• No results found

Criteria voor culturele sensitiviteit van interventies5.2

In document Op zoek naar de sleutel (pagina 152-155)

Inleiding 5.1

In dit hoofdstuk spiegelen we de bevindingen uit het onderzoek aan de relevante wetenschappelijke kennis. Wat kan gezien de bestaande literatuur verwacht worden van de effectiviteit van de zes interventies voor de specifi eke doelgroep van Marokkaans-Nederlandse jongeren?

Voor een effectieve aanpak van risicojongeren van Marokkaanse afkomst is enerzijds inzicht nodig in de specifi eke achtergronden van (marginalisering bij) deze jongeren. Anderzijds is aandacht voor de aanbodkant van belang, omdat een effectieve aansluiting van het aanbod op de ‘vraag’ niet altijd vanzelfsprekend is.

De afstand tussen jeugd en gezin van nieuwe Nederlanders enerzijds en instituties voor opvoeding, onderwijs, hulpverlening en justitie anderzijds vormt een hardnek-kig probleem. Het vergroten van het bereik van de toegankelijkheid van de regu-liere voorzieningen is al decennialang een punt van aandacht in het integratiebeleid (Rijkschroeff et al., 2003) en vormt een belangrijk motief voor de beleidsintensive-ring met behulp van de Donnergelden.

Voor de beantwoording van de bovengenoemde vraag hanteren we twee typen criteria. We bezien de interventies enerzijds in het licht van belangrijke aandachts-punten voor het screenen van hun diversiteitgevoeligheid, anderzijds vanuit de vraag of zij voldoende aansluiten op de specifi eke achtergronden van (marginalise-ring bij) jongeren van Marokkaanse afkomst. Hierna volgt eerst een kort overzicht van beide typen criteria, om vervolgens aan de hand van de bevindingen uit het onderzoek na te gaan of en in hoeverre de zes interventies aan de verschillende criteria voldoen.

Criteria voor culturele sensitiviteit van interventies 5.2

Interventies die als veelbelovend of effectief te boek staan hebben veelal hun werkzaamheid bij etnische groepen niet bewezen; en als dat wel het geval is zijn ze meestal niet ‘ecologisch’ gevalideerd in Nederland. ‘Rekening houden met diversi-teit’ behoort niet tot de standaard criteria om de effectiviteit van interventies aan af te meten. De theoretische onderbouwing en werkzame mechanismen moeten doordacht worden op validiteit voor verschillende doelgroepen (zie bijvoorbeeld Breuk et al., 2007). Ook de uitvoeringscontext van interventies verdient aandacht,

waaronder vooral de culturele sensitiviteit van de uitvoerende professionals en belangrijke randvoorwaarden als voldoende tijd en fl exibiliteit om contact te leggen met moeilijk bereikbare jeugdigen/gezinnen.

Om interventies te kunnen screenen op hun geschiktheid voor (naar etniciteit) diverse doelgroepen, is de ‘Meetladder Diversiteit Interventies’ geconstrueerd (Pels et al., 2009). De meetladder moet nog worden doorontwikkeld en getoetst, opdat de verschillende criteria onderdeel kunnen vormen van erkenningssystemen zoals die van de Erkenningscommissie Jeugdinterventies of de Commissie Gedragsinter-venties van Justitie. Zo ver is het nog niet. Wel kunnen de aandachtspunten in de meetladder gebruikt worden voor een eerste screening op diversiteitgevoeligheid van de onderzochte interventies in het kader van de Donneraanpak.

De problematiek van diversiteitgevoeligheid van interventies is sterk gelaagd.

Voor verbetering kunnen verschillende aangrijpingspunten worden onderscheiden:

van sanctionering door overheden, interculturalisering van instellingen tot interac-tie met cliënten. Elk ervan vraagt om eigen maatregelen. In dit onderzoek gaat het vooral om aangrijpingspunten op methodisch niveau, in de interactie met de doelgroep en in de professionalisering.

Het is om te beginnen van belang dat doelen en methoden van de interventie aansluiten bij de probleemdefi nities en leefwereld en verwachtingen van cliënten (Kleinman, 1980; Knipscheer, 2007). Ook kan ‘vertaling’ van interventiedoelen in termen van de voor klanten belangrijke waarden, opvattingen en strategieën nodig zijn. Dit noemen we framing van interventiedoelen (Bernal et al., 1995). Hiertoe is basiskennis van diversiteit tussen en binnen groepen gewenst. Daarnaast is aan-dacht nodig voor specifi eke achtergronden en ervaringen van de doelgroep.

Acculturatieproblematiek of ervaringen, zoals discriminatie, kansloosheid, ongun-stige sociale of fi nanciële omstandigheden, kunnen leiden tot specifi eke copingstij-len en eventueel aanleiding zijn tot het wantrouwen van hulpvercopingstij-leners (zie bijvoor-beeld Armistead et al., 2004). In dialoog met de cliënt moet hierover duidelijkheid ontstaan om vervolgens tot eventuele aanpassingen te komen. Methoden en taken moeten eveneens aansluiten bij de realiteit van de cliënt. Zo kan bijvoorbeeld een netwerk- of familiebenadering raadzamer zijn dan een individuele behandeling.

Sommige interventies doen een sterk appèl op verbale of cognitieve vaardigheden en op een vermogen tot zelfverantwoordelijkheid of bereidheid tot psychologise-ren, vaardigheden die bij laagopgeleide migranten niet altijd aanwezig zijn (Breuk et al., 2007). Bij de methodiek is kortom ruimte nodig voor differentiatie.

Cliëntbetrokkenheid bij de interventie kan een belangrijke succesfactor zijn.

Daarnaast kan betrekken van de doelgroep een belangrijk middel zijn om interven-ties bij hun ontwikkeling of aanpassing aan te scherpen (bijvoorbeeld Boyd et al., 2006; Martinez & Eddy, 2005).

Effectieve communicatie is essentieel voor de effectiviteit van een interventie.

Het kan nodig zijn om gebruik te maken van de ‘eigen’ taal, bijvoorbeeld door inzet van tolken of het gebruik van vertaalde materialen (Bellaart, 2001). Welke taal ook wordt gebezigd, aanpassing van taalgebruik kan nodig zijn, in het bijzonder bij

laagopgeleiden en analfabeten. Het is raadzaam om abstracties te vermijden, zeker als deze de eigen werkelijkheid van cliënten te buiten gaan. Hetzelfde geldt vaak ook voor schriftelijke communicatie. Ten behoeve van de communicatie kunnen eventueel meer audiovisuele materialen worden gebruikt. Ook het controleren of boodschappen begrepen zijn, is nuttig. Het is aan te raden symbolen, concepten en gezegden te gebruiken waardoor mensen zich ‘thuis voelen’, bijvoorbeeld bij introductie van de interventie of tijdens de interventie zelf (bijvoorbeeld Bernal et al., 1995; Boyd et al., 2006; Knipscheer, 2007).

Eén van de grootste vraagstukken in de (jeugd)zorg is die van toeleiding naar voorzieningen en preventie van voortijdige uitval: hoe cliënten van niet-westerse afkomst te bereiken en vervolgens vast te houden? Een belangrijke manier is extra investeren in de toeleiding naar het aanbod met hulp van intermediërende perso-nen of instellingen. Het betrekken van sleutelpersoperso-nen en zelforganisaties kan goed werken, evenals ’vindplaatsgericht werken’ (De Gruijter et al., 2007; Bellaart &

Azrar, 2003). Het kan daarnaast van belang zijn voldoende tijd en aandacht te besteden aan het ‘verbinden aan’ en motiveren voor de interventie (Breuk et al., 2007). Daarbij dient rekening te worden gehouden met de gezinsomstandigheden (bijvoorbeeld werktijden, reisafstand, mogelijkheden voor vervoer en kinderop-vang) (Armistead et al., 2004). Vertrouwen kan verder worden opgebouwd door middel van communicatie die niet direct therapiegebonden is, een meer persoon-lijke benadering, huisbezoeken of het warm houden van contacten (Breuk et al., 2007; Knipscheer & Kleber, 2004).

Het succes van interventies staat of valt met de competentie van de uitvoeren-de (semi-) professionals (Van Veen et al., 2007). In uitvoeren-de context van diversiteit betekent dit dat professionals sensitiviteit moeten kunnen opbrengen ten aanzien van overeenkomsten en verschillen, bijvoorbeeld in omgangsvormen. Sensitiviteit houdt verder in: culturele vooroordelen vermijden, maar ook vooroordelen op basis van sociaaleconomische positie, gezinsstructuur, gender, generatie en acculturatie.

Op grond van zowel expertoordelen van professionals als ervaringskennis van allochtone cliënten komen als meest cruciale componenten van interculturele competenties naar voren: een open en respectvolle houding, zonder vooringeno-menheid en vaardigheid in interculturele communicatie (bijvoorbeeld Bekker &

Frederiks, 2005; Knipscheer & Kleber, 2004).

Samengevat verdienen de volgende zaken de aandacht.

Doelen en methoden 1.

Interventiedoelen moeten worden vertaald in voor de cliënt belangrijke

waarden, opvattingen en strategieën. De gehanteerde methoden moeten aansluiten bij de leefwereld van de jeugdigen en gezinnen.

Cliëntbetrokkenheid 2.

Betrokkenheid van de jeugdigen en hun ouders bij de (nadere vormgeving

van de) interventie kan de slaagkans verhogen. Hetzelfde geldt voor het betrekken van (sleutelfi guren uit) doelgroepen, zelforganisaties of cliëntor-ganisaties bij ontwikkeling/aanpassing van de interventie, bijvoorbeeld door behoefteonderzoek of andere vormen van raadpleging.

Communicatie 3.

Zonodig moet kunnen worden gecommuniceerd in de eigen taal van de

ouders, of is er (voorlichtings)materiaal voorhanden in de eigen taal.

Zo nodig moet worden rekening gehouden met de jeugdigen en hun ouders

door middel van bijvoorbeeld aanpassing van taalgebruik, toepassing van andere dan talige communicatiemiddelen of van bij groepen bekende symbolen, concepten en gezegden (of vaker checken of de boodschap goed is begrepen).

Bereiken en vasthouden 4.

Er kunnen specifi eke inspanningen nodig zijn om allochtone jeugdigen en

ouders te bereiken, zoals bemiddelen via intermediairen, voorlichten en motiveren.

Om hen blijvend te ‘verbinden aan’ de interventie, is een persoonlijke

benadering van belang en voldoende tijd voor het winnen en behouden van vertrouwen en voor het besteden van aandacht aan specifi eke gezinsomstan-digheden.

Competenties van professionals

In document Op zoek naar de sleutel (pagina 152-155)