• No results found

DERDE TITEL

In document EEN OP ONTWERP (pagina 129-149)

VAN ZAKEN

DERDE TITEL

Van eigendom.

BEESTE AFDEELING.

Algemeene bepalingen.

Art. 665. (693) Eigendom is het recht om van e ene zaak het vrij genot te hebben en daarover op de volstrekste wijze te beschikken, mits men er geen gebruik van make, strijdende tegen de wetten of de openbare verorde-ningen, daargesteld door zoodanige macht, die daartoe de bevoegdheid heeft, en mits men aan de rechten van anderen geen hinder toebrenge ; alles

behoudens de onteigening ten algemeenen nutte tegen behoorlijke schade-loosstelling, ingevolge wettelijke bepalingen.

Art. 666. (694) De eigendom van den grond wordt, behoudens tegen-bewijs, vermoed in zich te bevatten den eigendom van hetgeen op en in den grond is.

De eigenaar kan op den grond alle beplantingen doen en gebouwen stel-len, welke hij goedvindt; behoudens de uitzonderingen in den vijfden en zesden titel van dit boek gemaakt.

Onder den grond mag hij naar goedvinden bouwen en graven, en uit dat graven alle vruchten trekken, welke het. kan opleveren, behoudens de wijzigingen, uit de wettelijke bepalingen op het stuk der mijnen, uitveening en andere dergelijke voorwerpen voortvloeiende.

Art. 667. (695) Ieder eigendom wordt vermoed vrij te zijn.

Hij, die beweert eenig recht op eens anders zaak te hebben, moet dat recht bewijzen.

Art. 668. (696) De verdeeling van eene zaak, welke aan meer_ dan één persoon toebehoort, geschiedt overeenkomstig de regelen, ten opzichte van de scheiding en verdeeling der nalatenschappen voorgeschreven.

Art. 669. (697) De eigenaar heeft het recht om de aan hem toebehoo-rende zaak van iederen houder terug te vorderen, in den staat waarin zij zich bevindt.

Art. 670. (698) De bezitter te goeder trouw heeft het recht om alle vruchten, welke hij van de teruggevorderde zaak tot op den dag der rechts-vordering genoten heeft, voor zich te behouden. Hij is verplicht tot terug-gave van alle vruchten sedert den aanvang dier rechtsvordering genoten, onder aftrek van de kosten, tot de verkrijging dier vruchten, voor het be-bouwen, bezaaien en bearbeiden van den grond besteed.

Hij heeft wijders recht tot terugvordering der noodzakelijke uitgaven, tot het behoud en ten nutte der zaak aangewend, gelijk ook om de opge-ëischte zaak onder zich te houden, zoolang cle kosten en uitgaven, in dit artikel opgenoemd, niet aan hem zijn vergoed.

Art. 671. (699) Met hetzelfde recht en op dezelfde wijze kan de bezit-ter te goeder trouw bij de bezit-teruggave van de opgeëischte zaak bezit-terugvorderen de door hem in voege als voren besteede kosten tot het verkrijgen dier

vruch-ten, welke, op het oogenblik der teruggave, nog niet van den grond zijn gescheiden.

Art. 672. (700) Hij heeft daarentegen geene aanspraak op de terug-gave van zoodanige kosten, als door hem gemaakt zijn ter verkrijging van de vruchten, die hij ten gevolge van zijn bezit behoudt.

Art. 673. (701) Hij heeft evenmin recht om, bij de teruggave der zaak, de kosten en uitgaven in rekening te brengen, door hem gemaakt tot onderhoud der zaak, als welke onder de uitgaven tot behoud en ten nutte der zaak, hierboven in artikel 670 vermeld, niet worden verstaan.

"Wanneer er geschil ontstaat over hetgeen als kosten tot onderhoud moet worden beschouwd, zullen de voorschriften omtrent het vruchtgebruik te dien aanzien gevolgd worden.

Art. 674. (702) De bezitter te kwader trouw is verplicht:

10. om alle vruchten der opgeëischte zaak met haar terug te geven, zelfs de zoodanige die niet genoten zijn, indien de eigenaar die had kunnen genieten; hij kan echter, zooals dit in artikel 670 is bepaald, de kosten aftrekken of terugvorderen, welke door hem gedurende zijn bezit tot behoud der zaak zijn gemaakt, en ook de zoodanige die, tot de verkrijging der vruchten, voor het bebouwen, bezaaien en bearbeiden van den grond, zijn besteed;

2o. om alle kosten, schaden en interessen te vergoeden;

30. om, ingeval hij het goed niet mocht kunnen teruggeven, daarvan de waarde te voldoen, zelfs wanneer dat goed buiten zijne schuld, of bij toeval, is verloren gegaan, tenzij hij mocht kunnen bewijzen, dat de zaak evenzeer zoude vergaan zijn, indien de eigenaar die had bezeten.

Art. 675. (703) Hij, die zich op eene gewelddadige wijze heeft in het bezit gesteld, kan de door hem gedane uitgaven niet terugvorderen, al waren zij ook tot behoud van het goed noodzakelijk geweest.

Art. 676. (704) De uitgaven tot nut en verfraaiing blijven ten laste van dengene, die te goeder of te kwader trouw bezeten heeft, doch hij heeft het recht om de door hem aangebrachte voorwerpen van nut en verfraaiing tot zich te nemen, indien zulks kan geschieden zonder het goed te beschadigen.

Art. 677. (705) Hij, die de teruggave van eene ontvreemde of ver-lorene zaak vordert, is niet verplicht aan den houder den door dezen be-steden koopprijs terug te geven, ten ware de houder de zaak op eene jaar-of eene andere markt, op eene openbare veiling, jaar-of van eenen koopman gekocht heeft, die bekend staat in dergelijke voorwerpen gewoonlijk handel te drijven.

Art. 678. (706) In zee geworpene en door de zee opgeworpene goe-deren kunnen door den eigenaar worden teruggevorderd, met inachtneming der wettelijke voorschriften op dat stuk bestaande.

T W E E D E AFDEELING.

Van de wijze, waarop eigendom verkregen wordt.

Art. 679. (707) Eigendom van zaken kan op geene andere wijze worden verkregen, dan door toeëigening, door natrekking, door verjaring, door

wet-119

telijke of testamentaire erfopvolging en door opdracht of levering ten gevolge van eenen rechtstitel van eigendomsovergang, afkomstig van dengene, die ge-rechtigd was over den eigendom te beschikken.

Art. 680. (708) Boerende zaken, welke aan niemand toebehooren, wor-den het eigendom van wor-dengene, die zich deze het eerste toeeigent.

Art. 681. (709) Het recht om zich het wild of de visschen toe te eigenen behoort, bij uitsluiting, aan den eigenaar van den grond, waarop zich het wild, of van het water, waarin zich de visschen bevinden ; behoudens de rechten door derden verkregen, en onverminderd de wettelijke bepalingen op dat stuk.

Art. 682. (710) De eigendom van eenen schat behoort aan dengene, die dezen op zijn eigen grond gevonden heeft. Indien de schat op den grond van een ander gevonden wordt, behoort de eene helft aan den vmder, en de wederhelft aan den grondeigenaar.

Men verstaat door eenen schat al zoodanige verborgene of begravene zaak, waarop niemand zijn recht van eigendom kan bewijzen, en die door een louter toeval ontdekt is.

Art. 683. (711) Al hetgeen met eene zaak vereenigd is, of met haar één lichaam uitmaakt, behoort aan den eigenaar, volgens de regelen bij de volgende artikelen vastgesteld.

Art. 684. (712) Groote en kleine eilanden, en door aanslijking droog geworden platen, die zich in onbevaarbare en onvlotbare rivieren nederzetten, behooren aan de eigenaars der oevers aan de zijde, waar zij zich gevormd hebben. Indien het eiland zich niet aan éénen kant heeft opgeworpen, be-hoort het aan de eigenaars der beide oevers, te rekenen van de lijn, die men vooronderstelt in het midden van de rivier getrokken te zijn.

Art. 685. (713) Indien een stroom of eene rivier, door eenen nieuwen arnï te maken, het aan den oever liggend land van eenen eigenaar doorsnijdt en tot een eiland maakt, behoudt de eigenaar den eigendom van zijn land, zelfs wanneer dat eiland zich in eenen stroom of in eene bevaarbare en vlot-bare rivier gevormd had.

Art. 686. (714) De eigendom van stroomen en rivieren brengt mede den eigendom van den grond, waarover het water loopt.

Art. 687. (715) Indien een stroom of eene rivier eenen nieuwen loop aanneemt en zijne oude beddingen verlaat, nemen de eigenaars v a n d e gron-den welke zij hierdoor verloren hebben, bezit van de verlatene beddingen om zich schadeloos te stellen, een iegelijk naar evenredigheid van den grond, dien hij verloren heeft.

Art. 688. (716) De tijdelijke overstrooming van eenen stroom of eene rivier doet den eigendom noch verkrijgen noch verloren gaan.

Art. 689. (717) Verdronken landen blijven aan den eigenaar toebe-hooren.

Niettemin, indien hunne bepoldering of droogmaking door den Gouver-neur-Generaal, voor het algemeen belang, of tot beveiliging van nabij gelegen eigendommen, noodzakelijk wordt geacht, en door deskundigen bewezen wordt, dat die verdronken landen voor bepoldering of droogmaking vatbaar' zijn, zullen hunne eigenaars aangemaand worden om die te bewerkstelligen of daaraan deel te nemen, en, bij weigering of ontstentenis daarvan, van hunnen eigendom ten behoeve van den lande kunnen worden onteigend, tegen gelijktijdige voldoening van de waarde, waarop die gronden, als verdron-ken land, zullen worden geschat.

Art. 690. (718) De eigenaar van een zeeduin is van rechtswege eige-naar van den grond, waarop het zeeduin rust.

Indien een aan het zeeduin aangrenzend stuk lands door den wind met zand zoodanig wordt overstoven, dat het land met het zeeduin ver*eenigd wordt, en daarvan niet kan worden onderscheiden, wordt het land de eigen-dom van dengene, aan v/i en het zeeduin toebehoort, tenware het, binnen vijf jaren na de overstuiving, door eene afheining of grenspalen zij afgescheiden.

Art. 691. (719) De aanslijkingen en aanwassen, welke natuurlijk, langzamerhand en ongemerkt, aan de landen, bij een loopend water gelegen, aangroeien, worden aanspoelingen genaamd.

De aanspoeling komt ten voordeele van de eigenaars van den oever, zon-der onzon-derscheid of in den titel van eigendom al of niet melding worde ge-maakt van de hoegrootheid der landen; behoudens de wettelijke bepalingen opzichtelijk voet- en jaagpaden.

Art. 692. (720) De bij het tweede lid van het vorige artikel gemaakte bepaling is ook toepasselijk op aanspoelingen, welke aan de oevers van bevaar-bare meeren plaats hebben.

Dezelfde bepaling is eindelijk ook toepasselijk op aanwassen, gorsingen en schorren, door de zee aan de stranden en aan de oevers der rivieren, alwaar ebbe en vloed gaat, aangespoeld, hetzij de oever aan den lande of wel aan bijzondere personen of gemeenschappen, toebehoort.

Art. 693. (721) Aanspoeling heeft geen plaats ten aanzien van vijvers.

De eigenaars daarvan behouden steeds den grond, die door het water be-dekt wordt, wanneer het tot die hoogte gekomen is, dat de vijver zich daarvan ontlast, ofschoon ook de hoeveelheid van het water naderhand weder afneme.

Zoo ook, omgekeerd, verkrijgt de eigenaar van den vijver geen recht op de landen aan den oever gelegen, die door het water van zijnen vijver, bij buitengewone hoogte daarvan, overdekt worden.

Art. 694. (722) Het wordt als geene aanspoeling aangemerkt, indien een stuk lands door het geweld van den stroom in eens van het eene land afgescheurd en aan het andere aangeworpen wordt, mits de eigenaar zijn recht binnen drie jaren na die gebeurtenis doe gelden. Na dit tijdsverloop, wordt ook dat afgescheurde en niet gevorderde stuk gronds de eigendom van dengene, aan wiens land het aangeworpen is.

Art. 695. (723) Al hetgeen op een erf geplant of gezaaid is, behoort aan den eigenaar des gronds, met uitzondering der beplantingen en bezaaiin-gen, bedoeld in artikel 606 No. 7.

121

Art. 696. (724) Al hetgeen op een erf gebouwd is, behoort aan de grondeigenaars mits het gebouwde met den grond vereenigd zij ; behoudens de wijzigingen in de artikelen 698 en 699 voorkomende, en met uitzondering der gebouwen en werken, bedoeld in artikel 606 No. 7.

Art. 697. (725) De eigenaar van den grond, die met bouwstoffen, welke aan hem niet toebehoorden, gebouwd heeft, moet daarvan de waarde voldoen; hij kan tot vergoeding van kosten, schaden en interessen worden veroordeeld, indien daartoe gronden zijn, doch heeft de eigenaar der bouw-stoffen geen recht om die weg te nemen.

Art. 698. (726) Indien iemand met zijne eigene bouwstoffen op den grond van een ander werken heeft aangelegd, kan de grondeigenaar het ge-bouwde voor zich behouden, of den ander noodzaken om het weg te nemen.

Indien de grondeigenaar vordert, dat het gebouwde worde weggenomen, zal het afbreken moeten geschieden ten koste van dengene, die de werken ge-maakt heeft, en deze laatste kan zelfs tot vergoeding van kosten, schaden en interessen worden veroordeeld.

Indien daarentegen de grondeigenaar het gebouwde wil aan zich behou-den, moet hij de waarde van de bouwstoffen, mitsgaders het werkloon, betalen, zonder dat echter de meerdere waarde van het erf daarbij in aanschouw zal kunnen worden genomen.

Art. 699. (727) Indien het bouwen door eenen bezitter te goeder trouw is verricht, kan de eigenaar niet vorderen dat het .gebouwde worde wegge-nomen; maar hij heeft de keus om, of de waarde der bouwstoffen en het werkloon te voldoen, of een geldsom te betalen, evenredig aan de meerdere waarde van het erf.

Art. 700. (728) De drie bovenstaande artikelen zijn ook toepasselijk op de beplantingen en bezaaiingen.

Art. 701. (729) Hij, die van eene niet aan hem toebehoorende stof een voorwerp van eene nieuwe soort maakt, wordt eigenaar van dat voorwerp, mits hij den prijs der stof betalc, en, zoo daartoe gronden zijn, de kosten, schaden en interessen vergoede.

Art. 702. (730) Wanneer het nieuwe voorwerp zonder toedoen van den mensch en door de toevallige vereeniging van onderscheidene stoffen, aan verschillende eigenaars toebehoorende, is voortgebracht, alsdan wordt het nieuwe voorwerp eene tusschen alle eigenaars gemeene zaak, r a a r even-redigheid van de waarde der stoffen, welke oorspronkelijk aan ieder hunner hebben toebehoord.

Art. 703. (731) Indien het nieuwe voorwerp is voortgebracht door de vereeniging van onderscheidene stoffen, aan verschillende eigenaars toebe-hoorende, en door de daad van één dier eigenaars, zoo bekomt laatstgemelde daarvan den eigendom, onder gehoudenis om aan de andere de waarde dei-stoffen te voldoen, met vergoeding van kosten, schaden en interessen, indien daartoe gronden zijn.

Art. 704. (732) Wanneer, in de gevallen bij de bovenstaande twee artikelen voorzien, de stoffen gevoegelijk kunnen worden gescheiden, zal een ieder kunnen terugvorderen hetgeen hem toebehoort.

Art. 705. (733) Eigendom wordt verkregen door verjaring, nadat men eene zaak heeft bezeten gedurende den tijd, welken de wet bepaalt, en over-eenkomstig de voorwaarden en onderscheidingen, welke bij den zevenden titel van het vierde boek zijn vastgesteld.

Art. 706. (734) De wijze, waarop eigendom door middel van wettelijke erfopvolging of testamentaire erfstelling verkregen wordt, is bij den twaalf-den en dertientwaalf-den titel van dit boek behandeld.

Art. 707. (735) De levering van roerende zaken, onlichamelijke uitge-zonderd, geschiedt door de enkele overgave, welke door den eigenaar of in zijnen naam is verricht, of door de sleutels van het gebouw, waarin zich die zaken bevinden, over te geven.

De levering wordt niet vereischt, indien de verkrijger de zaak reeds, uit krachte van eenen anderen titel, in zijne macht heeft.

Art. 708. (736) Behoudens het bepaalde bij artikel 1273 geschiedt de levering van schuldvorderingen die niet aan toonder luiden, en van andere onlichamelijke, hetzij roerende hetzij onroerende zaken, geen zakelijke rech-ten zijnde, door middel van eene authentieke of onderhandsche akte, waarbij de rechten op die voorwerpen aan een ander worden overgedragen.

Die overdracht heeft ten aanzien van den schuldenaar geen gevolg dan van het oogenblik dat hem daarvan een schriftelijke kennisgeving is gewor-den, of dat hij de overdracht schriftelijk heeft aangenomen of erkend.

Ten opzichte van effecten en schuldvorderingen aan toonder wordt de overgave voor levering gehouden.

Art. 709. (737) De levering van inschrijvingen op het grootboek der nationale schuld, zoomede van andere op naam staande openbare schuldbrie-ven, geschiedt ingevolge de voorschriften en verordeningen op dat stuk be-staande.

De levering van op naam staande aandeelen in maatschappijen geschiedt overeenkomstig hare statuten, en, bij gebreke van bepalingen daaromtrent, op de wijze als bij het wetboek van koophandel op dat stuk is voorgeschreven.

Art. 710. (738) De bepalingen der artikelen 707 en 708 maken geen inbreuk op de wetten en gebruiken in zaken van koophandel.

Art. 711. (739) De levering of opdracht van den eigendom van lichamelijke onroerende zaken geschiedt door het opmaken van een akte op de wijze, bij afzonderlijke algemeene verordening te bepalen.

Art. 712. (744) Ieder zal zijn eigendomsrecht op onroerende zaken, waarvan hij bezitter is, mogen doen uitwijzen door den rechter, binnen welks rechtsgebied die zaken gelegen zijn.

De wettelijke bepalingen op de burgerlijke rechtsvordering regelen de wijze, waarop deze rechtsvordering zal worden ingesteld.

Art. 713. (745) Nadat het vonnis van toewijzing in kracht van ge-wijsde is gegaan, zal het openbaar gemaakt worden op de wijze bij de in artikel 711 bedoelde algemeene verordening te bepalen.

Art. 714. (746) Wanneer deze openbaarmaking is geschied, wordt de bezitter, in alle met derden over zoodanige goederen plaats gehad hebbende handelingen, als eigenaar beschouwd.

123

Art. 715. (7466*s) Het verloren gaan van den eigendom van onroeren-de goeonroeren-deren wordt, in onroeren-de gevallen en op onroeren-de wijze bij onroeren-de in artikel 711 be-doelde algemeene verordening te bepalen, openbaar gemaakt door eene akte van doorhaling.

DERDE AFDEELING.

Van de particuliere landerijen en van den zoogenaamden

„agrarischen'' eigendom.

Art. 716. (747) De bepalingen van dit wetboek brengen geene ver-andering in de bijzondere rechten en verplichtingen der eigenaren en opge-zetenen van de particuliere landerijen; blijvende die rechten en verplich-tingen zoodanig als zij thans, hetzij volgens de oude herkomsten en gewoon-ten, hetzij volgens algemeene verordening, bestaan.

Het ontstaan en het te niet gaan dezer rechten, zoomede wie rechtheb-benden daarvan zijn, kunnen, ter beoordeeling van den rechter bewezen worden door de naar eisch van rechten gestaafde algemeene bekendheid.

Art. 717. (748) De eigendom bedoeld bij artikel 62, zevende lid, van het Regeeringsreglement wordt gelijkgesteld met den eigendom waarvan in de voorafgaande afdeelingen van dezen titel gehandeld wordt, behoudens het bij algemeene verordening bepaalde ten aanzien van de inschrijving, de wijze van levering of opdracht, de hypotheken of andere zakelijke rech-ten, welke daarop gevestigd kunnen worden, de bevoegdheid der eigenaren om hun recht te vervreemden of te bezwaren dan wel overeenkomsten, hun grond betreffende, te sluiten, zoomede de lasten en dienstplichtigheden aan dezen eigendom verbonden.

VIERDE TITEL.

Van de gebruiksrechten der Inlanders op het landsdomein.

Art. 718. (748?us) De aard en omvang van de gebruiksrechten der Inlanders en van de Inlahdsche gemeenten of andere gemeenschappen op het landsdomein, gelijk mede de lasten-en dienstplichtigheden aan die rech-ten verbonden, worden, voor zoover dit wetboek niet in een en ander voor-ziet, beheerscht door de daarop betrekking hebbende wettelijke bepalingen, en, bij ontbreken daarvan, door het adatrecht.

Deze gebruiksrechten worden verkregen op dezelfde, in artikel 679 vermelde, wijzen als waarop de eigendom van zaken verkregen wordt;

overigens geldt ten aanzien van de wijzen waarop deze rechten ontstaan en teniet gaan, voor zooveel deze onderwerpen niet in eenige algemeene verordening geregeld zijn, het adatrecht.

De artikelen 667 tot en met 676 der eerste afdeeling van den vorigen titel gelden ook voor deze gebruiksrechten voorzoover het hooger domein-recht van den lande hunne toepassing niet belet.

Het ontstaan en het teniet gaan dezer rechten zoomede wie rechtheb-benden daarvan zijn en welke rechten daarop door anderen worden uitge-oefend, kunnen, ter beoordeeling van den rechter, bewezen worden door de naar eisch van rechten gestaafde algemeene bekendheid.

VIJFDE TITEL.

Van de rechten en verplichtingen tusschen rechthebbende op naburige erven.

Art. 719. (749) E r bestaan tusschen de eigenaren van naburige erven rechten en verplichtingen, welke voortvloeien hetzij uit de natuurlijke ligging der erven, hetzij uit de bepalingen der wet.

Art. 720. (750) Erven, die lager liggen, zijn, ten behoeve van degenen,

Art. 720. (750) Erven, die lager liggen, zijn, ten behoeve van degenen,

In document EEN OP ONTWERP (pagina 129-149)