• No results found

Hoe zit dat eigenlijk? Zouden er mensen bestaan, die het duvelachtig vermogen bezitten door een mens zijn kleren heen het geld waar te nemen? Geitemie heeft uit

In document Herman de Man, Geiten · dbnl (pagina 55-58)

behoedzaamheid aan haar vaste levenswijs geen spiertje veranderd, sedert ze zo rijk

is. En van haar machtig stuk geld heeft ze allenig nog maar een zorgstoel gekocht,

wijders een pop met echt haar, echte ogen en een stem en ten leste wat extra dekking

en kleer voor haar grote kinderen. Toch loopt daar het gerucht al door Blokland, door

Montfoort, door Willeskop, Kattebroek, Heeswijk en Mastwijk... de weduwvrouw

Geitemie is heden in staat een stal met dure koeien te kopen. Maar ze doet het niet,

daar is ze veels te gierig voor. Ja, zelfs binnen Woerden moet dat feestelijk gerucht

van haar oneindige rijkdom bekend geworden zijn. Want er verscheen kort nadien

een deftig man op haar erf, die alleen maar bezield was van nobel verlangen, de rijke

Geitemie nog véél rijker te maken. Die heer, hij droeg een platte leren tas vól papieren

onder de arm, was zeer geleerd en dus zeer welbespraakt. 't Leek wel, of hij een boek

opzei, zomaar uit z'n geleerde bol. En hij nam haar in vertrouwen, hetgeen ze echt

mooi van zo'n rijk man vond. Die geleerde heer ging een fabriek oprichten van een

nieuw soort wagensmeer, zó goed, alle andere wagensmeer zal naaste maand finaal

hebben afgedaan. ‘Vindt u dát niet prachtig?’ vroeg hij en Geitemie zei, dat ze eruit

begreep, dat dan in 't vervolg alle boeren bij hém en bij hem alleen terecht moesten,

wilden ze die piekfijne wagensmeer kunnen betrekken.

‘Juist, juffrouw en zo is het ook, u hebt een helder oordeel,’ vond de deftige heer.

‘En daarom stel ik u voor, dat we compagnons worden.’

‘Als je me eerst maar eens uitlegt, wat dat voor soortement dingen zijn,’ klaagde

Geitemie. Ze begreep al zonder verklaring wel, dat het verband hield met haar

tegenwoordige rijkdom en ze vond het echt jammer, dat met het geld niet gelijk de

geleerdheid werd georven. Dan had ze de deftige heer tenminste bescheid kunnen

geven op een wijze, zo dat een rijke vrouw betaamt. En dan hoefde ze geen verklaring

te vragen over zulk een moeilijk woord, dat aan de nieuwe rijkdom vast zit.

Maar toen Geitemie de uitleg gehoord en ten ende echt begrepen had bovendien,

vond ze het goed, ja best. Ze wist nu, dat ze duzend gulden afgaf, waarvoor ze over

een jaar - en dat is maar een zuchtje - twee duzend weerom kreeg. Na nóg een jaar

overnieuw twee duzend gulden. ‘Mens!’ riep ze de deftige heer toe, ‘hou nóú maar

op met al dat gegeef, ikke zou niet weten waar 'k al dat geld op den duur zou moeten

bergen.’

‘We kunnen met de rest ook samen de fabriek uitbreiden,’ vond haar weldoener.

‘Maar daarvoor heb ik natuurlijk uw toestemming eerst nodig.’

‘Goed, die heb je nou al.’

‘Dus we zijn het eens. Dan zal ik nu maar meteen het stuk opmaken.’ En in haar

laag daggeldershuis werd zowaar een document opgesteld, dat met fraaie letters en

halen getoverd werd op gezegeld papier. Geitemie stond er in bewondering naar te

kijken. Een zeer geleerd man heeft haar de eer van zijn bezoek gedaan en vertoont

onder haar dak zijn vernuftigste kunsten. Onder dat papier zette Geitemie haar naam.

Ze deed het kloek en ook nog met een krul erbij; een rijke vrouw moet weten om te

gaan met dingen van de rijkdom. Ja, ze deed het twee keer. En één papier mocht ze

behouden, de deftige heer nam het andere mee en 't grootste deel van haar

bankbiljetten. Van nu af ging ze slapende, melkende, etende en tenten-naaiende,

zonder moeite heel erg rijk worden. Brandewijn om dit feest te vieren is er niet meer

in de fles, maar zou meneer soms koffie met een bruine babbelaar lusten. Maar dat

zal wel niet deftig genoeg geweest zijn voor zulk een rijk heer; hij wou nu liever

maar subiet naar Woerden terug om z'n fabriek te gaan bouwen. ‘Doe jij dat dan

maar,’ vond Geitemie, ‘want dáár mot ommers de barre winst uit kommen.’ En ze

was, ook na zijn vertrek, heel gelukkig met haar besluit. Ze had er nu tenminste voor

gezorgd, dat er een mooie mop geld zou zijn voor ieder kind dat ooit eens trouwen

ging. Maar om te voorkomen dat haar jonkvolk nu alvast hoorndol zou worden van

de te verwachten rijkdom in hun later huwelijk, hield Geitemie haar fortuinlijke

besluit mooi onder zich. Het ging niemand aan, zelfs de kinderen niet, hoé goed

moeder voor hen zorgde.

Maar hoe vreemd lopen de dingen soms. Haar stoute geldhandel om heel rijk te

worden, ging de burgemeester blijkbaar wél aan. Ze kreeg na een tijdje een boodschap,

of ze in Montfoort eens gauw op 't raadhuis wou komen en daar vertelde hun

burgemeester haar, dat de politie in Utrecht een opgrijper te pakken had gekregen,

die goedgelovig volk van z'n centjes afhielp. En bij die vent, woonachtig in Woerden,

is bij de huiszoeking een stuk gevonden met haar naam

er-onder. ‘Ja,’ zei ze bibberend, ‘duzend gulden heb ik hem afgegeven.’

‘Die zijn dan verloren,’ wist de burgemeester bemoedigend. En ze kreeg nog een

bar standje ook, vanwege dat ze zo ongenadig dom was geweest. Klein en schuldig

zat ze 't sermoen aan te horen. En toen het uit was, zei ze: ‘Maar als er nou toch winst

komt uit de wagensmeer?’

Toen heeft de burgemeester 't maar opgegeven. Hij schreef naar 't gerecht, dat hij

het beter vond, dat bedrogen mensje maar niet op te roepen als getuige, tenzij er

zonder haar geen veroordeling van die oplichter volgen kon.

Geitemie is thuis gekomen, met een wee gevoel in haar kop. Ze kon het maar niet

goed bevatten en amper geloven. En ze heeft toch het stuk nog, met het echte gele

zegel in de hoek. Dat is toch niet niks. Maar toen er nog een mooi poosje overheen

gegaan was, mocht ze nóg een keer komen buurten bij de burgemeester. Van 't geld

dat bij de geleerde heer in beslag genomen was, kwam haar na ponds-ponds-gewijze

verdeling ruim negentig guldens toe en meer hoefde ze er nooit uit te verwachten.

Dát was erg, het was dus menens. De burgemeester had het geld klaarliggen en

Geitemie moest tekenen voor ontvangst. En zie, dát wou ze niet. ‘Eenmaal heb ik

getekend!’ schreeuwde ze, bibberend van kwaadheid, ‘en toen raakte ik m'n erfgeldje

kwijt. Ikke doen het nóóit meer.’

En hoe die burgemeester ook aanhield, Geitemie wou haar naam niet meer zetten.

‘Jullie geleerde mensen weten veel meer dan wij uit het achterland,’ zei ze

diepongelukkig. ‘En als jullie 't in je kop krijgen, laten jullie ons soort volk een stuk

tekenen, waarbij we levendig begraven worden. En ik teken niet.’

Hierop heeft de burgemeester de bode en de veldwachter boven geroepen. Hij

schreef op een papier, alweer een papier, dat hij de weduwvrouw genaamd met haar

mans naam en voor 't eerst weer eens haar eigen meidjesnaam erbij, drieënnegentig

gulden en centen ging uitbetalen, dat de getuigen dat gezien hebben en dat de

weduwvrouw met al die namen het geld heeft medegenomen ook. O zo, ze hoefde

mooi niks te tekenen op deze wijs. Nú nam ze het magere restant van haar erfgeld

aan. Anderen moeten dan maar boeten ervoor, zij heeft niks meer getekend, háár kan

niks overkomen.

En thuis aangeland begon Geitemie pas te schreien. Wie arm is, was haar besluit,

behoort arm te blijven. Zo staat het in de sterren. Ze nam toen een kloek besluit. Er

is nog wat geld overig, dat uit Boreft per abuis naar Geitemie is komen vallen. Dat

hoort dan zeker niet bij haar thuis. Van wagensmeer en van deftige heren, van stukken

tekenen en gele zegels heeft ze geen verstand, daar wil ze van heur

leven niks meer mee te maken hebben. Maar van geiten heeft ze verstand. En ze is

er goed voor in staat, al het resterend erfgeld van die lastige doodgegane meue in

geiten om te zetten. Maar daar zou ze geen wei genoeg voor hebben, dáárom doet

ze ook dát niet. Wel blijft haar denken in die richting wroeten. En toen ze in Het

In document Herman de Man, Geiten · dbnl (pagina 55-58)