• No results found

Deelgebied 4 De Eilandstaart

In document Natura 2000 Beheerplan 5. Duinen Ameland (pagina 124-130)

3.5 Landschapsecologische beschrijving

3.5.7 Deelgebied 4 De Eilandstaart

Ecologische gebiedsbeschrijving

Tot 1949 was ten oosten van het rond 1900 aangegroeide Oerderduinen complex een kale zandplaat aanwezig met hier en daar wat embryonale duintjes (Ten Haaf & Buijs, 2008). Uit vijf opeenvolgende luchtfoto’s met tussenpozen van circa 10 jaar blijkt dat in 40 jaar de omvang van de eilandstaart niet erg veel veranderd is maar Figuur 3.56. Overzicht van de habitattypen in deelgebied 2c duinboogcomplex Oerderduinen en deelgebied 4 De Eilandstaart (de Hon).

dat geleidelijk een grote oppervlakte begroeid is geraakt (zie Figuur 3.57). De ruimtelijke structuur is het beeld van een min of meer klassieke eilandstaart gaan vertonen met afzonderlijke washover- systemen en tussenliggende duinelementen aan de noordzijde, opgestoven duintjes die de washovervlaktes aan de zijkant begrenzen, zandige washoverafzettingen en opgestoven duintjes in het achterland en soms washoverdelta’s tot in de Waddenzee (zie Figuur 3.58). De structuur van duintjes en doorbraken is ook goed op de hoogtekaart in Figuur 3.59 te zien. De zuidelijk gelegen duintjes en zandige afzettingen zijn ingebed in een

kweldervegetatie op slikkige bodem die in de luwte van de open zeereep ontstaan is onder invloed van opslibbing vanuit de Waddenzee. De getijdenwerking vanuit de Waddenzee heeft vervolgens gezorgd voor het ontstaan van verschillende slenken- en prielensystemen.

Zowel het gebied als geheel, als de afzonderlijke washoversystemen, hebben een betrekkelijk geringe omvang. Deze is ongeveer vergelijkbaar met de Cupido’s Polder ten noorden van de Derk Hoekstrastuifdijk op de Boschplaat op Terschelling. Of De Hon zich zal ontwikkelen tot een eilandstaart met de omvang van Oost-

Schiermonnikoog (circa 6x1,5 km) en of de washoversystemen dan ook de schaal zullen aannemen van de vergelijkbare systemen op Schiermonnikoog zal afhangen van de kustprocessen op grotere ruimte- en tijdschalen. Vooralsnog lijkt een dergelijke opschaling op Oost-Ameland niet waarschijnlijk. Er zijn geen tekenen dat onder natuurlijke omstandigheden een dergelijke aangroei op Ameland te

verwachten is.

Figuur 3.59. Hoogtekaart van eilandstaart De Hon.

Een vergelijking tussen luchtfoto’s uit 2003, 2007 en 2011 laat zien dat de

eilandstaart wat afgetopt wordt en aan het zuiden aangroeit (zie Figuur 3.60). Van een verlenging van de eilandstaart zoals op Schiermonnikoog is vooralsnog geen sprake.

A

B

C

Figuur 3.60. Luchtfoto’s van Eilandstaart De Hon van A 2003, B 2007 en C 2011 met projectie van topografische kaart erop als referentie. Te zien is dat de staart aan de noordoostpunt lijkt af te slaan en aan de zuidoostkant aangroeit.

De vegetatie op de eilandstaart kent een prachtige zonering van noord naar zuid. Aan de noordzijde verschijnen en verdwijnen periodiek embryonale duintjes (H2110) voor de natuurlijke duinreeksen (habitattype H2120 witte duinen). Aan de

binnenzijde daarvan komen aan de voet van de duintjes zeevetmuur en Deens lepelblad voor (habitattype H1310B Zilte pionierbegroeiingen (zeevetmuur)), soms begrensd door een smalle zone met brakke soorten zoals kwelderzegge en

melkkruid, gemengd met soorten als strandduizendguldenkruid, zilte zegge, dwergzegge en krielparnassia. Daarna volgen in de zonering vegetaties van de hogere kwelder (habitattype H1330A schorren en zilte graslanden) met ruigere zones met zeekweek en daarnaast zones met veel roodzwenkgras en soorten uit het verbond van Engels gras. Op de vlakkere delen of de stukken met stagnerend water komen vaak dichte begroeiingen met zilte rus en o.a. rode ogentroost voor. Op de middelhoge kwelder volgt dan een zone met lamsoor en zeeweegbree. Aan de benedenzijde, tenslotte volgt de lage kwelder (habitattype H1310A zilte

pionierbegroeiingen (zeekraal)) met de kweldergrasgemeenschap en tenslotte de gemeenschap van langarige zeekraal. Op de oeverwallen van de slenken zijn hier schorrenkruidvegetaties en begroeiingen met kortarige zeekraal aanwezig.

Het begroeide deel wordt omgeven door een zeer grote strandvlakte (zie Figuur 3.60 Het gaat hier om een betrekkelijk smalle zone slik- en zandplaten die onder invloed van het getij staan. Aan de noordzijde gaat het om een meer zandige strook

(habitattype H1140B slik en zandplaten (Noordzeekustzone)) die vanuit de Noordzee beïnvloed wordt door het getij. Aan de zuidzijde ligt daarentegen een slikkiger strook die dagelijks overstroomd wordt vanuit de Waddenzee (habitattype H1140A slik en zandplaten (getijdengebied)). Deze habitattypen (vooral H1140A) zijn van groot belang als foerageergebied voor grote aantallen vogels. Tussen deze zones en de randen van de duin- en kweldergebieden liggen hogere delen die minder frequent overstroomd worden. Deze plaatsen vervullen zeer belangrijke functies als broed-, slaap- en rustgebied en hoogwatervluchtplaats voor een breed scala aan

vogelsoorten.

De Hon is een belangrijk broedgebied voor lepelaar, eidereend, een kleine kolonie kluten, een zeer grote kolonie kleine mantelmeeuwen en enkele tientallen visdieven. Als hoogwatervluchtplaats en slaapplaats is de Hon zeer belangrijk voor lepelaars, scholeksters, bontbekplevieren, kanoeten, drieteenstrandlopers, bonte strandlopers en krombekstrandlopers. Aanvullend op andere deelgebieden op Ameland is het gebied tevens van belang voor aalscholvers, rotganzen, bergeenden, smienten, kluten, zilverplevieren, rosse grutto’s, wulpen, tureluurs, groenpootruiters en steenlopers.

Samengevat is De Hon een zeer fraai en natuurlijk functionerend gebied. Habitattypen van deelgebied 4 de Eilandstaart

Binnen het deelgebied Eilandstaart komen op Ameland de volgende habitattypen voor (zie ook de ecologische gebiedsbeschrijving voor de context). Zie Figuur 3.56 H1310A en B zilte pionierbegroeiingen (met zeekraal en met zeevetmuur), H1330A schorren en zilte graslanden (buitendijks), H2110 embryonale duinen, H2120 witte duinen, H2130B Grijze duinen (kalkarm), H2160 duindoornstruwelen.

3.5.8 Deelgebied 5 Strand en vooroever

Ecologische gebiedsbeschrijving

De stranden en de vooroever langs de Noordzeekust tussen aan de westzijde de Badweg bij Hollum en aan de oostzijde De Hon vervullen geomorfologisch een essentiële rol als schakelgebied tussen de grootschalige processen in de kustzone en de daarvan afhankelijke processen in de achterliggende natuurgebieden. Dit blijkt de laatste decennia ook zeer duidelijk uit de sterke dynamiek langs de Noordzeekust. Er is aanzienlijke afslag én aanzienlijke aangroei die op dezelfde plaats soms frequent afwisselen. Dit komt doordat geulen en zandgolven soms zeer dicht onder de kust langstrekken. Al met al heeft dit weer gevolgen voor de diverse functies die de stranden voor bewoners, recreanten, maar ook de natuur hebben. Het heeft ook gevolgen voor de geomorfologische en hydrologische processen in de achterliggende hoofdelementen. Zo kan aangroei leiden tot stabilisatie van de duingebieden en tot verhoging van grondwaterstanden en kan langdurige afslag het omgekeerde tot gevolg hebben.

In de huidige situatie vervullen de (groene) stranden de volgende functies voor vogels:

 Broedvogels: o.a. scholekster, eidereend, kleine mantelmeeuw en kluut (Engelmoer & Van Scharenburg, 2013)

 Niet broedvogels: in de huidige situatie heeft vooral de zandbank voor Ballum een belangrijke functie als rust- en foerageergebied voor een breed scala aan soorten, waaronder aalscholvers, rotganzen, bergeenden, smienten,

scholeksters, kluten, bontbekplevieren, zilverplevieren, kanoeten,

drieteenstrandlopers, bonte strandlopers, krombekstrandlopers, en rosse grutto’s.

Habitattypen van deelgebied 5 het Strand

Zie Figuur 3.30, Figuur 3.39, Figuur 3.45, Figuur 3.48, Figuur 3.56

Beheer en recente maatregelen

Op het strand worden geen actieve beheermaatregelen getroffen.

In document Natura 2000 Beheerplan 5. Duinen Ameland (pagina 124-130)