• No results found

eenen practizijn als

In document STRAFPROCESRECHT UNIFICATIE (pagina 39-51)

rechten mogen worden betrokken, tenzij er nieuwe be-zwaren mochten zijn ingekomen.

A r t i k e l 9 8 . Als nieuwe bezwaren worden aange-merkt verklaringen van getuigen, stukken, bescheiden en processen-verbaal, welke vroeger door den rechter niet hebben kunnen worden onderzocht, en van dien a a r d zijn dat zij of de bewijzen versterken, welke vroeger te zwak zijn geoordeeld, of het strafbare der feiten meer ont-wikkelen en doen uitkomen.

A r t i k e l 9 9 . De landrechter zal, op de vordering van den officier van justitie, "beslissen of de nieuwe bezwaren termen opleveren tot een nader onderzoek, hetwelk, in-dien het gelast wordt, op de gewone wijze zal geschieden.

A r t i k e l 1 0 0 . Zoodra de zaak door den landrechter, of in de gevallen van verzet dan wel, volgens artikel 96 door den raad van justitie, naar de terechtzitting is ver-wezen, bepaalt de landrechter op het daartoe strekkend verzoek van den officier van justitie, met inachtneming van het eerste lid van artikel [109,] den rechtsdag waarop de terechtstelling zal plaats hebben.

De landrechter zal daarbij acht geven op de meerdere of mindere verwijdering van de woonplaats of het ver-blijf van de beklaagden, die zich niet in hechtenis be-vinden, en van de op te roepen getuigen.

A r t i k e l 1 0 1 . De beschikking waarbij de zaak n a a r de terechtzitting is verwezen, moet aan den beklaagde beteekend en afschrift daarvan aan hem gelaten worden.

Hetzelfde geldt voor de beschikking waarbij de rechts-dag is vastgesteld en waarbij de beklaagde, of hij ge-vangen is of niet, wordt gedagvaard om op den bepaalden rechtsdag ter terechtzitting te verschijnen.

Indien de beklaagde de Nederlandsche taal niet ver-staat, zal de beschikking van verwijzing naar de terecht-zitting vergezeld gaan van de afgifte van eene getrouwe vertaling derzelve, / in de landstaal van den beklaagde of in eene andere taal welke hij machtig is.

A r t i k e l 1 0 2 . De beteekening van de beschikking [en,]

waarvan in het vorige artikel gesproken wordt, geschiedt aan den persoon van den beklaagde of aan deszelfs woon-plaats of, zoo deze niet bekend is, aan deszelfs l a a t s t e verblijf. Indien de woonplaats en het verblijf van den beklaagde onbekend zijn, wordt het exploit aangeplakt aan het gebouw waar het landgerecht zitting houdt.

Indien de beklaagde zich in hechtenis bevindt, worden de beteekening en dagvaarding steeds aan hem in per-soon gedaan.

A r t i k e l 1 0 3 . Ieder beklaagde is bevoegd om zich door [eenen] raadsman t e zijner verdediging op de te-rechtzitting te doen bijstaan.

De verdediging van twee of meer in dezelfde zaak betrokken beklaagden die geene tegenstrijdige belangen hebben, kan aan één en denzelfden raadsman worden opgedragen.

32 D. O.

De beklaagden hebben de bevoegdheid om hunne ver-dedigers ook buiten de practizijns te kiezen.

H e t s t a a t den beklaagde in allen gevalle vrij een zijner bloed- of aanverwanten tot raadsman te nemen.

A r t i k e l 1 0 4 . De raadsman zal toegang tot den be-klaagde hebben en hem. behoudens het vereischte toe-zicht, alléén kunnen spreken. Hij zal ter griffie inzage mogen nemen van alle de stukken, zonder dezelve even-wel te mogen lichten, of de voortzetting der zaak op te houden.

A r t i k e l 1 0 5 . De beklaagden mogen van zoodanige stukken als zij tot hunne verdediging noodzakelijk zullen oordeelen, afschriften te hunnen koste doen nemen.

A r t i k e l 1 0 6 . Ingeval de beklaagde niet kan worden gevat of niet op de terechtzitting verschijnt, zal de zaak tegen hem worden vervolgd zooals bij den zevenden t i t e l is geregeld.

A r t i k e l 1 0 7 . Wanneer bij de overweging van de stukken van het opsporingsonderzoek, de officier van justitie van oordeel is dat de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd of wel het verschaffen van be-wijsmateriaal voor dat misdrijf van zoodanig ingewik-kelden of tijdroovenden aard zijn, dat zoowel het voor-onderzoek als het voor-onderzoek ter terechtzitting belemme-rend zouden kunnen werken op de geregelde afdoening van de gewone zaken bij het landgerecht, of andere oorzaken het wenschelijk maken dat de zaak door een hoogeren rechter worde afgedaan, kan hij de stukken indienen bij den r a a d van justitie waaronder het land-gerecht ressorteert.

Hij vordert daarbij dat de raad van justitie het ge-rechtelijk onderzoek zal opdragen aan den officier van justitie bij dat college en zelf ingevolge het bepaalde bij artikel 129, tweede lid, van het reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie, de be-handeling der zaak aan zich zal trekken.

De raad van justitie zal op dit requisitoir, na den officier van justitie bij den raad te hebben gehoord, ten spoedigste bij voor geen hooger beroep vatbare of anders-zins a a n t a s t b a r e beschikking beslissen en van die be-schikking afschrift zenden aan den requirant, en aan den landrechter.

Ingeval de raad van justitie daartoe termen aanwezig acht zal hij verklaren d a t hij de behandeling der zaak aan zich t r e k t en den officier van justitie bij den r a a d opdragen het gerechtelijk onderzoek in die zaak op zich te nemen; de raad van justitie en de officier vervullen in dat geval de function, in dezen Titel aan den rechter en aan den officier van justitie bij het land-gerecht opgedragen, voorzoover die daarmede vereenig-baar zijn, en met dien verstande dat verzet door het openbaar ministerie tegen de beschikkingen des rechters, als bedoeld in de artikelen 45 en 94, in dit geval i s uitgesloten.

's E a a d s beslissing wordt onmiddellijk a a n den ver-dachte beteekend.

o. o.

33 D. O.

Ingeval de raad geen termen vindt om op het verzoek van den officier van justitie bij het landgerecht in te gaan wordt dezen 's raads beslissing bij eenvoudige griffiersmissive medegedeeld, en is hij na ontvangst daarvan terstond verplicht zelf de werkzaamheden te vervullen, hem bij dezen Titel opgedragen.

DERDE TITEL.

V a n ' h e t r e c h t s g e d i n g o p d e t e r e c h t -z i t t i n g v a n h e t l a n d g e r e c h t ,

[ i n z a k e n v a n m i s d r i j f . ]

A r t i k e l 1 0 8 . H e t rechtsgeding zal gehouden worden overeenkomstig de voorschriften van artikel 29 van het reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie.

De landrechter zal de goede orde bij de terechtzitting handhaven.

A r t i k e l 1 0 9 . De beklaagde kan niet terechtgesteld worden dan na verloop van veertien dagen na de be-teekening van de beschikking waarbij de zaak naar de terechtzitting is verwezen.

Echter kan de landrechter op verzoek van den beklaag-de, de officier van justitie gehoord zijnbeklaag-de, dezen termijn verkorten.

A r t i k e l 1 1 0 . De beklaagde zal ter gestelden, hem volgens artikel 101 beteekenden dage, op de terechtzitting verschijnen.

Wanneer hij zich in hechtenis bevindt zal hij verge-zeld zijn van bewaarders, om zijne ontkoming te beletten.

De landrechter zal hem zijnen naam, voornamen zoo hij die heeft, ouderdom, geboorteplaats, woonplaats en beroep afvragen.

Hij zal hem voorts vermanen oplettend te zijn op het-geen hij zal hooren en den griffier gelasten de beschik-king waarbij de zaak naar de terechtzitting is verwezen, duidelijk voor t e lezen.

A r t i k e l 1 1 1 . Na deze lezing zal de laudrechter den beklaagde afvragen of hij erkent, of wel ontkent, de hem

ten laste gelegde feiten gepleegd te hebben.

Ingeval de beklaagde mocht verineenen eenige exceptie te kunnen bijbrengen krachtens welke hij of in het geheel niet of wel voor een anderen rechter zoude moeten wor-den terecht gesteld, zal hij die reeds dadelijk, zelfs voor de beantwoording der bij het vorige lid bedoelde vraag, kunnen aanvoeren of door zijnen verdediger doen aan-voeren, en met den officier van justitie voldingen. De landrechter zal dadelijk uitspraak doen over de toelating of verwerping der aldus voorgedragen exceptie.

A r t i k e l 1 1 2 . Wanneer één of meer getuigen die bij het gerechtelijk onderzoek onder eede zijn gehoord dan wel overeenkomstig het vierde lid van artikel 118 aan-gemaand zijn, overleden zijn of door wettige beletselen niet ter terechtzitting kunnen verschijnen of wel

uit-9

o. o

34 D. O.

hoofde van te verre verwijdering van woonplaats of ver-blijf niet zijn gedagvaard geworden, zal de landrechter de door hen afgelegde verklaringen doen voorlezen.

Hunne vroegere verklaringen zullen alsdan ter terecht-zitting afgelegd worden aangemerkt.

A r t i k e l 1 1 3 . Wanneer een getuige die gedagvaard is, niet verschijnt, zal de landrechter op verzoek van den officier van justitie of van den beklaagde de zaak t o t eene nadere terechtzitting mogen uitstellen.

De landrechter zal dit ook van ambtswege kunnen doen.

A r t i k e l 1 1 4 . In het geval bij het vorige artikel ver-meld, zal, op requisitoir van den officier van justitie.

de achtergebleven getuige bij het bevelschrift van uit-stel, zelfs bij lijfsdwang worden veroordeeld tot betaling van alle de kosten van dagvaardingen, akten, schadeloos-stelling aan de andere getuigen, en van alle andere kosten door de vertraging veroorzaakt.

De landrechter zal tevens bevelen dat hij ten dage tot de nadere terechtzitting bepaald, andermaal zal worden gedagvaard en, desnoods, door de openbare macht voor het landgerecht zal worden gebracht.

A r t i k e l 1 1 5 . Indien de in voege voorschreven ver-oordeelde getuige aantoont dat hij wettiglijk verhinderd is geweest, zal hij van de schadeloosstelling en kosten worden ontheven.

H e t bewijs der verhindering moet, indien de getuige andermaal gedagvaard is en ter terechtzitting verschijnt, bij die verschijning geleverd worden; anders heeft dit plaats bij wege van verzet, op de wijze bij artikel [202]

voorgeschreven.

A r t i k e l 1 1 « . Indien de getuige, op de eerste of de tweede dagvaarding verschenen, of voor het landgerecht gebracht zijnde, zonder wettigen grond weigert den eed af te leggen of getuigenis der waarheid te geven, kan de landrechter de zaak op verzoek van den officier van justitie of van den beklaagde, en zelfs van ambtswege, tot eene nadere terechtzitting uitstellen.

In dat geval gelden de bepalingen van het eerste lid van artikel 114 en zal daarenboven de getuige dadelijk op last van den landrechter in gijzeling worden gesteld en bij die nadere terechtzitting wederom voor het land-gerecht gebracht worden.

A r t i k e l 1 1 7 . De landrechter doet onderzoek of alle de gedagvaarde getuigen tegenwoordig zijn en geeft de noodige bevelen om te voorkomen dat zij zich, vóór het afleggen hunner getuigenis, met elkander over het straf-bare feit, over den beklaagde, of over de door hen ge-geven of nog te ge-geven getuigenis onderhouden.

A r t i k e l 1 1 8 . De getuigen zullen elk afzonderlijk hunne getuigenis, de een na den anderen afleggen in de volgorde die door den landrechter het meest geschikt wordt gekeurd.

De landrechter vraagt hun af hunne namen, voor-namen zoo zij die hebben, ouderdom, beroep en

woon-o. woon-o.

35 D. O.

of verblijfplaats; of zij den beklaagde gekend hebben vóór liet feit waarvoor hij t e r e c h t s t a a t ; of zij den be-klaagde in den bloede of door aanhuwelijking bestaan en in welken graad; eindelijk of zij in eenige dienstbetrek-king tot den beklaagde staan.

Hierna zullen zij hunne getuigenis mondeling afleggen nadat elk van hen, op de wijze van zijne godsdienstige gezindheid, den eed of de belofte zal hebben gedaan van de geheele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen.

Indien de getuige lijdende is aan storing of gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens en naar het oordeel van den rechter de beteekenis van den eed niet voldoende beseft zoomede indien de getuige den leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, zal hij niet worden beëedigd doch aangemaand om de geheele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen. Zulks op straffe van nietigheid.

De getuigen zullen niet kunnen volstaan met te ver-klaren dat zij volharden bij de vroeger door hen

afge-legde getuigenis.

A r t i k e l l l i » . Zoodra met het hooren der getuigen op de terechtzitting een aanvang gemaakt is, zal het rechts-geding, behoudens de gevallen voorzien bij artikel 131 en 132, onafgebroken worden voortgezet.

Nochtans zal de landrechter hetzelve mogen schorsen ten einde zelf de noodige rust te nemen en die aan anderen te verschaffen.

A r t i k e l 1 2 0 . Indien de door eenen getuige ter te-rechtzitting afgelegde verklaring van de vroeger door hem gedane verschilt, zal de landrechter zoodanigen getuige daaraan indachtig maken, en hem deswege op-heldering afvragen.

Hiervan, en in het algemeen van alles wat op de terechtzitting voorvalt, en over de zaak tot bezwaar, of ontlasting van den beklaagde, licht verspreid heeft, zal door den officier nauwkeurig aanteekéning worden door den griffier nauwkeurig aanteekéning worden ge-houden.

Zoowel de officier van justitie, als de beklaagde en zijn verdediger, zullen den landrechter mogen verzoeken dat van deze of gene omstandigheid opzettelijk aantee-kéning worde gehouden.

A r t i k e l 1 2 1 . Na elke afgelegde getuigenis zal de landrechter den beklaagde vragen, of hij iets heeft in te brengen tegen hetgeen'door den getuige verklaard is, of tegen hem is ingebracht.

Men zal den getuige niet mogen in de rede vallen;

de beklaagde en zijn raadsman zullen denzelven, na af-gelegde getuigenis, door middel van den landrechter vragen mogen doen en zoowel tegen den getuige als tegen diens getuigenis mogen inbrengen al wat tot verdediging van den beklaagde dienen kan.

De landrechter zal insgelijks aan den getuige en aan den beklaagde alle ophelderingen mogen vragen welke hij tot ontdekking der waarheid noodig zal oordeelen.

De officier van justitie heeft hetzelfde vermogen, mits aan den landrechter het woord vragende.'

O. O. 3 6

D. O.

De landrechter heeft de bevoegdheid om te beletten dat aan de een of andere vraag door den officier van justitie aan den getuige of aan den beklaagde gedaan, worde gevolg gegeven.

Hij zal insgelijks kunnen weigeren om aan den getuige deze of gene vraag te doen, welke door den beklaagde of diens raadsman mocht zijn voorgesteld.

A r t i k e l 1 2 2 . Elke getuige zal, na zijne getuigenis te hebben afgelegd, in de gehoorzaal blijven, ten ware de landrechter hem mocht vergunnen zich te verwijderen.

Die vergunning kan geen plaats hebben, indien de officier van justitie of de beklaagde verlangt dat de getuige bij de terechtzitting tegenwoordig blijve.

A r t i k e l 1 2 3 . De kosten der dagvaardingen van de door beklaagde opgegeven getuigen, gelijk mede de scha-deloosstellingen aan hen verschuldigd, komen voor reke-ning van den beklaagde.

Deze bepaling lijdt uitzondering ten aanzien van zoo-danige getuigen, welke door den officier van justitie, als zijnde hunne getuigenis door dezen dienstig geacht tot ontdekking der waarheid, ten verzoek van den be-klaagde zijn gedagvaard; gelijk mede ten aanzien van degenen die, op weigering van den officier van justitie.

ten verzoeke van den beklaagde, op bevel van den land-rechter mochten gedagvaard worden.

H e t zal niettemin het landgerecht vrijstaan om. in geval van vrijspraak, naar gelang der zaak, de kosten der dagvaardingen en schadeloosstellingen der door den beklaagde opgeroepen getuigen, geheel of gedeeltelijk ten laste van den lande te brengen.

A r t i k e l 1 2 4 . Van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich ver-schoonen:

1°. des beklaagden of medebeklaagden bloed- of aanver-wanten in de rechte lijn;

2". des beklaagden of medebeklaagden bloed- of aanver-"

wanten in de zijlijn tot den derden graad ingesloten;

3°. des beklaagden of medebeklaagden echtgenoot of vroegere echtgenoot.

A r t i k e l 1 2 5 . Zij die uithoofde van hunnen stand, hun beroep of hunne wettige betrekking tot geheimhou-ding verplicht zijn, kunnen zich verschoonen van getui-genis af te leggen, doch alleen en bij uitsluiting nopens datgene, waarvan de wetenschap aan hen als zoodanig is toevertrouwd.

De beoordeeling der gegrondheid van de aangevoerde redenen van verschooning wordt aan den landrechter overgelaten.

A r t i k e l 1 2 « . De getuigen mogen op de terechtzitting met elkander niet in woordenwisseling treden.

A r t i k e l 1 2 7 . De beklaagde zal nadat de getuigen hunne getuigenis hebben afgelegd, mogen vorderen dat degenen die hij zal aanwijzen, zullen buiten staan en

o. o

37 D. O.

dat een of meer van hen opnieuw zullen worden binnen-gelaten en gehoord, hetzij afzonderlijk, hetzij in elkan-ders bijzijn.

De officier van justitie heeft hetzelfde vermogen.

De landrechter kan zulks ook ambtshalve bevelen.

A r t i k e l 1 2 8 . De landrechter kan, onder of na het hooren van eenen getuige, een of meerdere beklaagden doen buiten s t a a n en dien getuige over eenige omstan-digheden der zaak afzonderlijk ondervragen, maar hij zal daarna niet met het onderzoek voortgaan, dan na vooraf eiken beklaagde te hebben onderricht van hetgeen in deszelfs afwezigheid is voorgevallen.

A r t i k e l 1 2 9 . In den loop, of na het afleggen der getuigenissen, zal de landrechter aan den beklaagde alle de voorwerpen doen vertoonen, welke tot overtuiging dienen kunnen en hem afvragen of hij dezelve erkent.

De landrechter zal dezelve ook aan de getuigen doen vertoonen, indien daartoe grond bestaat.

A r t i k e l 1 3 0 . Indien de landrechter van oordeel is dat de omschrijving van het in de beschikking van verwijzing naar de terechtzitting ten laste gelegde feit eenige wijziging of aanvulling behoeft, kan hij die voor de uitspraak daarin aanbrengen zoo ambtshalve als op verzoek van den officier van justitie, mits de wijziging of aanvulling het ten laste gelegde niet in een ander strafbaar feit doet veranderen, onverminderd het bij het volgende artikel aan den landrechter toegekende recht.

De wijziging of aanvulling wordt den beklaagde bekend gemaakt, die voorts in de gelegenheid wordt gesteld zich daarover uit te laten.

Van een en ander wordt melding gemaakt in het proces-verbaal der terechtzitting.

A r t i k e l 1 3 1 . Zoodra bij het onderzoek ter terecht-zitting de getuigenissen of andere bewijsmiddelen loopen over omstandigheden welke niet in de beschikking van verwijzing naar de terechtzitting zijn vermeld, en die volgens de wet tot verzwaring van de straf zouden kunnen aanleiding geven, zal de officier van justitie den beklaagde daarop opmerkzaam maken en hem alzoo in de gelegenheid stellen zich deswege uit te laten.

Bij het proces-verbaal wordt hiervan melding gemaakt, en bij gebreke van een of ander mag de landrechter geen acht slaan op de hierboven omschreven verzwarende om-standigheden.

De landrechter kan op requisitoir van den officier van justitie, of op verzoek van den beklaagde, of zelfs van ambtswege, de zaak uitstellen, ten einde nadere getuigen t e hooren of bewijsstukken in te winnen.

A r t i k e l 1 3 2 . Indien de verklaring van eenen getuige op de terechtzitting afgelegd, wordt verdacht gehouden valsch te zijn, zal de landrechter, op de vordering van den officier van justitie, of op verzoek van den beklaagde, of zelfs van ambtswege kunnen bevelen dat zoodanige getuige voorloopig in hechtenis worde gesteld, om

ver-10

o. o.

38 D. O.

volgens de zaak overeenkomstig de wet te behandelen.

In dat geval wordt dadelijk door den griffier opgemaakt en door den landrechter en den griffier onderteekend een proces-verbaal, bevattende de afgelegde verklaring van den getuige met aanduiding der gronden, waarop het vermoeden van valschheid berust.

Indien het belang der zaak zulks vordert kan de land-rechter op verzoek van den officier van justitie, of van den beklaagde, of zelfs van, ambtswege de voortzetting van het geding schorsen tot na den afloop van het onder-zoek nopens den getuige.

A r t i k e l 1 3 3 . Indien de beklaagde of een getuige de taal niet machtig is, waarin het onderzoek geschiedt, zal de landrechter eenen tolk benoemen die den vollen ouderdom van een en twintig jaren moet bereikt hebben en denzelven, ten ware hij als beëedigd tolk bij het landgerecht mocht zijn toegelaten, den eed doen afleggen van getrouwelijk de gezegden te vertolken welke tusschen degenen die verschillende talen spreken mochten worden gewisseld.

De beklaagde en de officier van justitie zullen den tolk mogen wraken, mits redenen daarvoor gevende, en het landgerecht zal daarover uitspraak doen.

Getuigen zullen niet dan met wederzijds goedvinden van den officier van justitie en van den beklaagde t o t tolken mogen worden benoemd; hij die in de zaak geen getuige zoude kunnen zijn, zal in dezelve niet tot tolk mogen gebruikt worden.

A r t i k e l 1 3 4 . Wanneer de beklaagde doofstom is en

A r t i k e l 1 3 4 . Wanneer de beklaagde doofstom is en

In document STRAFPROCESRECHT UNIFICATIE (pagina 39-51)