• No results found

ELFDE TITEL

In document EEN OP ONTWERP (pagina 45-53)

Van de ontbinding des huwelijks.

E E R S T E AFDEELING.

Van de ontbinding des huwelijks in hei algemeen.

Art. 208. (282) Het'huwelijk van Europeanen, van Chineezen en van Inlandsche Christenen wordt ontbonden :

lo. door den dood;

2o. door afwezigheid van een der echtgenooten gedurende den door de wet bepaalden tijd en een daarop gevolgd nieuw huwlijk van den anderen

•echtgenoot, een en ander overeenkomstig de bepalingen van de vijfde af-deeling des twintigsten titels;

3o. door rechterlijk vonnis na scheiding van tafel en bed, en inschrijving van de daarbij uitgesproken ontbinding des huwelijks in de registers van den burgerlijken stand, overeenkomstig de bepalingen van de tweede afdee-ling van dezen titel ;

4o. door echtscheiding, overeenkomstig de bepalingen van de derde afdeeling van dezen titel.

Met betrekking tot de ontbinding des huwelijks van niet-Christen Inlan-ders en van niet-Christen Vreemde Oosterlingen andere dan Chineezen, geldt, voor zooverre dit onderwerp niet in ©enige algemeene verordening te hunnen opzichte bijzonderlijk geregeld is, hun adatreeht.

T W E E D E AFDEELING.

Van de ontbinding des huwelijks, na de scheiding van tafel en bed.

Art. 209. (283) Wanneer echtgenooten van tafel en bed zijn gescheiden, hetzij uit hoofde van eene der redenen bij artikel 252 vermeld, hetzij op beider verzoek, en d e scheiding gedurende vijf volle jaren, zonder verzoening der partijen, heeft stand gehouden, zal het aan elek partij vrijstaan om de andere m rechten op te roepen en te eisenen dat het huwelijk worde ontbonden.

Art. 210. ( 2 8 3 6 M ) I S de eisch door Europeanen of Chineezen ingesteld, dan zal verder worden geprocedeerd als in de artikelen 212 tot en met 215 dezer afdeeling is bepaald.

Art. 211. (283ter) Ten aanzien van Inlandsche Christenen wordt de in artikel 209 genoemde duur tot één jaar ingekort en zal, wanneer niet alsnog eene verzoening is tot stand gekomen en deze ook door den rechter niet is kunnen worden tot stand gebracht, de eisch dadelijk worden toegewezen.

De artikelen 216 en 217 zijn op hen toepasselijk.

Art. 212. (284) De eisch, door een Europeaan of Chinees ingesteld zijnde, zal dadelijk worden ontzegd, indien de verwerende partij, na drie malen, van maand tot maand, in rechten te zijn opgeroepen, niet verschijnt, of, opkomende, zich tegen den eisch verzet, of eindelijk van hare zijde verklaart bereid te zijn zich met de wederpartij te verzoenen.

Art. 213. (285) Indien de gedaagde partij in den eisch toestemt, zal de rechter de echtgenooten bevelen om te zamen, en in persoon, voor hem te verschijnen, ten einde te trachten hen tot eene verzoening over te'halen.

Indien de poging daartoe niet mocht gelukken, zal de rechter eene nieuwe verschijnen bevelen, ten minste drie, en ten hoogste zes maanden na de eerste.

Art. 214. (286) Wanneer ook deze verschijning vruchteloos mocht af-Ioopen, zal de rechter uitspraak doen, en zal de eisch worden toegewezen, indien behoorlijk aan alle formaliteiten, hierboven omschreven, is voldaan.

Het staat niettemin aan den rechter vrij zijne uitspraak, gedurende den tijd van zes maanden na het voldingen der zaak, aan te houden, indien het hem mocht zijn gebleken, dat er nog waarschijnlijkheid van verzoening bestaat.

Art. 215. (287) Tegen de uitspraak wordt beroep bij den hoogeren rechter toegelaten uiterlijk gedurende één maand.

33

Art. 216. (288) Het huwelijk wordt ontbonden door het vonnis en de inschrijving van de daarbij uitgesproken ontbinding in de registers van den burgerlijken stand.

De inschrijving moet geschieden op dezelfde wijze, binnen denzelfden termijn en op dezelfde straffen als ten aanzien der echtscheiding bij artikel 234 is bepaald.

Art. 217. (289) Door de ontbinding des huwelijks wordt geen inbreuk gemaakt op de gevolgen, welke bij de artikelen 236 tot en met 242 en bij artikel 250 zijn geregeld en krachtens artikel 266 ook op de scheiding van tafel en bed toepasselijk zijn, noch op de voorwaarden, welke ingeval van min-nelijke scheiding naar aanleiding van artikel 256 door de echtgenooten zoowel te hunnen opzichte als ten aanzien van de zorg voor het onderhoud en de opvoeding der kinderen zijn vastgesteld.

Art. 218. (2&9bis) Bij het uitspreken der ontbinding van een huwe-lijk tusschen Europeanen of tusschen Chineezen benoemt de rechter dengene der ouders, die de ouderlijke macht uitoefende, tot voogd.

Op verzoek van beide of één der ouders kan de rechter, op grond van omstandigheden, ontstaan nadat het vonnis tot ontbinding des huwelijks in kracht van gewijsde is gegaan, de beschikking krachtens het voorgaande lid gegeven en de in artikel 217 bedoelde voorwaarden ten aanzien der kinderen wijzigen, na verhoor of behoorlijke oproeping van de ouders, de weeskamer en de bloedverwanten of aangehuwden der minderjarigen. Deze beschikking kan uitvoerbaar verklaard worden bij voorraad, niettegenstaande verzet of beroep, met of zonder borgtocht.

Tegen deze beschikking kan diegene der ouders, die het verzoek niet heeft gedaan en die op de oproeping niet is verschenen, in verzet komen binnen dertig dagen nadat de beschikking of eenige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan hem in persoon is beteekend, of na het plegen door hem van eenige daad, waaruit noodzakelijk voortvloeit, dat de beschikking of de aangevangen tenuitvoerlegging hem bekend is. Hij, wiens verzoek is afgewezen, en hij, die niettegenstaande tegenspraak in het ongelijk is gesteld, gelijk mede hij, wiens verzet is afgewezen, kunnen in hoo-ger beroep komen binnen dertig dagen na de uitspraak.

Indien de minderjarigen zich niet reeds bevinden in de feitelijke macht van dengene, die ingevolge een der bepalingen van dit artikel met de voogdij is belast, wordt in het vonnis of in de beschikking tevens de afgifte der kin-deren bevolen. De bepalingen van het tweede, derde, vierde en vijfde lid van artikel 377 zijn ten deze toepasselijk.

Art. 219. f290) Bij het uitspreken der ontbinding of bij de wijziging in het tweede lid van artikel 218 bedoeld, kan de rechter, wanneer er gegronde vrees bestaat, dat degene der ouders, aan Avien de voogdij niet is opgedragen, niet voldoende tot het onderhoud en de opvoeding der minderjarige kinderen zal bijdragen, tevens het bevel geven in artikel 247 bedoeld, op de wijze in dat artikel bepaald en met.de gevolgen in dat .artikel en in artikel 249 om-schreven. Bij gebreke van zoodanig bevel kan de rechter, binnen wiens gebied de kinderen tijdens het uitspreken der ontbinding woonplaats hadden, het bevel geven in artikel 248 bedoeld, in het geval, op de wijze en met de gevol-gen als in dat artikel en in artikel 249 zijn bepaald.

BüEGEKL. W E T B . 3

Art. 219a-. (290bis) Bij ontbinding van het huwelijk van Inlandsche Christenen zal de rechter bij zijne uitspraak tevens, voor ieder der uit het huwelijk gesproten kinderen afzonderlijk, bepalen welke der gewezen echtgc-nooten daarover de voogdij zal hebben.

Op vordering van elk der beide gewezen echtgenooten kunnen, na verhoor of behoorlijke oproeping van den anderen zoowel deze bepaling, alsook de bij artikel 217 bedoelde voorwaarden, ten aanzien der kinderen, later gewijzigd worden, zoo daartoe termen zijn.

D E B D E A F D E E L I N G . Van echtscheiding.

Art. 220. (291) De vordering tot echtscheiding van Europeanen en van Chineezen kan alleen in rechten worden aangevangen bij den rechter der woonplaats van den man, behoudens het geval bij artikel 224 voorzien, Ten aanzien van de vordering tot echtscheiding van Inlandsche Chris-tenen gelden ten deze de gewone bepalingen op de burgerlijke rechtsvorde-ring.

Art. 221. (292) Echtscheiding kan nimmer door onderlinge toestem-ming plaats hebben.

Art. 222. (293) De gronden, welke eene echtscheiding kunnen ten gevolge hebben, bestaan alleen in de navolgende:

lo. overspel;

2o. kwaadwillige verlating;

3o. verordeeling wegens misdrijf tot eene vrijheidsstraf van vier jaren of langer, na het huwelijk uitgesproken;

4o. zware verwondingen of zoodanige mishandelingen, door den eenen echtgenoot jegens den anderen gepleegd, waardoor diens leven wordt in gevaar gebracht, of waardoor hem gevaarlijke verwondingen zijn toege-bracht.

Art. 223. (294) Wanneer één der echtgenooten tot eenige straf is ver-wezen, bij een vonnis, waaruit van een begaan overspel blijkt, zal men tot het bekomen van echtscheiding gecne andere formaliteiten behoeven in acht te nemen, dan dat aan den rechter een afschrift van dat vonnis worde aangebo-den, met bijvoeging van het bewijsschrift, dat het vonnis door geene wettige rechtsmiddelen aan eenig beroep onderworpen is.

Deze bepaling is insgelijks toepasselijk, wanneer de echtscheiding ge-vraagd wordt uit hoofde van de veroordeeling van één der echtgenooten wegens misdrijf tot eene vrijheisstraf van vier jaren of langer.

Art. 224. (295) De eisch tot echtscheiding uit hoofde van kwaadwil lige verlating zal worden gedaan, die van Europeanen en van Chineezen, bij den rechter der laatste gemeene woonplaats, welke de echtgenooten ten tijde der verlating hebben gehad, die van Inlandsche Christenen bij den rechter van den eischer. Hij kan alleen worden toegestaan, wanneex degene der echtgenooten, die de echtelijke woning, zonder wettige oorzaak, heeft verlaten, in zijne wreigering volhardt om tot zijnen echtgenoot terug te keeren.

De rechtsvordering daartoe kan niet vroeger worden aangevangen, da a

35

na verloop van vijf jaren, te rekenen van het tijdstip, waai'op de echtgenoot de echtelijke woning verlaten heeft. Ten aanzien van Inlandsche Christe-nen wordt deze. termijn tot één jaar ingekort.

Wanneer de verwijdering eene wettige oorzaak heeft tot grond gehad, zullen de termijnen in het vorige lid bedoeld beginnen te loopen van het oogenblik, waarop die oorzaak heeft opgehouden.

Art. 225. (296) De vrouw, hetzij eischeresse tot echtscheiding, hetzij verweerderesse, kan, met bewilliging van den rechter, gedurende den loop van het geding, de woning van den man verlaten.

Art. 226. (297) De vrouw is bevoegd eene uitkeering tot onderhoud te vorderen, welke door den rechter bepaald zijnde, de man verplicht is aan haar, gedurende het rechtsgeding, te voldoen.

Art. 227. (298) Zijn de echtgenooten Europeanen of Chineezen, dan staat het den rechter vrij, hangende het geding, de uitoefening van de ouder-lijke macht geheel of gedeeltelijk te schorsen en aan den anderen der ouders of een ander door hem aan to wijzen persoon of aan de weeskamer zoodanige bevoegdheden ten aanzien van den persoon en de goederen der kinderen toe te kennen, als hij zal oirbaar achten.

Tegen deze beschikkingen is geenerlei voorziening toegelaten. Zij be-houden hare kracht, totdat de uitspraak, waarbij de eisch tot echtscheiding is afgewezen, kracht van gewijsde heeft verkregen, of, ingeval van toewijzing van dien eisch, ééne maand is vcrloopen, nadat de dientengevolge gegeven beschikking tot voorziening in de voogdij kracht van gewijsde heeft verkregen.

Op de kosten ingevolge het eerste lid gemaakt zijn het zevende en het achtste lid van artikel 375 toepasselijk.

Geldt het een huwelijk van Inlandsche Christenen, dan neemt de rechter, desgeraden achtende, mede de noodige beschikkingen ten aanzien van de ver-zorging der kinderen, om hangende het geding van kracht te zijn.

Art. 228. (299) De rechten van den man, opzichtelijk het beheer der goederen van de vrouw, worden, gedurende het geding, niet geschorst; be-houdens de bevoegdheid der vrouw om, ter bewaring van haar recht, gebruik te maken van de behoedmiddelen, welke bij de wettelijke bepalingen op de burgerlijke rechtsvordering of bij gebreke van deze door den rechter zijn aan-gewezen.

Alle akten van den man, waardoor de rechten van de vrouw opzettelijk verkort worden, zijn nietig.

Art. 229. (300) Het recht om echtscheiding te vorderen vervalt door de verzoening der echtgenooten, om het even of die verzoening hebbe plaats gehad nadat de eene echtgenoot had kennis gedragen van de daadzaken, welke grond tot de rechtsvordering hadden kunnen opleveren, dan wel nadat de eisch tot echtscheiding in rechten gedaan is.

Die verzoening wordt verondersteld, wanneer man en vrouw weder samen wonen, nadat laatstgemelde de gemeenschappelijke woning, op verlof van den rechter, had verlaten.

Art. 230. (301) De echtgenoot, die eene nieuwe rechtsvordering aan-vangt, op grond van eene nieuwe oorzaak, na de verzoening opgekomen, mag, ter staving van zijnen eisch, van de oude redenen gebruik maken.

Art. 231. (302) De rechtsvordering tot echtscheiding, uit hoofde van kwaadwillige verlating, vervalt, indien.de echtgenoot, vóór het uitspreken der

echtscheiding, in de echtelijke wnoing' terugkeert. Wanneer echter, na de terugkeering, de echtgenoot andermaal, zonder wettige oorzaak, de echtelijke woning verlaat, zal de andere echtgenoot cene nieuwe rechtsvordering tot echtscheiding kunnen aanvangen, zes maanden na de verlating, en van de oude redenen tot staving van zijnen eisch gebruik maken. Ten aanzien van Inlandsche Christenen wordt deze termijn tot één maand ingekort.

Deze nieuwe rechtsvordering tot echtscheiding zal door een opgevolgde terugkeering van den echtgenoot, niet vervallen.

Art. 232. (303) Indien in do beide gevallen, bij artikel 223 voorzien, de echtgenoot zes maanden heeft laten verloopen, te rekenen van den dag, waarop het vonnis kracht van gewijsde bekomen heeft, is hij niet meer ontvankelijk om eene rechtsvordering tot echtscheiding aan te vangen.

Indien de ééne echtgenoot zich buiten Nederlandsch-Indië bevindt, op het tijdstip der veroordeeling van den anderen, zal de voorschreven termijn van zes maanden aanvang nemen, te rekenen van den dag der terugkeering.

Art. 233. (304) De rechtsvordering tot echtscheiding vervalt, indien één der beide echtgenooten vóór de uitspraak is overleden.

Art. 234. (305) Het huwelijk wordt ontbonden door het vonnis en de inschrijving van de daarbij uitgesproken echtscheiding in de registers van den burgerlijken stand.

Deze inschrijving geschiedt op verzoek van partijen of van eene derzelve, ter plaatse waar het register waarin het huwelijk is ingeschreven, berust.

Wanneer echter het vonnis een huwelijk van Inlandsche Christenen betreft, zal tot dat einde door den griffier ambtshalve een ongezegeld uittreksel uit het vonnis behelzende de voor de inschrijving vereischte gegevens onverwijld worden toegezonden aan den ambtenaar van den burgerlijken stand, bij wien dat huwelijksregister berust.

Is het huwelijk buiten Nederlandsch-Indië voltrokken, dan geschiedt de inschrijving in de registers van den burgerlijken stand te Batavia.

De inschrijving moet geschieden binnen den termijn van zes maanden, te rekenen van den dag, waarop het vonnis voor geen wettelijk beroep vatbaar is.

Indien de inschrijving binnen dien termijn niet is geschied, vervalt daar-door de kracht van het vonnis waarbij de echtscheiding is uitgesproken en kan die om dezelfde redenen niet opnieuw worden geëischt.

Art. 235. (3056w) Onverminderd het voorgaande artikel moeten de vonnissen van echtscheiding openlijk worden bekend gemaakt op de wijze door de wettelijke bepalingen op de burgerlijke rechtsvordering voorgeschre-ven, of bij gebreke van deze door den rechter, zoonoodig, te bepalen.

Art. 236. (306) De Europeesche of' Chineesche echtgenoot, aan wien de eisch tot echtscheiding is toegewezen, behoudt alle voordeden, hem door den anderen echtgenoot ter zake des huwelijks, toegezegd, al ware het dat deze voordeelen wederkeerig bedongen mochten zijn.

Art. 237. (307) Daarentegen verliest de Europeesche of Chineesche echtgenoot, tegen wien de echtscheiding uitgesproken is, alle voordeelen, welke de andere echtgenoot ter zake des huwelijks aan hem had toegezegd.

37

Art. 238. (308) Door de echtscheiding van Europeanen of Chineezen worden niet dadelijk opvorderbaar de bedongen voordeelen, welke eerst na den dood van één der echtgenooten gevolg moesten hebben; maar hij, aan wien de eisch tot echtscheiding is toegewezen, kan zijn recht tot die voordeelen eerst na het overlijden van de wederpartij doen gelden.

Art. 239. (309) Indien de echtgenoot, op wiens verzoek de echtschei-ding is uitgesproken, geène genoegzame inkomsten heeft tot zijn levensonder-houd, zal de rechter hem uit de goederen van den anderen echtgenoot eene uitkeering tot onderhoud mogen loeleggen.

Art. 240. (310) Die uitkeering zal worden bepaald volgens den staat en het fortuin van dengene der echtgenooten, die haar verschuldigd is.

Ingeval van merkelijke vermindering van zijn fortuin, zal de uitkeering kunnen worden ingekort, en zij zal zelfs ten eenenmale ophouden, zoodra de andere partij deze niet A^erder behoeft.

Art. 241. (311) De verplichting tot het verschaffen van levensonder-houd levensonder-houdt op door den dood van een der echtgenooten.

Art. 242. (312) De uitkeeringen, welke door derden bij een huwelijks-contract aan Europeesche of Chineesche echtgenooten zijn besproken, blijven bij voortduring verschuldigd aan dengene der gescheiden echtgenooten, te wiens behoeve zij beloofd waren.

Art. 243. (S12J)is) Bij echtscheiding van Europeanen of van Chineezen zullen met betrekking tot de zorg voor en de voogdij over de uit het huwelijk gesproten kinderen de bepalingen der artikelen 244 tot en met 249 worden in acht genomen.

Bij echtscheiding van Inlandsehe Christenen zal de rechter bij zijne uit-spraak inzake de echtscheiding tevens voor ieder der uit het huwelijk ge-sproten kinderen afzonderlijk, bepalen welke der gescheiden echtgenooten daarover de voogdij zal uitoefenen en met de zorg voor hunne opvoeding en onderhoud zal belast zijn, alsmede welke bijdrage in de kosten daarvan door den anderen echtgenoot moet worden voldaan. Op vordering van elke der beide gewezen echtgenooten kunnen na verhoor of behoorlijke oproeping van den anderen deze bepalingen later gewijzigd worden, zoo daartoe termen zijn.

Art. 244. (313) Bij het uitsproken der echtscheiding tusschen Euro-peesche of Chineesche echtgenooten bepaalt de rechter den dag, waarop de ouders en de bloedverwanten of aangehuwden der minderjarige kinderen zul-worden gehooi-d omtrent de voorziening in de voogdij.

Na verhoor of behoorlijke oproeping van de ouders en de bloedverwanten of aangehuwden der minderjarigen ingevolge het voorgaand lid, beslist de rech-ter, ten aanzien van ieder kind, wie der ouders, behoudens het geval dat deze beide van de ouderlijke macht zijn ontheven of ontzet, daarover de voogdij zal uitoefenen, met inachtneming van vroegere rechterlijke uitspraken, waarbij zij van de ouderlijke macht mochten zijn ontheven of ontzet.

Deze beschikking werkt niet vroeger dan den dag, waarop de uitspraak der echtscheiding kracht van gewijsde heeft verkregen. Vóór dien dag geschiedt geene beteekening en staat verzet noch hooger beroep open.

Tegen de beschikking kan diegene der ouders, die niet tot voogd is benoemd,

in verzet komen, wanneer hij op de in het tweede lid bedoelde oproeping niet is verschenen. Dit verzet moet worden gedaan binnen dertig dagen nadat de beschikking aan hem is beteekend.

Diegene der ouders die, op de oproeping verschenen niet tot voogd is be-noemd, of wiens verzet is afgewezen, kan binnen dertig dagen na den dag in het derde lid bedoeld van de beschikking in hooger beroep komen.

Art. 245. (314) De rechter kan, op grond van omstandigheden, ont-staan nadat het vonnis tot echtscheiding in kracht van gewijsde is gegaan, de krachtens het tweede lid van het voorgaande artikel gegeven beschikkingen wij-zigen op verzoek van beide of één der ouders, na verhoor of behoorlijke oproe-ping van beide ouders, do weeskamer en de bloedverwanten of aangehuwden der minderjarigen. Deze beschikking kan uitvoerbaar verklaard worden bij voorraad niettegenstaande verzet of beroep, met of zonder borgtocht, en artikel 218, derde lid, is daarop toepasselijk.

Art. 246. (315) Indien de minderjarigen zich niet reeds bevinden in de feitelijke macht van dengene, die ingevolge artikel 244 of artikel 245 met de voogdij is belast of van. dengene der ouders, den anderen persoon of de wees-kamer, aan wie de kinderen mochten zijn toevertrouwd krachtens artikel 227,

• eerste lid, wordt in de beschikking tevens de afgifte der kinderen bevolen.

De bepalingen van het tweede, derde, vierde en vijfde lid van artikel 377 zijn ten deze toepasselijk.

Art. 247. (316) Bij de beslissing, in het tweede lid van artikel 244 be-doeld, kan de rechter, na verhoor of behoorlijke oproeping als in dat lid bedoeld

Art. 247. (316) Bij de beslissing, in het tweede lid van artikel 244 be-doeld, kan de rechter, na verhoor of behoorlijke oproeping als in dat lid bedoeld

In document EEN OP ONTWERP (pagina 45-53)