook voor katteklei, maar hier kan uitzakken van het waterpeil leiden tot een te sterke verzuring in de zomer, waar- door de bodem zo zuur kan worden dat er vrijwel niets meer op groeit.

typering

Periodiek droogvallende of permanent zeer ondiepe oeverzones waar permanent of gedurende een deel van het jaar zijdelings toestroom van grondwater optreedt. Vaak zijn kwelindicatoren aanwezig op de lage oever en/of in het water, bijvoor- beeld Veldrus (Juncus acutiflorus), Dotterbloem (Caltha palustris), Bosbies (Scirpus syl- vaticus), Slanke waterkers (Rorippa microphyllum), Veenstaartje (Philonotis fontana) of Waterviolier (Hottonia palustris). Kwel kan in principe langs elk watertype optre- den. Enkele klassieke kwelgebieden zijn beekdalen, komkleigebieden, randen van de hogere zandgronden, randen van stuwwallen, laaggelegen droogmakerijen en de binnenduinrand.

sturende processen

Instroom van grondwater treedt op wanneer de grondwaterstand hoger is dan het waterpeil. Kwel kan over zeer korte afstanden optreden, bijvoorbeeld wanneer er bij hoog water in de rivieren kwel plaatsvindt onder de dijk door. Maar ook kan er sprake zijn van kwelwater dat honderden jaren onderweg is en hierbij tiental- len kilometers aflegt. De samenstelling van het kwelwater is afhankelijk van de bodemtypen in de grondwaterbaan en van de verblijftijd van het grondwater. Het voert in dit kader te ver om alle typen kwelwater hier te behandelen.

Behalve door de omgeving wordt de mate van kwel ook gestuurd door het water- peil. Bij een natuurlijk peil stijgen de waterstanden in natte perioden in de sloot minder hard dan in de omringende gronden, waardoor er vooral in de winter kwel uit een dergelijk lokaal systeem optreedt. Bij een omgekeerd peil is dat nog meer het geval, maar omdat het waterpeil in de zomer kunstmatig hoog wordt gehou- den, wordt de kwel in deze voor de plantengroei belangrijke periode geheel weg- gedrukt. Daar waar kwel uit een groot grondwatersysteem uittreedt, wordt deze vaak juist het beste zichtbaar in de zomer, omdat de grondwaterstroom in de zo- mer onverminderd doorgaat, maar de tegendruk geringer is door de relatief lage waterstanden. In sloten in gebieden met regionale kwel treedt in de winter vaak lokale kwel op, die sterk beïnvloed is door nitraatuitspoeling uit de landbouw, terwijl in de zomer juist regionale kwel optreedt.

5.3.3 standplaats amfibische zone 3: lage oever met kwel

factsheet ontwikkelingstraject amfibische zone 3:

In document Handreiking natuurvriendelijke oevers (pagina 86-89)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN