• No results found

In artikel 12 worden de door den „bij den raad van Justitie" vervangen door „bij het

In document STRAFPROCESRECHT UNIFICATIE (pagina 23-26)

land-gerecht"

11°. H e t opschrift van de Tweede Afdeeling van den Eersten Titel wordt gelezen:

„Van de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de landgerechten, de raden van justitie en het hoogge-rechtshof."

12°. Het eerste lid van artikel !) wordt gelezen:

„De officieren van justitie bij de landgerechten zijn ambtshalve belast met de nasporing en vervolging van alle misdrijven en overtredingen, waarvan de kennis-neming behoort aan de landgerechten."

13°. De artikelen 10 en 11 worden vervangen door de volgende artikelen:

..Artikel 10. Bij misdrijven alleen op klachte vervolg-baar geschiedt de klachte mondeling of schriftelijk bij den bevoegden ambtenaar hetzij door den tot de klachte gerechtigde in persoon, hetzij door een ander, daartoe door hem van eene bijzondere schriftelijke volmacht voorzien.

De mondelinge klachte wordt door den ambtenaar die haar ontvangt in geschrift gesteld, en na voorlezing door hem met den klager of diens gevolmachtigde ondertee-kend. Indien deze niet teekenen kan, wordt de reden van het beletsel vermeld. De schriftelijke volmacht of, zoo zij voor een notaris in minuut is verleden, een authentiek afschrift daarvan, wordt aan de akte vastgehecht.

De schriftelijke klachte wordt door den klager of, onder overlegging van de schriftelijke volmacht of, in het geval bedoeld in het vorige lid, van een authentiek afschrift daarvan door den gevolmachtigde onderteekend.

Alles op straffe van nietigheid.

A r t i k e l 11. Tot het ontvangen der klachte is elk ambtenaar van het openbaar ministerie en elk hulp-officier van justitie bevoegd en verplicht.

Artikel l lb i s. De intrekking der klachte geschiedt bij de ambtenaren, op de wijze en in den vorm voor het

doen der klachte bij de artikelen 10 en 11 bepaald."

14°. [De aanhef van artikel VI wordt gelezen:

„Tot de waarneming der ambtsverrichtingen bij arti-kel 1) aan de officieren van justitie opgedragen, zijn gelijkelijk geregtigd,

die bij het landgerecht binnen welks ressort het mis-drijf of de overtreding is begaan;

die bij het landgerecht binnen welks ressort de be-klaagde woont;

die bij liet landgerecht binnen welks ressort de be-klaagde zal worden gevonden.]

15°. Artikel 13 wordt vervangen door de volgende artikelen:

, . A r t i k e l 1 3 . Strafbare feiten buiten Nederlandsch-Indië aan boord van een Nederlandsch-Indisch vaartuig gepleegd, worden, tot bepaling van de bevoegdheid van den vervolgenden ambtenaar, geacht te zijn begaan t e r plaatse waar de eigenaar van het vaartuig woont of de reederij is gevestigd.

Artikel 13Ws. De ambtsverrichtingen van de ambtena-ren van het openbaar ministerie worden bij vervolging van strafbare feiten buiten Nederlandsch-Tndië niet aan

16 D. O.

boord van een Nederlandsch-Indisch vaartuig gepleegd, vervuld door de ambtenaren van liet openbaar ministerie bij het landgerecht, onder wiens ressort de verdachte woont, gevonden wordt, of zijne laatste bekende verblijf-plaats heeft gehad.

In geval van gelijktijdige bemoeiing van onderscheide-ne ambtenaren van het openbaar ministerie blijft diegeonderscheide-ne hunner steeds niet de vervolging der zaak belast die bij de vorenstaande rangschikking vroeger is geplaatst.

Wanneer de verdachte hier te lande niet woont, niet wordt gevonden, en geen bekende verblijfplaats heeft -gehad, of wanneer meerdere van hetzelfde feit

verdach-ten in de ressorverdach-ten van verschillende landgerechverdach-ten wo-nen, gevonden worden of hunne l a a t s t bekende verblijf-plaats hebben gehad, worden de bedoelde .ambtsverrich-tingen uitgeoefend door den officier van justitie bij het landgerecht te Batavia."

16°. Artikel 14 wordt gelezen:

„In alle zaken welke, naar luid van het reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie, in eersten aanleg aan de raden van justitie of aan het hooggerechtshof zijn opgedragen, oefenen de officieren van justitie bij die raden en oefent de procureur-generaal dezelfde functiën uit, waarmede / de officieren van justitie bij de landgerechten zijn bekleed.

De laatstgenoemden zijn evenwel verplicht om ook in dusdanige zaken de klachten en aangiften te ontvangen en die onverwijld met de daartoe betrekkelijke stukken en narichten aan de officieren van justitie bij de raden van justitie of aan den procureur-generaal te doen ge-worden."

17°. H e t eerste lid van artikel 16 wordt gelezen:

„De officieren van justitie bij de landgerechten zijn gehouden om, zoodra misdrijven tot hunne kennis komen, den officier van justitie bij den raad van justitie daar-van bericht te geven."

[17°a. In artikel 18 worden de woorden: „een officier van justitie" vervangen door: „een hunner".]

18°. De artikelen 19 en 19bis vervallen.

19°. Artikel 20 ondergaat de volgende wijzigingen:

a. Het eerste lid wordt gelezen:

„De controleurs en gezaghebbers bij het binnenlandsch-bestuur, de districts- en onderdistrictshoofden [en de hoofdcommissarissen en commissarissen van politie] zul-len in hoedanigheid van hulp-officieren op denzelfden voet als de officieren van justitie, de klachten of aan-giften ontvangen van de misdrijven en overtredingen, waarvan de kennisneming behoort aan de landgerechten en aan de politiegerechten, gepleegd in de ressorten, waarover zij gesteld zijn."

b. Het tweede lid vervalt.

20». In artikel 22, eerste lid, vervallen de woorden:

„en 19".

21°. Tusschen de Derde en Vierde Afdeelingen van den Eersten Titel wordt een nieuwe Afdeeling I I I A ingelascht, luidende:

17 D. O.

„DERDE A F D E E L I N G A.

V a n d e a m b t e n a r e n v a n h e t o p e n b a a r m i n i s t e r i e b ij d e p o l i t i e g e r e c h t e n . A r t i k e l 2 3 a . Aan den ambtenaar van het openbaar ministerie bij het politiegerecht is de vervolging opgedra-gen van het in het rechtsgebied van dat gerecht gepleegd strafbaar feit, dat tot de bevoegdheid van het politie-gerecht behoort.

Hij is bevoegd naar aanleiding van hem ter vervolging toegezonden processen-verbaal nasporingen te doen of een nader onderzoek in te stellen.

Hij kan die nasporingen of dat nader onderzoek op-dragen aan de hulpofficieren van justitie, zoomede aan de personen genoemd in artikel 2, nummers 2, 3, 4 en 6.

Hij is mede bevoegd en verplicht de klachten en aan-giften te ontvangen ter zake der feiten t o t de rechts-bevoegdheid der politieg er echten behoorende. Artikel 8, tweede, derde en vierde lid, is daarop toepasselijk. Ook naar aanleiding van deze klachten en aangiften is hij bevoegd nasporingen te doen of een nader onderzoek in

te stellen, als in de beide vorige leden bedoeld.

Op zaken van misdrijf alleen op Machte vervolgbaar zijn de artikelen 10, 11 en l lb i s van toepassing.

A r t i k e l 231>. De ambtenaren van het openbaar minis-terie bij de politiegerechten zullen slechts dan van de t o t hunne kennis gekomen, t o t de bevoegdheid dier gerech-ten behoorende [strafbare] feigerech-ten aan den officier van justitie bij het landgerecht bericht geven, wanneer n a a r hun oordeel dit in het belang der justitie noodzakelijk is.

Onverminderd hunne verplichting om ook dan dadelijk werkzaam te zijn, moeten zij in ieder geval de voorschrif-ten opvolgen die de officier van justitie hun tot het doen van onderzoek of vervolging mocht geven.

A r t i k e l 2 3 c . Op de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de politiegerechten zijn de artikelen 15 en 17 toepasselijk."

22°. Tn artikel 25 wordt achter de woorden: „de amb-tenaren" ingevoegd: „en beambten".

23°. Artikel 26 ondergaat de navolgende wijzigingen:

a. In het tweede lid wordt in stede van : „volgens het bepaalde bij artikel 62 in verband met artikel 71" ge-lezen: „volgens artikel 44."

1). In het derde lid wordt in stede van: „zooals bij artikel 39 en 40 is voorgeschreven" gelezen: „zooals bij artikel 40 is voorgeschreven."

24°. In het tweede lid van artikel 28 vervallen de woorden: „zij zullen daarenboven door den bevoegden regter tot eene gevangenisstraf kunnen worden veroor-deeld, den tijd van tien dagen niet te boven gaande."

25°. In het eerste lid van artikel 29 worden de woor-den: „artikel 71" vervangen door: „artikel 44".

26°. Artikel 31 ondergaat de navolgende wijzigingen:

a. In het eerste lid vervallen de woorden: „vergezeld van den resident, of van eenen door dezen daartoe aan te wijzen europeeschen beambte."

5

o. o

18 D. O.

vervalt.

b. H e t derde lid vervalt.

27°. Artikel 37 [wordt gelezen:

„Ieder die als deskundige, genees- of heelmeester daar-toe wordt opgeroepen, is verplicht zijne diensten aan de justitie te leenen."]

28°. H e t eerste lid van artikel 38 wordt gelezen:

„Wanneer in de gevallen bij artikel 27 en volgende vermeld, het daarbij bevolen onderzoek moet p l a a t s hebben voordat de officier van justitie t e r plaatse aan-wezig kan zijn, zal de betrokkene hulp-officier zulks dadelijk ter kennis brengen van den officier; doch in afwachting van diens komst of schriftelijke onderrich-tingen, bevoegd en verplicht zijn om dat alles t e verrich-ten w a t de officier van justitie, indien hij tegenwoordig ware, volgens de bepalingen van deze afdeeling zoude mogen en moeten doen."

29°. Artikel 39 vervalt.

30°. Artikel 40 ondergaat de navolgende wijzigingen:

a. Het tweede lid wordt gelezen:

„Op de vordering van den officier van justitie kan de landrechter in de gevallen in het tweede lid van artikel 44 vermeld, bij eene met redenen omkleede beschikking het bevel éénmaal verlengen voor een tijd door dien rechter te bepalen, maar in geen geval voor langer dan tien dagen."

ö. In het derde lid wordt in stede van: „overeenkom-stig artikel 7 1 " gelezen: „overeenkom„overeenkom-stig artikel 44".

31°. De Titels I I tot en met X X I I worden vervangen door de navolgende bepalingen:

misdrijf

„ T W E E D E TITEL.

V a n h e t g e r e c h t e l i j k o n d e r z o e k d o o r d e n o f f i c i e r v a n j u s t i t i e b ij h e t ,

l a n d g e r e c h t .

A r t i k e l 4 1 . Zoodra de officier van justitie voldoen-de aanwijzing heeft verkregen van een gepleegd [straf-baar feit] en van den persoon die zich d a a r a a n heeft schuldig gemaakt en hij het verleenen van gerechtelijk onderzoek noodig oordeelt, biedt hij de stukken aan den landrechter aan.

Hij vordert daarbij, met of zonder bevel van gevangen-neming of gevangenhouding, hetzij verwijzing van de zaak naar de terechtzitting, hetzij dat hem het gerechte-lijk onderzoek worde opgedragen.

De landrechter zal daarop ten spoedigste beschikken.

den resident, welke laatste zorgt dat aan de

In document STRAFPROCESRECHT UNIFICATIE (pagina 23-26)