• No results found

9.2 Samenvatting beantwoording deelvragen

9.2.1 Deelvraag 1

‘Welke bedrijfsmodellen kunnen internationaal opererende MNEs opzetten, en wat zijn de daarbij behorende voor- en nadelen?’

Uit het onderzoek volgt dat internationaal opererende MNEs hun activiteiten middels het opzetten van het gedecentraliseerde dan wel het gecentraliseerde bedrijfsmodel kunnen organiseren. Bij het eerst genoemde model is de lokale macht kenmerkend, waarbij de lokale werkmaatschappijen per land zijn georganiseerd die tevens over veel autonomie beschikken bij het nemen van managementbeslissingen. MNEs realiseerden zich echter dat bepaalde markten op elkaar leken en dat het onzinnig was daarvoor afzonderlijke aansturing te hebben. Als gevolg van centralisatie, worden de lokale werkmaatschappijen uit één centraal punt (de principaal) aangestuurd, de lokale werkmaatschappijen hebben daar weinig tot geen autonomie. Dit is het gecentraliseerde bedrijfsmodel. Beide modellen kennen voor-/nadelen. Met het toepassen van het decentrale model kan maximale benutting van de kracht van de lokale markten worden bereikt waar markten sterk van elkaar verschillen. Nadeel is echter duplicatie van functies en middelen, minder efficiency en daarmee verband houdende hogere kosten. De individuele vennootschapsbelangen zullen meestal voorgaan op de belangen van het concern als geheel, concernvoordelen worden daar moeilijk of niet benut. Door de activiteiten binnen de groep te centraliseren kan efficiencyslag worden gemaakt wegens aanzienlijke tijdbesparing en optimale gebruik van de capaciteit. Ook kunnen schaal- en synergievoordelen maximaal worden benut. De concernbelangen staan daarbij voorop. Een nadeel is wel de grote(re) afstand van de lokale markten en daarmee ook onvoldoende aandacht voor de lokale behoeften en omstandigheden.

9.2.2 Deelvraag 2

‘Hoe kunnen MNEs internationaal herstructureren?’

Uit het onderzoek volgt dat MNEs hun activiteiten kunnen herstructureren door het kantelen van organisatiestructuur, namelijk een conversie van een gedecentraliseerd bedrijfsmodel naar een meer gecentraliseerd model. Bij de conversie worden FRA verschoven van de lokale werkmaatschappij naar de principaal in het buitenland. Het betreft een verandering naar een low-risk model, waarbij voortaan de principaal de aansturing verricht en de lokale werkmaatschappij zich slechts met low-risk activiteiten mag bezighouden. Het kan daarbij gaan om een herstructurering van de operationele activiteiten, alsmede om de verplaatsing van IP naar een IP-vennootschap in het buitenland. Daarnaast is concentratie van functies (samenvoegen) als gevolg van inkrimping van activiteiten ook een manier om te herstructureren, waarbij bepaalde operationele activiteiten kunnen worden gereduceerd of stopgezet, zoals sluiting van een productielijn of een fabriek. Terugkeren naar kernactiviteiten waarbij men de overige activiteiten (via outsourcen) uitbesteed, is ook een mogelijkheid.

9.2.3 Deelvraag 3

‘Welk doel proberen MNEs te bereiken door internationaal te herstructureren?’

Uit het onderzoek volgt dat MNEs herstructureren om bedrijfseconomische redenen. Een doel voor reorganisatie kan de wens zijn om bepaalde macht (de effectieve zeggenschap) te willen uitoefenen binnen de organisatie. Daarnaast is het streven naar winstmaximalisatie, mede door het realiseren van kostenbesparingen, een belangrijke factoor. Het kan tevens gaan om strategische doelstellingen, zoals de keuze voor vestigingsland en daaraan gerelateerde voordelen die men wenst te behalen (stimulerende overheidsmatregelen, lage loon- en productiekosten, bepaalde kansen en groeimogelijkheden). Factoren die zich intern afspelen, kunnen ook een reden zijn voor te reorganiseren (een slecht presterend fabriek, overcapaciteit binnen de groep of uitbreidingsbeperkingen). Daarbij kunnen externe factoren ook een rol spelen, namelijk de ontwikkelingen in verschillende markten waar MNEs actief zijn, zoals wet- en regelgeving, marktomstandigheden door commerciële, economische of politieke ontwikkelingen. Naast de bedrijfseconomische redenen kunnen ook fiscale motieven de MNEs bewegen om te herstructurering, zoals gebruik willen maken van een gunstig belastingregime wegens een lager belastingtarief en/of een lagere belastinggrondslag waardoor het effectieve belastingtarief aanzienlijk lager of zelfs nihil wordt. Ook kan het gaan om een goed fiscaal verdragennetwerk die bepaalde landen bieden. Men kiest vaak indien mogelijk voor verplaatsing van activiteiten naar locaties met fiscaalvriendelijke regime.

9.2.4 Deelvraag 4

‘Wat is de wettelijke basis voor het vaststellen van de verrekenprijzen bij herstructureringen?’ Uit het onderzoek naar de wettelijke basis bij herstructureringen is mijn conclusie dat indien sprake is van intercompany transacties bij een herstructurering deze moeten voldoen aan het ALB conform art. 9 OECD-MV, met nadere interpretatieregels neergelegd in de OECD-richtlijnen. Dergelijke transacties moeten voldoen aan de zakelijkheid, dat wil zeggen dat men daarbij een prijsstelling/voorwaarden dient te hanteren die overeenkomt met datgeen een derde partij in vergelijkbare omstandigheden zou hebben afgesproken. Daarnaast moet men ook voldoen aan de uit deze bepaling voortvloeiende documentatieverplichtingen. Bij de beoordeling van het AL- karakter van gelieerde transacties wordt de zelfstandigheidsfictie toegepast. Op basis daarvan worden de individuele onderdelen op een zelfstandige basis behandeld, alsof ze onafhankelijk van elkaar zijn. Het ALB is sinds 2002 in Nederland expliciet in art. 8b Wet Vpb opgenomen. In Nederland maakt het TP-besluit van de Staatssecretaris van Financiën een onderdeel van het beleid, waaruit volgt dat de OECD-richtlijnen directe werking hebben in Nederland.

9.2.5 Deelvraag 5

‘Welke TP-problemen bij internationale herstructureringen (en in het bijzonder bij het toepassen van het gecentraliseerde bedrijfsmodel) wil de anti BEPS-regelgeving onder BEPS 8-10 oplossen? Uit het onderzoek naar TP-problemen bij internationale herstructureringen volgt dat met BEPS 8-10 men de volgende problemen wilde oplossen:

 Grondslaguitholling en winstverschuiving door te centraliseren wegens het uithollen van lokale activiteiten of het uithollen van winsten door het gebruik van “tax havens”.

 Misbruik en belastingontwijking via gebruik van kunstmatige constructies wegens het centraliseren van grensoverschrijdende activiteiten, ten aanzien van het fundamentele aard van het ALB dat het willekeurig (ook ‘kunstmatig’) verplaatsen van de FRA (en daarmee ook de winsten) binnen de groep mogelijk maakt.

 De compensatie voor de herstructurering en vooral in de situaties van een wijziging van het functie- en risicoprofiel in het kader van centralisatie van activiteiten.

 Spanning tussen de juridische werkelijkheid en de economische realiteit veroorzaakt door de (doorslaggevende) betekenis van contracten waarbij deze fiscaal werden gevolgd, maar men niet altijd in de werkelijkheid de lijn van de contractuele afspraken volgde. Met name wordt structureren via functiearme/functieloze “cash boxes” in tax havens aangepakt waarbij risicoallocatie en transacties met IP betrokken zijn.

 Dubbele belasting bij de toepassing van de niet-erkenning regels, de pre-BEPS regels waren op dit punt niet duidelijk genoeg en zorgde voor veel rechtsonzekerheid.

 Dubbele belasting wegens onvoldoende richtlijnen bij winsttoerekening van synergie effecten en de toerekening van locatievoordelen. Bij de synergiewinsten gaat het om de spanning tussen de kern van het ALB (de zelfstandigheidsfictie) en de kern van de MNE (het genereren van synergie effecten). Bij de locatievoordelen hanteert men meerdere visies om de winst aan landen toe te rekenen.

Uit het onderzoek volgt tevens dat sommige van deze punten al eerder door de OECD zijn behandeld. Dit geeft de indruk dat de TPG-IX niet het gewenste resultaat heeft bereikt.

9.2.6 Deelvraag 6

‘Voor welke veranderingen in de TP-regels zorgt de anti BEPS-regelgeving in BEPS 8-10?’

BEPS 8-10 pakt de aangekaarte problemen aan door het introduceren van het waardecreatie- concept op basis waarvan winsten daar moeten worden belast waar ze verdiend zijn, daar waar in de waardeketen de waarde wordt toegevoegd/gecreëerd. De nadruk wordt voortaan gelegd op de economische realiteit in plaats van de thans toegepaste juridische werkelijkheid.

Het ALB wordt nog steeds als standaard voor transfer pricing gebruikt, maar het doel is dat met BEPS 8-10 de uitleg van het beginsel verduidelijkt wordt en versterkt daar waar het ALB zwak was en gevoelig voor manipulatie. Al bestaande dan wel nieuw geïntroduceerde begrippen/economische concepten wil men gebruiken om dit te bewerkstelligen.

De anti BEPS-regelgeving onder BEPS 8-10 zorgt voor de volgende specifieke veranderingen:  Een nieuw TP-kader inhoudende een analyse van de feitelijke transactie. Hiermee

worden de structuren aangepakt in relatie tot de “cash boxes” en andere structuren waarbij relevante (economische) substance ontbreekt.Het doel is meer rechtszekerheid te bieden als deze nieuwe exercitie juist wordt toegepast.

 Herformulering van de niet-erkenning regels om de rechtszekerheid te waarborgen en het risico op dubbele belasting weg te nemen, een verduidelijking middels het geven van voorbeelden, met name wat betreft de exacte grenzen van de thans van toepassing zijnde uitzonderingsgevallen. Het gaat met name om structuren waarbij gebruik wordt gemaakt van “cash boxes”, indien de functionaliteit bij de onderneming ontbreekt.  Een nieuw TP-kader (“zes-stappenplan”) inhoudende een analyse van risicoallocatie, met

doorslaggevende betekenis van het feitelijk gedrag van partijen. Voortaan moeten alle risico’s worden onderzocht. De vernieuwde “control-over-risk”-criteria geven aan dat alle aspecten van de criteria naar de functionaliteit worden geredeneerd.

 Een nieuwe definitie van IP specifiek voor transfer pricing doeleinden waarbij duidelijk is geworden dat groepssynergieën of locatievoordelen niet als IP kunnen worden aangemerkt. Een nieuw TP-kader (“DEMPE-functies”) is ontwikkeld ter aanmerking van de opbrengstgerechtigde bij overdracht/exploitatie van IP.

 Groepssynergieën en locatievoordelen worden gezien (niet als IP) als belangrijke vergelijkbaarheidsfactoren en dienen te worden verdeeld over de groepsonderdelen die hebben bijgedragen aan het ontstaan van het voordeel. Slechts structurele synergie effecten die volgen uit doelbewuste gecoördineerde groepsactiviteiten worden erbij betrokken. Bij locatievoordelen dient men een “vierstappen-benadering” toe te passen, gevolgd door het uitvoeren van een functionele analyse van de betrokken FRA.

9.2.7 Deelvraag 7

‘Welke impact hebben de nieuw geïntroduceerde maatregelen onder BEPS 8-10 op herstructureringen en in het bijzonder bij de toepassing van het gecentraliseerde bedrijfsmodel?’ De OECD heeft getracht een nieuw, duidelijk(er) kader te scheppen onder BEPS 8-10 met een introductie van begrippen/concepten dat de onopgeloste problemen alsnog zou aanpakken. Daaruit volgt echter een aantal nieuwe problemen:

 De winstverdeling tussen concernonderdelen krijgt een hypothetische benadering (gelet op het toepassen van concepten ontleent aan economische theorieën), waarbij een wenselijke uitkomst wordt weergeven en niet de werkelijkheid.

 Men voorziet praktische problemen met uitvoerbaarheid (vage begrippen), sommige punten missen nog de praktische invulling (het “waardecreatie”-concept, de gevallen buiten de “cash-boxes”, complexe waardeketens), hetgeen kan leiden tot onzekerheid.  De functionele analyse legt de meeste nadruk op functies en daardoor geen rekening lijkt

te houden met andere factoren die bijdragen aan de winst (zoals risico’s/activa), want ook deze factoren worden uiteindelijk naar de functionaliteit geredeneerd.

Men verwacht de volgende effecten van BEPS 8-10 bij de overheid/MNEs: Overheid:

 Interpretatieverschillen van het ALB zullen blijven bestaan door andere doelstellingen bij het BEPS-project in OECD-verband (US/EU), afwijkende opvattingen van landen buiten de OECD (China), of mogelijk afnemende autoriteit van de OECD-richtlijnen (bij rechters in verschillende landen).

 De belastingautoriteiten zullen geneigd zijn meer winsten aan hun rechtsgebied toe te trekken op basis van hypothetische aannames.

 Alhoewel het Nederlandse beleid in lijn is met de uitgangspunten neergelegd in BEPS 8- 10 en zijn om die reden geringe veranderingen verwacht, heeft het feit dat andere landen de nieuwe TP-regelgeving toepassen wel positieve uitwerking voor Nederland.

MNEs:

 BEPS 8-10 zorgt voor onduidelijkheid en daarmee ook rechtsonzekerheid van MNEs. De MNEs kunnen proberen de interpretatieruimte te beperken en hun bewijspositie te versterken door meer nog dan voorheen de stappen bij herstructureringen grondig en formeel te documenteren, waarbij ze de rollen en verantwoordelijkheden conform de “actual conduct” kunnen bevestigen.

 De MNEs zullen rekening moeten houden met meer TP-discussies omdat de fiscus op basis van de nieuwe regels meer met hypothetische gevallen/aannames gaat werken.  Nadruk bij structurering op meer “bewuste besluitvorming”, met extra attentie op de

risico’s van potentiële BEPS-mogelijkheid/gevaar als gevolg van tax planning.

 Herstructureringen waarbij het gecentraliseerde bedrijfsmodel wordt toegepast, zullen de grootste onzekerheid met zich meebrengen. Dit betreft niet de structuren waarbij gebruik wordt gemaakt van “cash boxes” zonder of met lage functionaliteit. De nieuwe regels onder BEPS 8-10 lijken op dat punt meer duidelijkheid te verschaffen.

Tevens heb ik onderzocht of er in de TP-regelgeving ruimte is voor “geoorloofde” BEPS. Daaruit volgt dat er argumenten aanwezig zijn om te kunnen stellen dat dit inderdaad het geval zou moeten zijn. Als de uitholling (de vermeende BEPS) geschiedt om de winst op het juiste niveau binnen de MNE te krijgen, dan moet de TP-regelgeving volgens mij bepaalde (gerechtvaardigde) BEPS wel toestaan. Een nader onderzoek op dit punt is aan te bevelen.

9.3

Beantwoording hoofdvraag

Is het de OECD gelukt om een duidelijk kader te scheppen onder BEPS 8-10 om BEPS (winsterosie en grondslaguitholling) tegen te gaan ten aanzien van internationale herstructureringen en specifiek bij de toepassing van het gecentraliseerde bedrijfsmodel?

Zoals blijkt uit de hoofdstukken 6-8, voldeed de oude TP-regelgeving niet meer wegens tax planning mogelijkheden, “cash-boxes” of andere problemen waardoor behoefte ontstond aan nieuwe TP-regels die beter aansluiten aan de hedendaagse economische realiteit. In dit kader heeft men een duidelijk kader onder BEPS 8-10 willen scheppen. Daarin speelt het concept van “waardecreatie” een voornaamste rol. Hoewel met BEPS 8-10 een waardevolle bijdrage wordt geleverd aan de oplossingen van een aantal lastige TP-kwesties, ontstaan nieuwe problemen. Dat blijkt uit het onderzoek in hoofdstuk 8. Het betreft met name praktische problemen met uitvoerbaarheid in gevallen waarin de nieuwe TP-regelgeving in vage termen/concepten voorziet, alsook in gevallen waarin de regels op sommige punten nog de praktische invulling missen. Om de gecreëerde rechtsonzekerheid in verband met BEPS 8-10 enigszins te beperken, zullen MNEs vermoedelijk zelf voor meer zekerheid zorgen door contracten op te maken, waarmee zij hun feitelijk gedrag (actual conduct) kunnen bevestigen. Wat dat betreft krijgen contracten toch (in tegenstelling van wat BEPS 8-10 hierover zegt) een belangrijke betekenis, maar dan als bewijsvoering, en niet meer als uitgangspunt.

Mijn conclusie is verder dat een aantal risicovolle structuren bij MNEs die het gecentraliseerde bedrijfsmodel toepassen niet meer worden geïmplementeerd. Met name wordt structurering met gebruik van lege cash-box entiteiten zonder functionaliteit in tax havens afgeschrikt. Wat dat betreft, is het BEPS-project dan wel geslaagd. Maar het doel om één duidelijk kader onder BEPS 8-10 te scheppen, dat is (nog) niet gelukt.

9.4

Aanbevelingen

Met de uitkomst van dit onderzoek probeer ik een bijdrage te leveren voor een nadere discussie over duidelijke(re) richtlijnen voor internationale winstallocatie bij herstructureringen, en specifiek bij het toepassen van het gecentraliseerde bedrijfsmodel. Uit het antwoord op de hoofdvraag volgt immers dat er nog werk aan de winkel is om tot een duidelijk TP-kader te komen. De uitdaging ligt nu bij de wetgever om een duidelijk(er) TP-kader te ontwikkelen en om BEPS effectief en evenwichtig op te lossen. Een taak waarmee de onduidelijkheid en rechtsonzekerheid in verband met BEPS 8-10 moet worden weggenomen.

Tevens heb ik onderzocht of er in de TP-regelgeving ruimte is voor “geoorloofde” BEPS. Dit zou het geval moeten zijn. Immers, als de uitholling (de vermeende BEPS) geschiedt om de winst op het juiste niveau binnen de MNE te krijgen, dan moet de TP-regelgeving volgens mij bepaalde (gerechtvaardigde) BEPS wel toestaan. In verdere TP-discussies bij internationale herstructureringen met de toepassing van de gecentraliseerde organisatiestructuur wil ik de OECD en alle betrokkenen (de overheden/MNEs) nadrukkelijk aanbevelen om het vraagstuk van "geoorloofde” BEPS mee te nemen. Dit zie ik als een onvermijdelijke stap in de lange weg naar een solide en waterdichte TP-regelgeving die past in de hedendaagse werkelijkheid waarin MNEs opereren. Ik ga de toekomstige ontwikkelingen op dit gebied graag en met veel belangstelling volgen.

Literatuurlijst

Afbeelding voorpagina

- Vollebregt, H.A. (2015/2016). UvA TP1 Hoorcollege, PowerPoint dia 29 Boeken

- Cotrut, M. and L. Ambagtsheer-Pakarinen (2015). International Tax Structures in the BEPS Era: An Analysis of Anti-Abuse Measures. Chapter 7, (Vol. 2), IBFD Tax Research - Dool, R.P. van den, E.J.W. Heithuis, G.W.J.M. Kampschöer, R.C. de Smit, H.A. Vollebregt

(2016). Compendium vennootschapsbelasting. Kluwer, Deventer (15de druk) - Egdom RA, J.T. van (2017). Verrekenprijzen; de verdeling van de winst van een

multinational. Fiscale Monografie, nr. 115, Kluwer, Deventer (herziene 4de druk) - Happé, R.H. (2011). Belastingethiek: een kwestie van fair share. Deventer: Kluwer - Hosman, A., D. Oosterhoff, I. de Vries en E. Schreuder (2008). Transfer pricing. Naar een

bedrijfseconomisch en fiscaal relevant transferpricingsysteem. Kluwer, Deventer - Keuning, D. en D.J. Eppink (2012). Management en organisatie theorie en toepassing.

Noordhoff Uitgevers Groningen/Houten (10de druk)

- Marres, O. (2012). Eerlijk delen in de fiscale jungle. (Oratiereeks). Den Haag: Sdu Uitg. - Raad, C. van, G.T.W. Janssen, F.P.G. Pötgens, M.F. de Wilde (2015). Cursus Belastingrecht

(Internationaal belastingrecht). Studenteneditie 2015-2016. Kluwer, Deventer

- Verlinden, I., A. Smits en B. Lieben (2002). Intellectual Property Rights from a Transfer Pricing Perspective. PricewaterhouseCoopers, Depot: D/2002/9473/1

- Vlasceanu, R. (2015). International Tax Structures in the BEPS Era: An Analysis of Anti- Abuse Measures. Chapter 8, (Vol. 2), IBFD Tax Research Series

Overheidspublicaties (NL)

- Algemene Rekenkamer (2014). Belastingontwijking. Een verdiepend onderzoek naar belastingontwijking in relatie tot de fiscale regels en het verdragennetwerk

- Kabinetsformatie (2017). Vertrouwen in de toekomst. Regeerakkoord 2017 – 2021 - Ministerie van Financiën (2011). Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011. IFZ/2011/100M2 - Ministerie van Financiën (2013). Besluit verrekenprijzen van de Staatssecretaris van

Financiën. 14 november 2013, nr. IFZ 2013/184M (gepubliceerd 26-11-2013) - Ministerie van Financiën (2015). Appreciatie uitkomst BEPS-project en vooruitblik

Nederlands fiscaal vestigingsklimaat. Brief SvF van 5 oktober 2015, nr. IZV 2015/657 M - Tweede Kamer der Staten-Generaal (2012). Internationaal fiscaal (verdrags)beleid.

Kamerstukken II, Vergaderjaar 2011–2012, 25 087, Nr. 30

- Tweede Kamer der Staten-Generaal (2017). Parlementaire ondervragingscommissie Fiscale constructies. Vergaderjaar 2016-2017, Kamerstuk 34 566, nr. 3. Verslag Ondervragingscommissie Fiscale Constructies, 5 juli 2017

EU publicaties

- Richtlijn 2009/133/EG van 19 oktober 2009 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en

aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten.

http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A32009L0133

- EC (2014). Besluit van de Commissie van 11.06.2014 betreffende steunmaatregel SA.38374 (2014/C ex 2014/NN ex 2014/CP) – Nederland. Brussel, 11.06.2014 C(2014) 3626 final; openingsbeschikking (openbare versie vrijgegeven op 14 november 2014)

- EC (2015a). Persbericht Europese Commissie. EC 21 oktober 2015, IP/15/5880. Opgehaald via: http://europa.eu/rapid/press-release_IP-15-5880_nl.htm

- EC (2015b). Besluit van de Commissie van 21.10.2015 betreffende steunmaatregel SA.38374 (2014/C ex 2014/NN) die Nederland ten gunste van Starbucks ten uitvoer heeft gelegd. Brussel, 21.10.2015 C(2015) 7143 final (openbare versie van 27 juni 2016)

OECD/UN publicaties

- OECD (2008). Tax and Economic Growth. ECO/WKP(2008)28, 11-Jul-2008

- OECD (2010). OECD Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations 2010. July 2010, OECD Publishing

- OECD (2013). OECD urges stronger international co-operation on corporate tax. OECD Press release van 12.02.2013; http://www.oecd.org/newsroom/oecd-urges-stronger- international-co-operation-on-corporate-tax.htm

- OECD (2013a). Addressing Base Erosion and Profit Shifting. OECD publishing - OECD (2013b). Action Plan on Base Erosion and Profit Shifting. OECD publishing - OECD (2015a). Aligning Transfer Pricing Outcomes with Value Creation, Actions 8-10 -

2015 Final Reports, OECD/G20 Base Erosion and Profit Shifting Project. OECD Publishing - OECD (2015b). Explanatory Statement. OECD/G20 Base Erosion and Profit Shifting

Project. 2015 Final Reports. OECD publishing

- OECD (2016). OECD Council approves incorporation of BEPS amendments into the Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations. OECD - OECD (2017). OECD Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax

Administrations 2017. July 2017, OECD Publishing

- OECD (2017a). Model Tax Convention on Income and on Capital 2017. OECD Publishing - United Nations (2017). Practical Manual on Transfer Pricing for Developing Countries.

United Nations New York 2017 Tijdschriften

- Ault, H.J., W. Schön, and S.E. Shay (2014). Base Erosion and Profit Shifting: A Roadmap for Reform. BIT (Vol. 68), No. 6/7

- Bakker, A.J., and G. Cottani (2008).Transfer Pricing and Business Restructuring: The Choice of Hercules before the Tax Authorities. ITPJ (Vol. 15), No. 6.

- Bilaney, S.K. (2014). Supply Chain Management Using Alternative Manufacturing Models. ITPJ (Vol. 21), No. 2

- Bloomberg BNA (2015). Interview presented at Bloomberg BNA’s Global Transfer Pricing Conference in Shanghai Sept. 17, 2015. Opgehaald via: https://www.bna.com/robert- stack-deputy-m17179936316/

- Cuadros, M.A.R. (2014). Toll and Contract Manufacturing Structures – Strategies and Challenges for Cross-Border Outsourcing Activities. BIT (Vol. 68), No. 11

- Evers, M., A.C.G.A.C. de Graaf en A.J.A. Stevens (2011). Zembla-uitzending ‘‘Nederland belastingparadijs’’ nader beschouwd. MBB 2011/02

- Hafkenscheid , R.P.F.M. (2011). De bepaling van een zakelijke risicoallocatie in een business restructuring. WFR 2011/660

- Hafkenscheid, R.P.F.M., M.A. de Lange en P.W.H. Lankhorst (2015). Negeren van transacties tussen gelieerde partijen. WFR 2015/216

- Hafkenscheid, R.P.F.M. (2016). Het BEPS-rapport over risicoallocatie: niet zo functioneel. WFR 2016/99

- Kanter, M., J. Reijnierse en H.A. Vollebregt (2010). Ownership under OECD Rules: Transfer