• No results found

DERTIENDE TITEL

In document EEN OP ONTWERP (pagina 56-66)

Van het vaderschap en de afstamming1 der kinderen.

A 1 g e m e e n e b e p a 1 i n g.

Art. 274. (339M.S) Op de Inlandsche Christenen is deze titel toepasse-lijk met uitzondering van artikelen 276 tot en met 279, 281 tot en met 285, 290, 291, 293, 302 en 303; en met dien verstande dat het tegenbewijs tegen het in artikel 275 gesteld vermoeden door alle middelen toegelaten is.

Op niet-Christen Inlanders en niet-Christen Vreemde Oosterlingen andere dan Chineezen zijn van dezen titel alleen toepasselijk artikel 305 tweede lid, en 315 tot en met 330. Overigens geldt voor deze groepen ten aanzien van

43

de onderwerpen van dezen titel voor • zooverre zij niet in eenige algemeene verordening te hunnen opzichte geregeld zijn, hun adatreeht.

E E R S T E AFDEELING-.

Van wettige kinderen.

Art. 275. (340) Het kind, hetwelk staande huwelijk is geboren of ver-wekt, heeft den man tot vader.

Art. 276. (341) Door den Europeeschen of Chineeschen man of hunne erfgenamen kan de wettigheid van een kind, hetwelk vóór den honderd tach-tigsten dag des huwelijks geboren is, worden ontkend op den voet der arti-kelen 277 tot en met 285. Nochtans zal de ontkenning geen plaats kunnen hebben in de navolgende gevallen:

lo. wanneer de man, vóór het huwelijk, van de zwangerschap heeft kennis gedragen ;

2o. wanneer hij bij het opmaken van de akte van geboorte tegenwoordig is geweest en deze akte door hem is onderteekend of eene door hem gegeven verklaring inhoudt, dat hij niet kan teekenen;

3o. wanneer het kind niet levend is ter wereld gekomen.

Art. 277. (342) De man kan de wettigheid des kinds ontkennen, indien hij bewijst, dat hij sedert den drie honderdsten tot den honderd tachtigsten dag vóór de geboorte van het kind, hetzij uit hoofde van verwijdering, hetzij door de gevolgen van eenig toeval, in de natuurlijke onmogelijkheid geweest is met zijne vrouw gemeenschap te hebben.

De man kan, door zich op zijne natuurlijke onmacht te beroepen, niet ontkennen dat het kind het zijne is.

»

Art. 278. (343) De man kan de wettigheid des kinds niet ontkennen op grond van overspel, tenware de geboorte voor hem zij verborgen gehou-den; in welk geval hij zal worden toegelaten om het bewijs, dat hij de vader des kinds niet is, tot volkomenheid te brengen.

Art. 279. (344) Hij kan de wettigheid ontkennen van een kind, het-welk geboren is drie honderd dagen na dien, waarop een vonnis tot scheiding van tafel en bed kracht van gewijsde heeft verkregen, onverminderd het ver-mogen van de vrouw om alle zoodanige daadzaken aan te voeren, welke ge-schikt mochten zijn tot bewijs, dat haar man de vader des kinds is.

Wanneer de ontkenning is geldig verklaard, zal door de verzoening der echtgenooten het kind geenen wettigen staat kunnen verkrijgen.

Art. 280. (345) Het kind, hetwelk drie honderd dagen na de ont-binding des huwelijks wordt geboren, is onwettig.

Art. 281. (346) I n de gevallen, bij de artikelen 276, 277, 278 en 279 voorzien, zal de man de wettigheid des kinds moeten ontkennen, binnen céne maand, indien hij zich bevindt op de geboorteplaats van het kind, of binnen den omtrek daarvan:

binnen twee maanden, na zijne terugkomst, indien hij afwe*g is;

binnen twee maanden na de ontdekking van het bedrog, indien men de geboorte van het kind voor hem had verborgen gehouden.

Alle buiten rechten verleden akten, inhoudende de ontkenning van den man, zijn krachteloos, zoo zij niet hinnen twee maanden van eene rechts-vordering zijn achtervolgd.

Indien de man, na de ontkenning, hij eene buiten rechten verleden akte, te hebben gedaan, komt te overlijden binnen den voorschreven termijn, zal aan zijne erfgenamen een nieuwe termijn van twee maanden geopend zijn, ten einde hunne rechtsvordering aan te vangen.

Art. 282. (347) De rechtsvordering, door den man aangevangen, ver-valt, indien de erfgenamen haar niet voortzetten binnen twee maanden, te rekenen van het overlijden van den man.

Art. 283. (348) Wanneer de man is overleden, voordat hij zijn recht te dezen opzichte heeft doen gelden, maar terwijl de tijd daartoe nog loopende wa', zullen, de erfgenamen de wettigheid dos kinds niet kunnen ontkennen, dan alleen in het geval van artikel 277.

De rechtsvordering tot het betwisten van de wettigheid van het kind zal moeten worden aangevangen binnen den tijd van twee maanden, te rekenen van het tijdstip waarop het kind zich zal hebben in het bezit gesteld yan de goederen van den man, of van het tijdstip, waarop de erfgenamen in dat bezit door het kind gestoord zijn.

Art. 284. (349) In de gevallen waarin de erfgenamen, naar aanleiding van de artikelen 281, 282 en 283 bevoegd zijn om eene rechtsvordering tot het betwisten der wettigheid van een kind aan te vangen of te vervolgen, zullen zij een termijn hebben van één jaar, indien één of meer hunner buiten Ncderlandsch-Indië woonachtig zijn.

Ingeval van oorlog ter zee wordt die termijn verdubbeld.

Art. 285. (350) Alle rechtsvordering tot het ontkennen van de wet-tigheid van een kind zal gericht moeten worden tegen eenen bijzonderen aan het kind toe te voegen voogd, en zal de moeder behoorlijk in het geding moeten worden opgeroepen.

Art. 286. (351) De afstamming van wettige kinderen wordt bewezen door de akten van geboorten, in de registers van den burgerlijken stand inge-schreven.

Bij gebreke van zoodanige akten, is het ongestoord bezit van den staat van wettig kind voldoende.

Art. 287. (352) Het bezit van dien staat wordt bewezen, door daad-zaken, welke hetzij te zamen, hetzij afzonderlijk, de betrekking van afstam-ming en verwantschap tusschen eenen bepaalden persoon en het geslacht, tot hetwelk hij beweert te behooren, aantoonen.

De voornaamste van deze daadzaken zijn onder anderen:

dat die persoon altijd den naam heeft gedragen, van den vader, van wien hij beweert af te stammen;

dat de vader hem als zijn kind heeft behandeld, en als zoodanig in zijne opvoeding, zijn onderhoud en zijne kostwinning heeft voorzien;

dat hij aanhoudend als zoodanig in de maatschappij erkend is;

dat dé nabestaanden hem als zoodanig erkend hebben.

Art. 288. (353) Niemand kan zich op eenen staat beroepen, welke strijdig is met dien, welken zijne akte van geboorte en het bezit, met die

4'5

akte overeenstemmende, hem geven, en wederkeerig kan niemand den staat betwisten van dengene, die een bezit heeft, overeenkomstig zijne akte van geboorte.

Art. 289. (354) Bij gebreke van zoodanige akte en onafgebroken bezit van staat, of wanneer het kind onder valschc namen, of als geboren nit eenen vader en eene moeder, die onbekend zijn, in de registers van den burgerlijken stand is ingeschreven, kan de afstamming uit Europaesche of Chineesche ouders door getuigen bewezen worden.

Dit bewijs kan nochtans niet worden toegelaten, clan wanneer er een begin is van bewijs door geschrifte; of wanneer de vermoqdens of aanwij-zingen, voortvloeiende uit daadzaken, welke reeds onbetwistbaar zijn, als ge-noegzaam zwaarwichtig kunnen worden beschouwd om zoodanig middel van bewijs toe te laten.

In de gevallen in het eerste lid bedoeld, is het bewijs van afstamming uit Inlandsehe Cbristen-ouders aan geen bepaald middel gebonden.

Art. 290. (355) Het in het tweede lid van het vorige artikel bedoelde begin van bewijs geschrifte vloeit voort uit familiebescheiden., uit re-gisters en huiselijke papieren van den vader of de moeder, of ook wel uit openbare of onderhandsche akten, voortkomende van iemand, die in het geschil betrokken is, of, nog in leven zijnde, daarbij belang zoude hebben giehad.

Art. 291. (356) Het tegenbewijs kan bestaan in alle zoodanige mid-delen als geschikt zijn om aan te toonen, dat degene, die zich op zijne afstam-ming beroept, het kind niet is van de moeder, die hij voorgeeft te hebben;

of ook, het moederschap bewezen zijnde, dat hij het kind niet is van den man van die moeder.

Art. 292. (357) De burgerlijke rechter alleen is bevoegd om kennis te nemen van rechtsvorderingen, waarbij men zich op eenigen staat beroept.

Art. 293. (358) De strafvervolging wegens het misdrijf van verduiste-ring van staat kan echter, voor zoover het den staat van Kuropeesch of Chi-neesch kind geldt, niet worden aangevangen, voordat het eindvonnis over het geschil van dien staat is uitgesproken.

Wanneer evenwel de belanghebbende partijen stilzitten, kan eene straf-vervolging uit hoofde van verduistering van staat worden aangevangen, mits er een begin van bewijs bij geschrifte, overeenkomstig artikel 290 aanwezig zij, en over het aanwezen van dat begin van bewijs aanvankelijk zij beslist.

In het laatste geval zal de voortzetting der strafvervolging door geen burgerlijk geding kunnen worden geschorst.

Art. 294. (359) De rechtsvordering tot inroeping van den staat is, ten opzichte van het kind, aan geene verjaring onderworpen.

Art. 295. (360) Deze rechtsvordering kan door de erfgenamen van het kind, hetwelk zijnen staat niet heeft ingeroepen, niet worden aangevangen, tenware het kind minderjarig, of binnen drie jaren na zijne meerderjarig-heid mocht overleden zijn.

Art. 296. (361) De erfgenamen kunnen echter zoodanige rechtsvorde-ring voortzetten, wanneer zij door het kind is aangelegd, tenzij dit het geding drie jaren na de laatste procesakte hebbe onvervolgd gelaten.

T W E E D E AFDEELING.

Van de wettiging van natuurlijke kinderen.

Art. 297. (362*) Kinderen buiten huwelijk verwekt, met uitzondering van degenen die in overspel of in bloedschande zijn geteeld, worden door het opvolgend huwelijk van hunnen vader en hunne moeder gewettigd, wan-neer deze hen, vóór het aangaan des huwelijks, wettiglijk hebben erkend, of wanneer die erkenning plaats heeft bij de akte van voltrekking zelve.

Art. 298. (363) Kinderen, uit ouders geboren, tusschen wie, zonder bekomen dispensatie geen huwelijk mocht bestaan, kunnen op geene andere wijze worden gewettigd, dan door hunne erkenning bij de huwelijksakte.

Art. 2S9. (364) Indien de ouders voor of bij het aangaan des huwe-lijks mochten hebben verzuimd hunne natuurlijke kinderen te erkennen, kan dit verzuim worden hersteld door brieven van wettiging, door den Gouver-neur-Generaal, na ingewonnen advies van het hooggerechtshof, verleend.

Ten aanzien van de Inlandsche Christenen kan de Gouverneur-Generaal het verkenen dezer brieven overdragen aan den plaatselijken rechter, die als-dan geen advies behoeft in te winnen.

Art. 300. (365) Op gelijke wijze als bij het vorige artikel is bepaald, kunnen ook worden gewettigd natuurlijke en wettiglijk erkende kinderen uit ouders geboren, die, uithoofde van het overlijden van één hunner, hun voor-genomen-huwelijk niet hebben kunnen tot stand brengen, alsmede natuur-lijke kinderen, door een Europeeschen of Chineeschen vader wettiglijk erkend en geboren uit een moeder, die tot eene andere bevolkingsgroep behoort, indien de moeder is overleden.

Art. 301. (366) In de gevallen, bij de laatstvoorgaan.de twee artikelen uitgedrukt, zal het hooggerechtshof desgeraden oordeelende, alvorens zijn

advies uit te brengen, de bloedverwanten der verzoekers hooren of doen hooren, en zelfs kunnen bevelen, dat het verzoek ter wettiging, door middel van aan te wijzen openbare nieuwspapieren, worde bekend gemaakt.

Ingeval gebruik gemaakt is van de bevoegdheid in het tweede lid van artikel 299 zullen gelijke verhooren door den plaatselijken rechter kunnen gehouden worden. Alsdan wordt de wijze van openbaarmaking van het ver-aoek, wanneer de rechter haar noodig oordeelt, door hem naar de omstandig-heden bepaald.

Art. 302. (367) AVettiging, hetzij door het opvolgend huwelijk der ouders, hetzij, in het geval van artikel 299, bij brieven van wettiging ver-leend, heeft tem gevolge, dat op de kinderen dezelfde wettelijke bepalingen toepasselijk zijn, alsof zij sedert het huwelijk waren geboren.

Art. 303. (368) In de gevallen, bij artikel 300 voorzien, heeft de wet-tiging slechts kracht van den dag, waarop de brieven door den Gouverneur-Generaal zijn verleend; zij kan alzoo, ten aanzien der erfopvolging, niet

47

strekken ten nadeele van wettige voorkinderen, gelijk zij ook niet werkt iii de erfopvolging van andere bloedverwanten, dan voor zooverre deze in het verleenen der brieven van wettiging hebben toegestemd.

Art. 304. (369) Op gelijke wijze, en onder dezelfde bepalingen als bij de vorige artikelen is vermeld, kunnen ook reeds overledene kinderen, welke nakomelingen hebben nagelaten, gewettigd worden; in welk geval de wettiging ten voordeele van die nakomelingen strekt.

D E E D E APDEELING.

Van de erkenning van natuurlijke kinderen.

Art. 305. (370) Door het erkennen van een natuurlijk kind worden bur-gerlijke betrekkingen geboren tusselien dat kind en zijnen vader of zijne moe-der, die het heeft erkend, — bij erkenning door Inlandsche Christenen bo-vendien tusschen het kind en de bloed- en aanverwanten van den vader of de moeder.

Wanneer de moeder behoort tot een andere bevolkingsgroep dan de vader, heeft de erkenning door den laatste ten gevolge dat het kind publiek-en privaatrechtelijk dipubliek-ens staat volgt.

Art. 306. (371) Het erkennen van een natuurlijk kind kan door alle authentieke akten geschieden, wanneer zulks niet reeds bij de akte van ge-boorte of ter gelegenheid van het aangaan des huwelijks gedaan is.

Zoodanige erkenning kan plaats hebben door een akte, bij den ambte-naar van den burgerlijken stand opgemaakt en in het register van geboorten, volgens hare dagteekening, ingeschreven. Van die erkenning moet melding worden gemaakt op den kant van de akte van geboorte, zoo die aanwezig is.

Indien de erkenning van het kind bij een andere authentieke akte is gedaan, kan ieder belanghebbende vorderen dat daarvan melding worde ge-maakt op den kant der akte van geboorte.

In geen geval kan het verzuim der aanteekening van een erkenning op den kant der geboorteakte aan het erkende kind worden tegengeworpen, ten einde zijnen verkregen staat te betwisten.

De erkenning wordt verondersteld ten aanzien van :

lo. den Inlandschen Christen, die zelf de aangifte van geboorte gedaan hebbende, in de alite van geboorte als de vader van het kind vermeld staat ;

2o. de inlandsche Christenvrouw die in de akte van geboorte als de moeder van het kind vermeld staat, behoudens haar recht tot betwisting inge-volge artikel 311 ;

3o. de personen die in de akte van voltrekking van een Inlandsen Christen-huwelijk als ouders der te voren uit hen geboren kinderen vermeld staan.

Art. 307. (372) De erkenning van een natuurlijk kind, door eenen minderjarige gedaan, zal niet van waarde zijn, tenzij de minderjarige den vollen ouderdom van zestien jaren hebbe bereikt, en de erkenning niet het gevolg zij van dwang, dwaling, bedrog of verleiding.

Eene minderjarige dochter nochthans zal die erkenning kunnen doen, voordat zij den ouderdom van zestien jaren vervuld heeft.

Art, 303. (373) Kinderen, in overspel of in bloedschande geteeld,

kunnen niet geldig worden erkend, behoudens, ten opzichte van laatstge-melden, de bepaling van artikel 298:

_ Art. 309. (374) Behalve in het geval bedoeld in het vijfde lid van artikel 306, zal geene erkenning van een natuurlijk kind door den vader, gedurende het leven van de moeder, tot welke bevolkingsgroep deze .ook be-hoore, worden aangenomen, wanneer zij niet in die erkenning heeft toege-stemd.

Wanneer zoodanig kind na het overlijden der moeder erkend is, heeft de erkenning geen gevolg dan alleen met opzicht tot den vader.

Art. 310. (375) De erkenning, staande huwelijk, door een Europee-sehen of Chineeschen echtgenoot gedaan, ten voordeele van een natuurlijk kind, hetwelk hij, vóór zijn huwelijk, bij eenen anderen persoon dan zijn echtgenoot verwekt heeft, -kan noch aan dien echtgenoot, noch aan de kin-deren uit dat huwelijk geboren, schade toebrengen.

Niettemin zal die erkenning hare gevolgen hebben na de ontbinding van dat huwelijk, wanneer daaruit geene nakomelingen overblijven.

Erkenning door Inlandsche Christenen heeft steeds de volledige naar het voor hem geldend recht aan afstamming verbonden gevolgen.

Art. 311. (376) Alle erkenning, door den vader of de moeder gedaan, gelijk mede alle inroeping van staat van de zijde van het kind, lean betwist worden door al degenen, die daarbij belang hebben.

Art. 312. (377) De rechtsvordering tot inrocping van staat op grond van beweerd vaderschap wordt tegen een Europeaan of Chinees niet toe-gelaten.

Ingeval echter van eenig misdrijf, bij de artikelen 285 tot en met 287, 294 of 332 van het Wetboek van Strafrecht voorzien, wanneer het tijdstip, waarop het misdrijf begaan is, -met dat der zwangerschap overeenstemt, kan de schuldige, op de daartoe gedane vordering der belanghebbende partijen, verklaard worden vader van het kind te zijn.

Tegen een Inlandsch Christen is deze rechtsvordering toegelaten behou-dens artikel 314 en de bepalingen van het derde en vierde lid van het volgend artikel zijn daarop gelijkelijk toepasselijk.

Art. 313. (378) De rechtsvordering tot inroeping van staat op grond van beweerd moederschap wordt toegelaten.

In zoodanig geval is het kind verplicht te bewijzen, dat het is hetzelfde kind van hetwelk de moeder is bevallen.

De bewijslevering is aan geen bepaald middel gebonden. Tegenbewijs is door alle middelen toegelaten. De beslissende eed kan niet worden op-gedragen.

De getuigenverhooren en pleidooien worden gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren. De uitspraak geschiedt in het openbaar.

Art. 314. (379) De rechtsvorderingen tot inroeping van staat bedoeld bij het tweede en het derde lid van artikel 312 en bij artikel 313 worden niet toegelaten in de gevallen waarin, volgens artikel 308, de erkenning niet kan plaats hebben.

49

Art. 315. (o79bis) De Europeesche of Chineesche vader van een na-tuurlijk kind, dat niet door hem erkend is, is verplicht, door een uitkeering, in het onderhoud en de opvoeding van het kind gedurende de minderjarig-heid, te voorzien.

Vader wordt vermoed te zijn degene, die met de moeder gemeenschap heeft gehad tusschen den driehonderd en eersten en den honderd negen en zeventigsten dag voorafgaande aan dien, waarop het kind is geboren.

De rechtsvordering, tot voorziening in het onderhoud en de opvoeding wordt afgewezen:

indien de verweerder bewijst, dat de moeder binnen den in het voorgaand lid bedoelden termijn, met een of meer anderen gemeenschap heeft gehad, tenzij uit deze gemeenschap het kind onmogelijk kan zijn ontvangen; of, in het algemeen,

indien de rechter in gemoed« overtuigd is, dat de verweerde niet is de vader van het kind.

Art. 316. (o79ter). De rechtsvordering in het voorgaand artikel be-doeld, wordt ingesteld bij den Europeeschen rechter ter woonplaatse van het kind en verjaart door verloop van vijf jaren, te rekenen van den dag der geboorte van het kind.

Het vonnis, waarbij de vordering wordt toegewezen, houdt in eene ver-oordeeling tot betaling van het wekelijks, maandelijks of driemaandelijks aan den voogd van het kind uit te keeren bedrag. De rechter stelt daarbij zoo mogelijk de tot zekerheid der betaling noodige waarborgen vast. Hij kan echter, indien daartoe gronden zijn, tot uitkeering van een som ineens ver-oordeelen.

Art. 317. (319quater) Het bedrag der uit te keeren gelden wordt be-paald naar de behoeften van het kind, in verband met zijn landaard, het inkomen van den verweerder en het getal en de hoedanigheid dergenen, wier onderhoud volgens dit wetboek ten laste van den verweerder komt.

Indien de verweerder bewijst, dat de voorziening in de kosten van onder-houd en opvoeding van een erkend kind door zijn ouders geheel of ten deele verzekerd is, wordt het bedrag der uit te keeren gelden dienovereenkomstig lager bepaald.

In geen geval echter wordt dit bedrag lager bepaald dan de helft der overeenkomstig het eerste lid bepaalde kosten van opvoeding en onderhoud.

E r is geene bijdrage verschuldigd over den tijd, die op het oogenblik van het instellen der rechtsvordering reeds meer dan vijf jaren is verstreken.

E r is geene bijdrage verschuldigd over den tijd, die op het oogenblik van het instellen der rechtsvordering reeds meer dan vijf jaren is verstreken.

In document EEN OP ONTWERP (pagina 56-66)