• No results found

Evaluatie Aanpak OMPG

In document Op zoek naar de sleutel (pagina 132-136)

De professioneel betrokkenen zijn over het algemeen heel positief over de aanpak, vanwege de systeemgerichte manier van werken waarbij samenwerking tussen instanties centraal staat. Voor de gezinnen waar de aanpak zich op richt, achten de geïnterviewde gezinsmanagers en leden van het Analyse Team (AT) de gezinsaanpak en de intensieve samenwerking tussen de betrokken instanties noodzakelijk. Een gezinsmanager licht dit toe:

‘Ik ben heel enthousiast over OMPG omdat dit een manier van werken is, systeem-gericht, die eigenlijk noodzakelijk is. Je kunt niet één kind eruit trekken. Het zijn kluwens van problemen binnen deze gezinnen.’ De aanpak is nog in ontwikkeling en zowel de procedures als de methodiek worden steeds bijgeschaafd. De aanpak omvat gezinsmanagement, regievoering op de trajecten in uitvoeringsoverleggen en escalatiemogelijkheden en afstemming binnen het AT. Hieronder gaan we in op deze verschillende aspecten van de aanpak.

Gezinsmanagement

De geïnterviewde jongeren en twee van de geïnterviewde ouders zijn positief over de begeleiding die zij krijgen in het kader van het gezinsmanagement. Ze kunnen de begeleiding vergelijken met (vaak vele) eerdere voogden en merken dat de gezinsmanager veel tijd en aandacht heeft en zaken goed en snel regelt. Het gaat dan om administratieve zaken, schuldhulpverlening, een nieuwe identiteitskaart, maar ook om plaatsing in een begeleid wonentraject, een nieuwe school regelen of hulp bij het komen tot een juiste diagnose voor een zoon. Het hebben van een vaste contactpersoon in een wirwar van instanties ervaren ze ook als prettig.

Een moeder:

‘Het was echt een ramp totdat zij in de picture kwam. Zij was voogd nummer zes.

Ze zit er echt bovenop. Stel, er moet een nieuwe school voor mijn zoon worden geregeld, dan doet ze dat, maakt ze er korte metten mee. Ik ben nu ruim vijf jaar alleen en heb met zo veel instanties te maken gehad. Ze hadden uitgezocht dat ik met 21 instanties te maken had en die werken allemaal langs elkaar heen. Ze komt nu zeven of acht maanden en ze heeft zo veel bereikt! (…) Ze wil er echt tijd aan besteden. Als de kinderen naar een instelling moeten, gaat zij erachteraan tot het gebeurd is. De vorige voogd zagen we heel weinig. Bij haar is dat anders. Vanaf maandag gaat de telefoon. Ze geeft ook meteen terugkoppeling. Ze hebben een keer per maand zo’n bijeenkomst met politie en zo [red: UVO] dan komt ze op bezoek of doet ze telefonisch verslag van wat er is besproken. Normaal weet ik dan niet wat er gebeurt of dan hoor ik dat een maand later, nu komt ze meteen alles uitleggen.’

Deze ouders ervaren dat de gezinsmanager gezinsgericht in plaats van kindgericht werkt en waarderen dit. Alle kinderen in het gezin krijgen aandacht. Een moeder van tien kinderen waarvan er zes nog thuis wonen, drie begeleid wonen en één uit zicht is, vertelt:

‘Die anderen zien je als een dossier, maar zo werkt dat niet met kinderen. Zij ziet ons echt als gezin, behandelt ons als gezin, heeft met alle kinderen contact. Ze besteedt echt aandacht aan elk kind. Ze weet hoe ze in elkaar zitten.’

De geïnterviewde jongeren merken vooral de tijd en aandacht op die de gezinsmanager aan hen besteedt. Ze kunnen goed met hun gezinsmanager praten.

Ze wijzen ook op het feit dat er veel zaken nu op korte termijn worden geregeld in vergelijking met de situatie met eerdere voogden.

Een Marokkaanse jongen vertelt bijvoorbeeld dat zijn gezinsmanager het volgende voor hem doet:

‘Ze helpt met de problemen die ik heb. Als ik zeg maar met iets zit en ik kom er met mijn moeder niet uit, dan helpt het als ik haar erbij haal. Dan wordt het meestal op een goeie manier opgelost. Ze regelt veel voor mij. En daar heb ik wel wat aan. Ze komt zeg maar goed praten met ons en biedt oplossingen.’

Deze jongen vindt minder goed aan de begeleiding dat de gezinsmanager soms afspraken op het laatste moment afzegde of niet terugbelde als hij dat vroeg.

Een Marokkaans meisje uit een gezin met twee oudere broers die veel overlast veroorzaken en strafbare feiten plegen, omschrijft de begeleiding als volgt:

‘Ik heb wel eens gesprekken met haar. Dan gaan we gezellig wat drinken en vraagt ze ook aan mij hoe het met mij gaat. Ze besteedt aandacht aan ons allemaal. (…) Ze helpt vooral mijn moeder met de jongens. Als er één in de problemen is geko-men dan kwam zij en ging ze het oplossen. Ze helpt als er door hun ineens deur-waarders komen en ook helpt ze met het benaderen van advocaten. Ze stelt mijn moeder ook altijd op de hoogte. Wij vertellen meestal niet alles in detail aan onze moeder. We vertellen zeg maar niet altijd de waarheid. En zij vertelt gewoon precies waar het op staat. Zo is mijn moeder dus altijd op de hoogte. Mijn moeder vindt haar echt geweldig.’

Eén ouder is beduidend minder tevreden. De gezinsmanager heeft volgens hem zijn zoon uit huis laten plaatsen en in een justitiële jeugdinrichting elders in het land geplaatst en zijn verblijf hier laten verlengen, terwijl dit in de ogen van de ouders niet nodig was. Hij vindt dat de gezinsmanager zijn zoon niet vaak genoeg bezoekt. Hij geeft aan dat de gezinsmanager haar werk op zich goed doet, maar dat er meningsverschillen zijn. Hij voelt zich niet voldoende gehoord in het traject en vindt dat ze ‘te veel voor Bureau Jeugdzorg’ werkt:

‘We snappen dit gewoon niet want we hebben heel veel vooruitgang geboekt. Mijn vrouw en ik waren het eerst niet eens over de opvoeding maar mijn vrouw heeft een cursus gevolgd en nu gaat het goed. En met hem gaat het ook goed, hij krijgt goeie rapporten. Hij was ook geen crimineel. Hij heeft gewoon gedragsproblemen en dat gaat nu veel beter. (...) Zij neemt veel van ons niet aan. Zij heeft ook goeie dingen gedaan. Maar de laatste tijd gaat het niet zo goed, ze heeft niet genoeg

aandacht voor ons. (…) We zitten niet honderd procent op één lijn en dat hoeft ook niet altijd. Maar we voelen ons wel vaak door haar in de steek gelaten en ook wat denigrerend behandeld, zeg maar. Maar wij hebben ook weleens gelijk.’

Op de vraag wat er anders zou moeten aan de begeleiding of wat er beter zou kunnen, weten één ouder en de geïnterviewde jongeren niets te noemen, één ouder noemt praktische, materiële zaken: bijvoorbeeld het regelen van een ruimere uitkering. De ouder die ontevreden is, geeft aan iemand nodig te hebben die naar de mening van hem en zijn vrouw luistert, die hun situatie begrijpt en wil verdedigen en die met hen wil samenwerken.

De gezinsmanagers wijzen erop dat binnen de doelgroep - en vooral binnen de gezinnen met LVG-problematiek die door de WSG worden begeleid - ouders de eigen problemen en die van hun kinderen vaak niet onderkennen. Ze lijken niet altijd te (willen) beseffen wat voor ondersteuning ze kunnen gebruiken en wat de rol van de gezinsmanager hierin is. Zo geeft een alleenstaande ouder aan eigenlijk alleen hulp bij het regelen van zijn administratie te kunnen gebruiken en verder geen begeleiding nodig te hebben. De gezinsmanager schetst echter een ander beeld van dit gezin:

‘Het gaat daar moeizaam. De vader wil wel meewerken maar is verstandelijk van zo laag niveau dat hij het niet kan. Hij kan niet aan de eisen voldoen die nodig zijn om zijn dochter in een goede situatie groot te brengen. Hij is gewoon geen vader. De dochter mag doen en laten wat ze wil. Ze krijgen heel concrete afspraken: je moet tegelijkertijd opstaan met je dochter, als ze niet naar school gaat, bel jij de school af, je kookt vier keer per week een gezonde maaltijd voor haar. Het zijn basisdin-gen, maar die lukken niet. Hij kan haar de rust en regelmaat niet bieden, niet ervoor zorgen dat ze met verkeerde jongens omgaat. Het is niet dat hij het niet wil, maar hij kan het gewoon niet. Hij ziet ook niet wat de problemen zijn.’

De geïnterviewde gezinsmanagers geven aan dat het aan het begin van een traject belangrijk is om goed contact te krijgen met het gezin en een vertrouwens-relatie op te bouwen. Ze proberen dit vertrouwen vaak te winnen door op korte termijn concrete zaken te regelen voor het gezin, bijvoorbeeld een beroep doen op het Kinderfonds Sport voor één van de kinderen. Ook kan er een ‘good cop - bad cop’ verdeling worden afgesproken met een andere instantie die bij de communica-tie met het gezin betrokken is, waarbij de gezinsmanager om de relacommunica-tie goed te houden de rol van ‘good cop’ speelt.

Voor het plan van aanpak vinden ze het belangrijk om vooral kleine doelen te stellen en kleine stappen te nemen. Oplossingen moeten tastbaar en behapbaar zijn en er moeten prioriteiten worden gesteld. Bovenal moet je als gezinsmanager realistisch blijven:

‘Je moet kijken wat realistisch is, wat is voor dit gezin mogelijk? Het hoeft niet goed genoeg te zijn voor een keurige familie in Amsterdam-Zuid. Door meer te eisen dan ze kunnen opbrengen, help je ze niet.’

Een andere gezinsmanager vult aan:

‘Je moet niet alles willen oplossen. In dit soort families horen problemen erbij. Het gaat om het beheersbaar maken, zorgen dat de omgeving minder overlast heeft en verdere problemen voorkomen.‘

’Je moet de regie nemen en jezelf positioneren, niet veroordelend zijn. Je moet niet op autoriteit gaan zitten bij het gezin. Binnen OMPG is dat ook beter mogelijk dan als je als reclasseerder een caseload van 20 kinderen hebt. Dan moet je sneller op die autoriteit zitten, dan moet een afspraak worden nagekomen, ook in verband met de veiligheid. Maar ik kan zeggen: ‘ik kom naar jullie toe, dat kan ook morgen’.

Je kunt maatwerk leveren, het gezin aan de hand nemen en in het tempo van het gezin gaan lopen. Het is een lang en stroperig proces.’

Het dwangkader waarbinnen de activiteiten worden uitgevoerd is nuttig als stok achter de deur volgens gezinsmanagers. Sommige partners van instanties die (ook) andersoortige maatschappelijke belangen dienen dan BJAA en WSG, vinden dat de gezinsmanagers soms te weinig gebruik maken van het dwangkader, zich te mee-gaand opstellen naar een gezin. Zo geeft een vertegenwoordiger van de politie aan dat er in zijn ogen wel eens eerder grenzen gesteld kunnen worden binnen trajec-ten. De gezinsmanagers zouden zich volgens hem soms laten inpakken door het gezin en zouden de regie beter moeten bewaken. Bij andere instanties is men het hier niet mee eens. De gezinsmanagers zouden juist terughoudendheid moeten betrachten bij het (dreigen met) inzetten van dwangmiddelen en sancties omdat hiermee de vertrouwensrelatie, van belang om het gezin mee te krijgen, kan worden verstoord.

De grotere aandacht voor overlast en de grote problematiek in de gezinnen maken het bij de aanpak OMPG lastig om de juiste balans te vinden. Van Burik et al., (2010) constateren dat de eigen kracht van het gezin nog onvoldoende benut wordt door de repressieve invalshoek van de aanpak. De projectleider zegt hierover het volgende:

‘Wat je ziet is dat de aanpak vanuit de gedachte van: ‘overlast moet stoppen’ is opgebouwd. Er is gekozen voor een repressieve aanpak. Het gaat om de samenwer-king, dus de gezinnen hebben weinig te zeggen, geen pardon. De overlast moet gewoon stoppen, fl ink positioneren en gezinnen confronteren. Maar je moet het gezin echt mee hebben. Je zult ze ook serieus moeten nemen. Je moet hun vertrouwen winnen. Je moet een combinatie zien te vinden om aansluiting te vinden en de aanpak te laten werken.’

Ook de gezinsmanagers geven aan dat die grenzen soms lastig te bewaken zijn.

Eén geeft een voorbeeld:

‘Laatst zat ik bij een gezin en toen zei één van de zoons voor de grap tegen een vriend ‘Pas op met wat je zegt, ze is ook familie!’ Toen dacht ik wel: ik moet weer wat meer afstand nemen!’

De gezinsmanagers wijzen er echter op dat het ook een onderdeel van het proces kan zijn om een gezin mee te krijgen: eerst een beetje meegeven om vervolgens strenger te worden.

In document Op zoek naar de sleutel (pagina 132-136)