• No results found

factsheet ontwikkelingstraject amfibische zone 4: vermeste, niet droogvAllende oever

In document Handreiking natuurvriendelijke oevers (pagina 92-95)

typering standplaats

• altijd natte oevers van zoete wateren met een vast of omgekeerd peil. deze komen vooral voor in laag nederland.

sturende processen

• oorzaken van vermesting zijn divers: voedselrijk water, interne eutrofiëring door het hoge zomerpeil en/of een verkeerde waterkwaliteit, een voedselrijke oeverbodem of inspoeling van nutriënten vanaf de landzijde.

kenmerkende plantensoorten

• rietgras, liesgras, grote lisdodde, fioringras, Mannagras, blaartrekkende boterbloem.

inrichting en beheer

• Meestal weinig kansrijke situaties, waar de kansen vooral liggen in het terrestrische deel van de oever, bijvoorbeeld door een terras aan te leggen boven de hoogwaterlijn en dit jaarlijks te maaien.

verbeteren standplaats/kansrijke omstandigheden

• door de oorzaak (oorzaken) voor eutrofiëring weg te nemen en het peil in de zomer wat uit te laten zakken zullen de kansen op een oever met hogere natuur- waarde aanzienlijk toenemen.

4

Amf.

kan worden verbreed door een zo flauw mogelijk talud aan te leggen. Wanneer andere maatregelen niet mogelijk zijn, of niet voldoende bijdragen aan waterkwa- liteitsverbetering, is het verstandig een zuiverende oever aan te leggen. Dit kan het beste gebeuren bij de bron van vermesting (overstort, landbouwafstroming, instroom nutriëntenrijk water etc.)

Een aandachtspunt bij zuivering door helofyten in een systeem met een constant peil is de uitwisseling van oppervlaktewater tussen het open water en de oever. In geval van aanleg van een vooroever is de zijdelingse uitwisseling afgesloten. Om toch een stroming parallel aan de oever te behouden, dient de vooroever aan beide kanten ‘open’ te zijn.

BenedenlooP vAn de heelsumse Beek

Met Gewoon sterrenkroos (Callitriche platycarpa) in het water en vooral Liesgras (Glyce- ria maxima) op de oever. Aanleg van plas-dras oevers leidt hier vooral tot meer Liesgras. Foto: E. Brouwer.

De bodem wordt verrijkt met nutriënten door de instroom van nutriëntenrijk water vanuit aanliggende percelen naar het waterlichaam of door oppervlakkige afspoeling van nutriënten vanaf deze percelen.

inrichting en beheer

Kansen & taludvorm

Langs wateren met voldoende doorzicht en ontwikkeling van ondergedoken wa- terplanten kan ook de amfibische zone verder worden ontwikkeld door het oever- profiel aan te passen. Er kan dan bijvoorbeeld voor worden gekozen om het profiel geleidelijk te laten oplopen, verdeeld over de drie zones. In veel gevallen is er ech- ter sprake van water met weinig doorzicht. Door bovengenoemde oorzaken zal de vegetatieontwikkeling negatief worden beïnvloed in alle zones die in de zomer langdurig onder water staan. Het is dan beter om de oever alleen af te vlakken bo- ven de zomerse hoogwaterlijn of tot iets daaronder. De grootste winst kan behaald worden door de veelal voedselrijke toplaag te verwijderen tot op de bodemlaag die niet van bovenaf met voedingsstoffen verrijkt is.

Daar waar ook in de zomer nog zijdelingse toestroom van grondwater plaatsvindt, kan worden geprobeerd de invloed van dit water te vergroten. Voorwaarde is uiter- aard wel dat de grondwaterkwaliteit voldoende is. Er kan bijvoorbeeld een drem- pel worden aangelegd die iets boven de hoogwaterlijn uitsteekt. De vegetatieont- wikkeling langs slibrijke wateren kan sterk geremd worden door slibinvang. Ook hier kan het nuttig zijn om slibafzetting te voorkomen door een drempel aan te leggen.

Een andere mogelijkheid is om een slibvang aan te leggen. Behalve aanvoer van slib kan er ook sprake zijn van aanvoer van kroos, waterplanten, afgestorven oever- planten of ingewaaide boombladeren. Deze aanvoer kan in principe op dezelfde manier geremd worden.

Zuiverende werking

Er is geen droogval in dit standplaatstype (constant peil) en de zuiverende pro-

fig 5.15

186 | Handreiking natuurvriendelijke oevers. een standplaatsbenadering Handreiking natuurvriendelijke oevers. een standplaatsbenadering | 187 omzetten van een omgekeerd peil naar een vast peil is wat dat betreft al een goede stap voorwaarts. Grote winst wordt pas gemaakt wanneer wordt overgegaan op een meer natuurlijk peilbeheer, met lagere waterstanden in de zomer. De oever kan dan in veel grotere mate een zuiverende werking krijgen en het optimale oe- verprofiel wordt dan ook anders. Zie hiervoor amfibische zone 6: vermeste, droog- vallende oever, en als het peilbeheer de belangrijkste oorzaak van vermesting is ook amfibische zone 7: niet vermeste, droogvallende oever.

Vaak is het voor de natuur beter om enige mate van verdroging te accepteren als daarmee eutrofiëring door inlaat van gebiedsvreemd water of interne mobilisatie van voedingsstoffen kan worden voorkomen. De kwaliteit van oevers die vooral bemest worden door voedingsstoffen, slib of aanspoelsel uit het water, zal vooral vooruit gaan bij een verbetering van de waterkwaliteit. Zie hiervoor ook amfibi- sche zone 5: niet vermeste, niet droogvallende oever.

verder lezen

Melman (1991), Wienk et al. (2000), Sollie (2007) Naast voldoende uitwisseling is beheer van de vegetatie met het oog op zuivering

een aandachtspunt. De aanwezigheid van helofyten met een hoge biomassa sti- muleert tevens de slibinvang en daarmee het vasthouden van nutriënten in de oeverzone. Een te hoge slibinvang heeft echter, in combinatie met hoge zomerwa- terstanden, een negatief effect op de groei van helofyten. Deze hoge waterstanden remmen ook een optimale zuiverende werking. Fosfaat bindt slecht aan geredu- ceerd ijzer, waardoor het proces van vastlegging in de bodem niet of nauwelijks zal bijdragen aan het verwijderen van nutriënten uit het oppervlaktewater. Ook zijn de stikstofverliezen minder en zal slib minder snel inklinken en afbreken.

Hydrologie

Het peilbeheer heeft een grote invloed op de ontwikkeling en kwaliteit van de oevers. Vooral een omgekeerd peilbeheer heeft vaak een negatieve invloed, zoals hierboven is beschreven. Indien het mogelijk is, zou een groot deel van deze negatieve invloed ongedaan kunnen worden gemaakt door het peil in bepaalde zomerperioden enkele dagen tot weken te laten uitzakken. De gevolgen van de tijdelijke zuurstoftoevoer naar de bodem kunnen nog enkele maanden tot jaren merkbaar zijn. Deze zeer tijdelijke droogval is effectiever naarmate de tempera- tuur hoger is.

Onderhoud

Het onderhoud van deze standplaats is afhankelijk van het gewenste doel. Zowel voor een gevarieerde vegetatie als voor optimale zuivering dient het onderhoud erop gericht te zijn zoveel mogelijk nutriënten te verwijderen. In het eerste geval door het (deels) verwijderen van helofyten om andere soorten een kans te geven, en door aangespoeld slib te verwijderen. In het tweede geval door het maaien van helofyten in augustus/september (en afvoeren van het maaisel), het periodiek uit- krabben van de vegetatie en het verwijderen van aangespoeld slib.

verbetering van de standplaats

De meeste winst kan behaald worden door een wijziging van het peilbeheer. De verschillen tussen een vast peil en een omgekeerd peil zijn tamelijk gering. Bij een omgekeerd peil zijn in geringe mate gunstige effecten te verwachten van droogval (in het winterhalfjaar) en kan de eroderende werking van golfslag over een groter deel van de oever worden gespreid. Aan de andere kant leidt droogval in de winter eerder tot bevriezing van oevergewassen en het verzakken van steile oevers. Het

typering

Altijd natte oevers van zoete wateren met een vast of omgekeerd peil. Het water is niet te voedselrijk en de bodem van de oever is onbemest. Meestal gaat het om grotere wateren. Meest kenmerkend zijn soorten en vegetatietypen die gevoelig zijn voor zowel overstroming als uitdroging. Daaronder bevinden zich soorten die vanuit de oever drijftillen kunnen vormen, zoals Moerasvaren (Thelypteris palus- tris), Waterdrieblad (Menyanthes trifoliata), Slangenwortel (Calla palustris) en Water- scheerling (Cicuta virosa). Langs zuurdere wateren kunnen veenmosvegetaties tot ontwikkeling komen. Ook grondwatergevoede bovenloopjes van beken kennen een stabiele waterstand. Hierin kunnen soorten als Slanke waterkers (Rorippa microphyllum), Mannagras (Glyceria fluitans) en Klimopwaterranonkel (Ranuncu- lus hederaceus) aanwezig zijn.

sturende processen

Omdat er geen vastlegging van voedingsstoffen kan plaatsvinden door droogval, zijn wateren met dit oevertype gevoelig voor externe belasting met voedingsstof- fen en voor interne eutrofiëring. De externe belasting is dus altijd gering (anders amfi 4: vermeste, niet droogvallende oevers) en interne eutrofiëring treedt niet op omdat het water sulfaatarm is, de bodem ijzerrijk is of omdat er nauwelijks orga- nisch materiaal aanwezig is in de bodem en er nauwelijks bladinwaai plaatsvindt. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval in veel wateren op komklei. Langs stromende wateren dringt meer zuurstof in de bodem, waardoor sulfaat niet gereduceerd kan worden en dus geen rol speelt. Bovendien is de temperatuur van het stromende water ook in de zomer laag, waardoor afbraak van organisch materiaal langzaam verloopt, voor zover het niet al weggespoeld is.

Langs steile oevers is vaak nauwelijks sprake van een amfibische zone, tenzij zich een drijftil ontwikkeld heeft. De waterstand wordt in laag gelegen gebieden vaak kunst- matig stabiel gehouden. Van nature treedt een stabiele waterstand vooral op in water- systemen die doorstroomd worden met oppervlakte- of grondwater, zoals grondwater- gevoede bovenlopen van beken of wateren op de flanken van beek- en rivierdalen. 5.3.5 standplaats amfibische zone 5: niet vermeste, niet droogvallende oever

factsheet ontwikkelingstraject amfibische zone 5:

In document Handreiking natuurvriendelijke oevers (pagina 92-95)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN