• No results found

De groote banken

In document H H H IH IJ^HHHHHHHHHMHHHHHBHiV (pagina 179-196)

Overheidszorg voor den veestapel

2. De groote banken

De algemeene economische moeilijkheden in 1932 deden uiteraard in een m -zoo sterke m a t e van de wereldmarkt afhankelijk land als Nederlandsch-Indie haren invloed gelden op bijkans alle takken van bedrijf en dientengevolge ook op h e t m e t het bedrijfsleven in n a u w contact staande particuliere bankwezen.

Voor den importhandel was 1932 een uiterst moeilijk jaar. D e steeds af-n e m e af-n d e koopkracht, zoowel vaaf-n de I af-n h e e m s c h e als vaaf-n de Europeesche bevolking had eene verdere daling van prijzen en o m z e t t e n t e n gevolge, terwijl d a a r n a a s t de concurrentie van de zijde der J a p a n s c h e industrie h a n d over h a n d t o e n a m Beide omstandigheden h a d d e n t e n gevolge, d a t de behoefte aan be-drijfskapitaal van den importhandel belangrijk verminderde. Die importeurs, die n a a s t de gevolgen v a n de verminderde koopkracht ook nog den druk j a n de J a p a n s c h e concurrentie ondervonden, zagen h u n n e o m z e t t e n t o t een m i n i m u m teruggebracht. W a a r dit veelal de kleine m e t bankcrediet werkende importfirma s betrof beteekende dit voor de banken eene belangrijke vermindering en m vele gevallen zelfs een geheel wegvallen van credietbehoefte. Voor de importeurs, die zich tijdig op den import van J a p a n s c h e goederen h a d d e n ingesteld, n a m de omzetvermindering weliswaar geringere vormen aan, doch hier h a d de o m s t a n -digheid d a t de J a p a n s c h e goederen t o t dusver hetzij op contante basis hetzij op korten 'termijn verrekend plachten t e worden en de leveringstermijn voor J a p a n s c h e goederen aanzienlijk korter is dan voor Europeesche, eene geringere credietverleening aan den tusschenhandel en eene geringere voorraadvorming t e n

"evolee hetgeen uiteraard medebracht, dat hierin minder middelen werden vast-gelegd H e t importbedrijf heeft dus in 1932, zoowel door de groote liquiditeit van de groote firma's als door de geringere credietbehoefte van de kleine, mede-gewerkt t o t eene verbetering van de liquiditeitspositie van het bankwezen.

M e t dezelfde moeilijkheden als het importbedrijf had de middenstand, speciaal onder de Europeesche bevolking, t e k a m p e n . Ook hier h a d concurrentie van J a p a n s c h e zijde veelal een terugloopen dor o m z e t t e n en h e t t o e s t a a n van belang-rijke prijsconcessies t e n gevolge. Afgezien van de gevallen, waarin m e n zich

genoopt zag een deel der voorraden t o t verliesgevende prijzen t e verkoopen en daardoor een deel van h e t in deze goederen gestoken kapitaal m e t t e n volle heeft k u n n e n realiseeren, kan worden aangenomen, d a t normaliter de omzet-vermindering ook hier een vrijkomen van middelen t e n gevolge heeft gehad, zoo-dat ook het middenstandscrediet eerder een verruimenden dan een beperkenden invloed op de liquiditeitspositie van het bankwezen zal hebben gehad.

Ook de verhouding van de b a n k e n t o t den exporthandel werd door geringere credietbehoefte gekenmerkt. I n verband m e t de nog steeds heerschende onzeker-heid t e n aanzien van het verdere verloop van de suikermarkt onthielden de suiker-exporteurs zich in 1932 wederom geheel van het i n n e m e n van posities van eemge beteekenis. Voor de b a n k e n beteekende dit het vrijwel geheel wegvallen v a n de in vroegere jaren zoo belangrijke credietverleening aan dezen t a k van handel.

De in vorige jaren belangrijk ingekrompen credietbehoefte van de kleinere Chineesche handelaren liep over het afgeloopen jaar verder terug. Weliswaar n a m e n de o m z e t t e n in verschillende producten toe, doch het zeer onregelmatige en zich m e e s t nog in dalende richting bewegend prijsverioop weerhield ook deze categorie van handelaren om voorraden van eenige beteekenis te vormen waar-door de kapitaalsbehoefte inkromp en in verscheidene gevallen uit eigen middelen kon worden gefinancierd. • • _

W a t betreft de credietverleening van de banken aan de cultures was het ook dit jaar weer de suikerindustrie, welke de grootste credieteischen aan h e t

bank-wezen stelde. De door velerlei oorzaken toenemende afzetmoeilijkheden waren oorzaak, dat n i e t t e g e n s t a a n d e het toepassen van eene productiebeperking van + 17-1- '%, de in 1932 afkomende oogst de totale verkoopen in d a t jaar wederom overtrof ° zoodat eene verdere accumulatie v a n voorraden, van 2 1 3 3 000 ton op het eind' van 1931 tot 2 895 000 ton op h e t eind van 1932, p l a a t s vond. Kon einde 1931 de waarde dezer voorraden nog op ± f 6,50 per quintaal aangenomen worden, einde 1932 m o c h t zij op niet veel meer dan f 5 worden gewaardeerd, zoodat m e t

-176 DE ECONOMISCHE TOESTAND.

tegenstaande eene toeneming der voorraden m e t + 750 000 ton de totaalwaarde van den Java-voorraad vrijwel geen vermeerdering onderging en evenals in 1932 op + f 140 millioen moest worden aangenomen. Voor de industrie zelve betee-kende deze waardedaling, d a t tot afschrijving van belangrijke bedragen op deze voorraden moest worden overgegaan. Nochtans vertoonden de bankcredieten aan de suikerindustrie van 1931 op 1932 practisch geen vermeerdering van beteekenis, o m d a t zoowel de omvang van den a a n p l a n t 1932 als de kosten d a a r v a n per oppervlakte-eenheid belangrijk bij vorige jaren t e n achter bleven, zoodat de ge-durende 1932 voor het volgende oogstjaar uitgegeven bedragen zeer aanzienlijk lager waren dan die in het j a a r 1931. De a a n p l a n t 1932, welke in 1933 vermalen wordt, bedroeg toch slechts + 42 °/0 van h e t normale, doordat een belangrijk deel van de fabrieken of in h e t geheel geen riet in den grond bracht of haar a a n p l a n t eene belangrijke inkrimping deed ondergaan. Voor de eerste groep beteekende dit eene beperking harer uitgaven tot de z.g. „ s l u i t i n g s k o s t e n " , voor de tweede een m e t h e t percentage der aanplantrestrictie n a u w s a m e n h a n g e n d e vermindering der exploitatiekosten. V a n grooten invloed was d a a r n a a s t ook h e t streven om de bedrijfsuitgaven t o t het hoogstnoodige t e beperken, teneinde daardoor t o t een zoo laag mogelijken kostprijs en een zoo gering mogelijk bedrijfsverlies t e komen.

Tenslotte worde in dit verband nog vermeld, d a t verschillende suikerondernemingen er toe overgingen h u n n e effectenportefeuilles geheel of gedeeltelijk t e realiseeren, teneinde de hieruit verkregen middelen t o t aflossing v a n bankschulden of tot ver-sterking h u n n e r creditsaldi aan t e wenden. De groote moeilijkheden, w a a r m e d e de Java-suikerindustrie in 1932 t e k a m p e n had, waren niet alleen oorzaak, dat de h a a r verleende credieten h u n , ,self-liquidating"-karakter verloren en in ver-scheidene gevallen als , d e e l n e m i n g e n " moesten worden beschouwd, doch h a d d e n bovendien t e n gevolge, d a t er steeds meer onzekerheid ontstond over de aan deze vorderingen toe t e k e n n e n waarde. Terecht werd in het jaarverslag 1932 van de Nederlandsen H a n d e l Maatschappij te dien aanzien opgemerkt, dat „ d e w a a i d e , toe t e kennen aan de vorderingen, voortvloeiende u i t de verstrekking v a n werk-kapitaal aan (suiker)fabrieken en aan cultuurondernemingen van relaties in het

algemeen, t e n n a u w s t e s a m e n h a n g t m e t den toekomstigen loop van de prijzen der daartegenover staande eigendommen en p r o d u c t e n " .

W a s de credietverleening van de banken aan andere cultures dan de suiker-industrie, speciaal aan de meerjarige cultures, tot voor enkele jaren tengevolge v a n h e t snel rouleeren van h e t bedrijfskapitaal dezer ondernemingen nog slechts van zeer geringe beteekenis en beperkte zij zich feitelijk tot tijdelijke verstrekking van kasmiddelen in anticipatie op de uitgifte van nieuw aandeelenkapitaal, sinds-dien is ook hierin wijziging gekomen. De door scherpe prijsdalingen veroorzaakte exploitatieverliezen en in mindere m a t e ook het optreden van afzetmoeilijkheden deden de vlottende middelen der betreffende ondernemingen sterk verminderen.

Weliswaar t r a c h t t e m e n door ingrijpende bezuinigingen en vooral bij de rubber-cultuur door beperking of algeheele stopzetting der productie h e t verbroken even-wicht tusschen inkomsten en uitgaven t e herstellen, doch er bleven niettemin bepaalde gevallen over, waarin een beroep op bankcrediet moest worden gedaan.

De relaties van particuliere personen m e t h e t bankwezen in Nederlandsch-Indië bepalen zich vrijwel uitsluitend t o t het houden van een giro- of deposito-rekening, dan wel tot het doen van effectenzaken, al dan niet gepaard gaande m e t eene effectenbeleening. Waar vele onder deze categorie ressorteerende per-sonen zich in h u n n e inkomsten zagen beknot en daardoor, instede van verder kapitaal t e vormen, veelal genoodzaakt waren h u n n e in vroegere jaren gevormde besparingen aan t e spreken, ondergingen ook deze onderdeelen van h e t bank-bedrijf eene belangrijke inkrimping. Ook viel een verder wantrouwen in de veilig-heid v a n belegging in effecten waar t e n e m e n , hetgeen voor velen aanleiding was tot afwikkeling van h u n n e posities en terugbetaling van daarop door de banken verleende voorschotten over t e gaan.

H e t voorgaande geeft in groote trekken de voornaamste factoren aan, onder welker invloed de positie van h e t particulier bankwezen in Nederlandsch-Indië in 1932 wijziging heeft ondergaan.

Cijfers, welke deze wijziging, zuiver beperkt t o t de in Nederlandsch-Indië gedreven zaken, nauwkeurig aangeven, zijn niet beschikbaar als gevolg van de omstandigheid, dat de gepubliceerde balansen van de Nederlandsche H a n d e l Maatschappij en de Nederlandsch-Indische H a n d e l s b a n k slechts gecombineerde cijfers voor alle hare vestigingen in h e t Oosten geven, terwijl die van de Neder-landsch-Indische E s c o m p t e Maatschappij m e d e de cijfers van hare kantoren in Nederland o m v a t t e n .

Teneinde echter het algemeen k a r a k t e r van de in de positie dezer bank-instellingen ingetreden wijzigingen in h e t licht t e stellen, worden bovenbedoelde gecombineerde cijfers niettemin hieronder vermeld.

B a n k b a l a n s e n in 1930, 1931 en 1932 (in millioenen). Schuld aan eigen kantoren in

Nederland

J

178 DE ECONOMISCHE TOESTAND.

Zooals uit deze cijfers blijkt, Hepen de van derden ontvangen gelden en wel speciaal de depositos op langen termijn wederom terug. W a a r echter de credietverleening in rekening-courant en de wisselportefeuilles in nog sterkere m a t e afnamen, werd hierdoor de invloed v a n h e t terugloopen der toevertrouwde gelden niet alleen geneutraliseerd, doch kon zelfs de liquiditeitspositie der banken niet onbelangrijk verbeteren. De post „deelnemingen in andere o n d e r n e m i n g e n "

wees andermaal eene vermeerdering aan, waarvoor in het bovenstaande reeds eene verklaring werd gegeven. Doordat de Nederlandsch-Indische E s c o m p t e Maatschappij tot den inkoop van eigen a a n d e d e n overging en d a a r m e d e baar kapitaal verminderde, liep het hoofd „ K a p i t a a l " in totaal van f 63 mülioen tot f 56 miliioen terug.

De wijzigingen, welke zich in den loop van het jaar 1932 in de positie van de Javasche Bank ') hebben voorgedaan, vertoonen op vele p u n t e n nauwe overeen-s t e m m i n g m e t die, welke hierboven voor de particuliere banken werden om-schreven. Om dezelfde redenen als bij de particuliere banken aangegeven — terugloopende o m z e t t e n en dalende prijzen — onderging ook het binnenlandsch eredietbedrijf van de J a v a s c h e B a n k eene belangrijke inkrimping, terwijl de zich in vroegere jaren zoo scherp afteekenende grootere credietbehoefte gedurende het suikerseizoen in 1932 vrijwel geheel achterwege bleef. Als gevolg van deze fac-toren liep de bankbiljettencirculatie scherp terug. Onderstaande vergelijking van de verkorte balansen van de J a v a s c h e B a n k per 3 J a n u a r i 1931, 2 J a n u a r i 1932 en 31 December 1932 geeft de gewijzigde positie duidelijk weer.

Verkorte balansen van de J a v a s c h e B a n k (in millioenen g u l d e n s ) . Activa.

3-1-1931. 2-1-1932. 31-12-1932.

Disconto's, betaalbaar in Neder]andsch-Indië ... 8,8 9,7 8,8 Wissels buiten Nederlandsch-Indië betaalbaar ... 32,4 6,3 19,3 Beleeningen 40,7 48,8 35,0 Gouvernement van Nederlandsch-Indië 1,7 5,5 0,4 Belegd kapitaal, reservefonds en pensioen- en

onderstandfonds 22,2 19,3 14,1 Metaalvoorraad (inclusief p a s m u n t ) 179,5 159,1 150,1 Gebouwen en meubilair 6,3 6,2 5,9 Diverse rekeningen 41,9 35,9 27,3

333,5 290,8 260,9 Passiva.

3-1-1931. 2-1-1932. 31-12-1932.

K a p i t a a l 9,0 9,0 9,0 Beservefonds 13,5 13,5 5,0 Bijzondere reserve 2,7 2,8 3,0 Pensioen- en onderstandfonds 4,3 4,6 4,2 Bankbiljettencirculatie 253,7 232,0 204,8 Bankassignatiën 1,2 0,9 0,7 Bekening-courant saldi:

van h e t Gouvernement — — — van anderen 44,4 24,6 31,5 Diverse rekeningen 4,7 3,4 2,7

333,5 290,8 260,9

x) Het agentschap te Madioen van de Javasche Bank is opgeheven (G. B. 12 Dec. 1932 n". 33, J. C. n°. 102).

De uitzettingen in „Wissels buiten Nederlandsch-Indië b e t a a l b a a r " vermeer-derden van f 6,3 millioen op 2 J a n u a r i 1932 tot f 19,3 millioen op 31 December 1932. Hiertegenover s t a a t echter, dat de onder het hoofd „Diverse r e k e n i n g e n "

opgenomen „ S a l d i bij buitenlandsche b a n k e n " in dezelfde periode m e t + f 17 millioen afnamen. H e t debetsaldo van het Gouvernement liep v a n f 5,5 millioen tot f 0,4 millioen terug, waaruit eene verbetering van zijne kaspositie in Neder-landsch-Indië blijkt. De goud- en zilvervoorraad n a m e n respectievelijk m e t f 8,7 millioen en f 0,1 millioen af. W a a r echter tegelijkertijd de obligo's m e t + f 20 millioen afnamen, steeg het dekkingspercentage van 61,63 % op 2 J a n u a r i 1932 tot 63,28 % op 31 December 1932.

Op grond van het bovenstaande kan niet anders geconcludeerd worden, dan d a t het Neder! andsch-Indische bankwezen de crisis t o t dusver goed heeft door-staan. Niettegenstaande h e t feit, dat groote verliezen zijn geleden en d a t door de geringe activiteit van het bedrijfsleven de rentabiliteit sterk is teruggeloopen, kan zijne positie op h e t einde van 1932 nog alleszins krachtig en liquide genoemd worden.

D e wisselmarkt in l n d i ë ondervond in de eerste m a a n d e n van 1932 nog de gevolgen van de onrustige stemming, welke h a a r in de laatste m a a n d e n van 1931 had gekenmerkt. Talrijke in die m a a n d e n afgesloten „forward-verkoopcontracten"

moesten toen worden afgedekt en deden eene krachtige vraag naar T.T.Holland o n t s t a a n . Dit had t e n gevolge, dat de op 23 September 1931 tot lOOf verhoogde afgiftekoers op Holland nog geruimen tijd op dit niveau bleef gehandhaafd. E e r s t tegen eind September, toen van de zijde van het cultuurbedrijf eenige vraag n a a r Indische guldens ontstond en deze tendens nog versterkt werd, doordat bij vele houders van Hollandsche guldens de drang ontstond h u n n e posities af t e dekken, zakte de koers in korten tijd tot pari en onofficieel zelfs tot 99-J- in. I n deze situatie kwam wijziging, toen begin November onder invloed van de hernieuwde daling van het pond sterling wederom de vraag n a a r remise Holland ontstond.

Deze omstandigheid deed den koers in enkele dagen weder t o t lOOf stijgen. I n de tweede helft van December, toen weer meer vraag naar Indische guldens ontstond, vond in twee e t a p p e n weder eene verlaging tot l()()i plaats.

3. Volkscredietwezen.

Tengevolge van de reeds in h e t vorig Verslag genoemde factoren is het Volks-credietwezen door de crisis in bijzonder ernstige m a t e getroffen. H o e zwaar vooral de volkscredietbanken h e t t e verantwoorden hebben, blijkt uit den volgenden staat.

Volkscredietbanken.

180 DB ECONOMISCHE TOESTAND.

Ter toelichting van deze cijfers moge het volgende dienen. I n 1928 en 1929 n a m , evenals in de voorafgegane jaren, h e t door de volkscredietbanken uitgeleende bedrag nog regelmatig toe, hetgeen grootendeels t e danken was aan h e t bereiken van een grooter aantal credietbehoevenden, terwijl op J a v a en Madoera in 1929 een meer dan normale uitbreiding plaats had in verband m e t de groote droogte in de tweede helft van het jaar, w a a r v a n de landbouw den ungünstigen invloed ondervond.

Behalve h e t a a n t a l leeners was ook de gemiddelde som per individueelen leener, die in de periode 1920/1921 op J a v a en Madoera van + f 43 op f 71 was gestegen en sinds t o t f 60 in 1926 was gedaald, van 1927 af geleidelijk toegenomen tot f 66 in 1929. I n de Buitengewesten was zij, n a - e e n e scherpe daling van 1922 op 1927, gedurende 1927—1929 stabiel gebleven op f 228.

M e t de voortdurende uitbreiding der uitleening was eene gestadige daling van den achterstand gepaard gegaan. De achterstandseijfers per einde 1928 zijn voor J a v a en Madoera zoowel absoluut als in verhouding tot het uitstaand bedrag de laagste sinds statistieken beschikbaar zijn (1915). I n de Buitengewesten werd het laagste achterstandsbedrag sinds 1917 einde 1926 m e t f 2 4 1 0 0 0 bereikt. I n 1927 en 1928 steeg h e t t o t f 2 7 6 000 en f 3 3 3 000; uitgedrukt in een percentage van het u i t s t a a n d bedrag daalde de achterstand in 1927 nog van 2,53 op 2,42 % en steeg hij in 1928 slechts tot 2,64 %. De eerder ingetreden stijging in de Buiten-gewesten is een gevolg van de omstandigheid, dat de prijzen van enkele belang-rijke producten (b.v. rubber) al reeds verscheidene jaren zich in dalende lijn bewogen.

E e r s t in den loop van 1930 werd de crisis bij de volkscredietbanken merkbaar in het l a n g z a a m oploopen van den achterstand, waarbij aanvankelijk op J a v a en Madoera nog twijfel bestond of m e n wellicht niet meer nog m e t eene nawerking van de droogte te m a k e n h a d . Die twijfel verdween intussehen spoedig, en m October ging eene waarschuwing van de Centrale Kas aan alle banken uit om haar leensommen m e t het oog op de daling in de volksgeldinkomsten t e verlagen ; enkele b a n k e n waren daartoe reeds eerder eigener beweging overgegaan. H e t jaar 1930 vertoont dan ook eene daling van de gemiddelde leensom, in de Buiten-gewesten m e t 10 % , op J a v a en Madoera m e t nog geen 5 % ; het aantal leeners n a m nog toe. E e s u l t a a t van beide factoren was eene geringe vermindering van het uitgeleend en h e t uitstaand bedrag. E i n d e 1930 waren bedrag en percentage van den a c h t e r s t a n d op laatstgenoemde eilanden bijna verdubbeld, in de Buiten-gewesten m e t onderscheidenlijk 62 en 74 % toegenomen.

De vorenvermelde geringe vermindering van leensommen bleef bovendien in 1931 verre achter bij de dat jaar ingetreden enorme daling van het volksgeld-inkomen. De a c h t e r s t a n d ging dan ook sprongsgewijze omhoog en bedroeg einde 1931 op J a v a en Madoera 260 % van h e t bedrag en 318 % van h e t percentage-van h e t jaar tevoren; voor de Buitengewesten waren deze cijfers iets lager: 241 en 283 % . De individueele leensommen werden weer verlaagd, echter lang niet in dezelfde m a t e als de inkomsten der leeners, namelijk t o t 82 % van het gemiddelde van 1930 en 80 van dat van 1928 op J a v a en Madoera ; in de Buitengewesten tot respectievelijk 79 en 71 %. I n aanmerking genomen, d a t de gemiddelde prijs van padi boeloe op J a v a in 1931 slechts 55 % van h e t gemiddelde over de jaren 1924—

1928 bedroeg, dat de prijzen van de meeste andere bevolkingsproducten nog sterker waren gedaald, d a t ook de andere geldinkomsten der bevolking zeer verminderd waren, m o e t worden geconstateerd, dat de volkscredietbanken haar leensommen in 1931 nog n i e t in dezelfde m a t e hebben gereduceerd als het volksgeldinkomen in datzelfde jaar is gedaald.

D a t inkomen n a m bovendien in 1932 opnieuw af. Hoewel deze vermindering niet zoo groot was als die v a n het jaar t e voren, had zij nochtans het zeer ongunstig gevolg, d a t de achterstand der banken voortdurend bleef t o e n e m e n ; vooral d e aflossingen, die uit oogsten voldaan moesten worden, bleven zeer onvoldoende; verschillende banken, die tot op d e n oogst 1932 haar achter-stand op een tamelijk laag peil h a d d e n k u n n e n h a n d h a v e n , zagen dien na dien oogst sprongsgewijze toenemen. De op J a v a en Madoera in 1931 m e t f 4 859 000

toegenomen achterstand steeg in 1932 wederom m e t f 4 974 000 en van 19,26 tot 42,81 % van het u i t s t a a n d bedrag. H e t indexcijfer van den achterstand (1928 = 100) liep op t o t 979 w a t het bedrag, en 1427 w a t het percentage betreft. I n de Buitengewesten was de ontwikkeling weinig gunstiger; daar steeg de achterstand in 1931 m e t f 913 000, in 1932 m e t f 891000 en van 13,3 op 27,44 %, de index-cijfers liepen op t o t 762 en 1198.

De voortdurende toeneming v a n den achterstand had ook een slechten invloed op den omvang van de uitleening der banken, in de eerste p l a a t s op het aantal verstrekte nieuwe leeningen. H e t is een grondbeginsel bij het volkscredietwezen, dat m e n eerst eene nieuwe leening krijgt als de oude is afbetaald. De achter-stalligen vielen dus voorloopig als nieuwe leeners af. Bovendien wordt alleen opnieuw uitgeleend aan wie tevoren goed b e t a a l d e n ; daardoor k w a m e n ook vele gewezen achterstalligen niet m e e r in aanmerking. D a n waren er velen, wier verminderde inkomsten geen leening meer toelieten. Eindelijk stelden de angstig geworden administrateurs steeds zwaardere eischen aan nieuwe leenmgen.

Al deze factoren h a d d e n t e n gevolge, d a t het aantal leeners, d a t in 1930 nog iets gestegen was, op J a v a en Madoera in 1931 m e t 162 000 en in 1932 m e t 309 000 terugliep, in de Buitengewesten m e t 6000 respectievelijk 26 000. Uit deze cijfers blijkt duidelijk hoe vooral in 1932 de uitleening sterk werd geremd.

H e t aantal leeners op J a v a en Madoera bedroeg in 1932 nog slechts 56 % van dat van 1928, voor de Buitengewesten was de index nog 68. De vermindering van d a t aantal gaat nog steeds door: in het 4de k w a r t a a l 1932 werd n a a r even-redigheid nog slechts aan 45 respectievelijk 65 % van het aantal personen van 1928 uitgeleend.

B e h a l v e dat h e t aantal leeningen afnam, werden ook de individueele leen-s o m m e n in 1932 wederom gedrukt t o t f 43 (index 66) voor J a v a en Madoera en f 133 (index 59) voor de Buitengewesten. Ook deze daling is nog niet t e n einde gekomen. Toch zijn ook de indexcijfers van h e t vierde k w a r t a a l 1932 (62 voor J a v a en 58 voor de B u i t e n g e w e s t e n ) nog hoog, vergeleken bij de daling van het volksgeldinkomon tot beneden de helft v a n 1928. I n werkelijkheid is de daling van de aan landbouwers en handelaren verstrekte leensommen echter grooter dan de indexcijfers aangeven. Andere categorieën van bankleeners, namelijk lieden m e t vaste inkomsten als a m b t e n a r e n , loontrekkenden en gepensionneerden k u n n e n over h e t algemeen hoogere leeningen krijgen dan h e t gros der leeners; h u n b e t a a l k r a c h t is bovendien in vele gevallen niet belangrijk gedaald. Deze groepen van leeners, m e t h u n hooger leengemiddelde, zijn d a a r o m verhoudingsgewijs m dezen crisistijd voor de b a n k e n v a n veel meer belang geworden dan vroeger en oefenen daardoor invloed uit op het bedrag van de gemiddelde leensom in op-waartsche ricirting.

Beide factoren, minder leeningen en lagere leensommen, deden het uit-geleend bedrag aanzienlijk slinken. Op J a v a en Madoera werd in 1931 twee derden, in 1932 nog slechts één derde uitgeleend van het bedrag van 1930; in de Buitengewesten zijn cle overeenkomstige cijfers 74 en 40 % . Tegelijkertijd werd getracht vàn de u i t s t a a n d e vorderingen zooveel mogelijk binnen te krijgen, zoodat aanzienlijk meer werd afgelost dan uitgeleend, namelijk bijna 8 millioen gulden meer dan in 1931 en ruim 10|- millioen meer in 1932 op J a v a en Madoera en 2 millioen respectievelijk 2f millioen meer in de Buitengewesten.

H e t u i t s t a a n d bedrag der b a n k e n beliep einde 1932 op J a v a en Madoera nog slechts 69 %, in de Buitengewesten 64 % van d a t van einde 1928. Van dit uit-s t a a n d e bedrag ad f 29 755 000 reuit-spectievelijk f 8 926 000 wauit-s f 12 738 000 reuit-s- res-pectievelijk f 2 450 000 achterstallig. E e n groot deel hiervan is vlottende achter-stand, cl.w.z. wordt voortdurend afbetaald en door opnieuw ontstanen achterstand vervangen; een ander deel zal slechts l a n g z a a m binnenkomen en soms eerst na jaren geheel afgelost zijn, is dus wel in belangrijke m a t e „ b e v r o r e n " , doch k o m t binnen, indien het moet. H e t kleinste deel — zeker wel eenige milhoenen be-dragende — zal moeten worden afgeschreven. Daarbij komt, dat de sterke in-krimping van h e t bedrijf de meeste banken in 1933 m e t verlies zal doen werken, welk verlies voor dat jaar op i à 1 millioen gulden wordt geschat. Deze t e

ver-182 OU ECONOMISCHE TOESTAND.

w a c h t e n afschrijvingen en bedrijfsverliezen k u n n e n echter bij de meeste banken uit de in vorige jaren gevormde reserves worden bestreden. De gezamenlijke volkscredietbanken beschikken over een zuiver vermogen van 19 millioen gulden, een bedrag, nog grooter dan zelfs de totale achterstand van r u i m 15 millioen.

Voor die banken, wier vermogen niet m o c h t toereiken, is de Centrale Kas m e t h a a r kapitaal van 4 millioen garant.

H e t „ b e v r o r e n " zijn van een deel van de achterstallige vorderingen is voor de liquiditeit van h e t bedrijf niet bedenkelijk, aangezien door de inkrimping der uitleening vele middelen zijn vrijgekomen. M e t het oog daarop is de door de banken op deposito's m e t een jaar opzegging vergoede rente m e t ingang van 1 J a n u a r i 1933 v a n 5 op 4 % gereduceerd en is aan beleggers de gelegenheid gegeven om die deposito's voorloopig zonder inachtneming van een opzeggings-termijn terstond terug te n e m e n . Desondanks was einde 1932 door de volks-credietbanken nog 26,6 millioen bij cle Centrale Kas geconcentreerd en 9,6 millioen aan effecten als belegging van de zuivere vermogens bij deze instelling in open

H e t „ b e v r o r e n " zijn van een deel van de achterstallige vorderingen is voor de liquiditeit van h e t bedrijf niet bedenkelijk, aangezien door de inkrimping der uitleening vele middelen zijn vrijgekomen. M e t het oog daarop is de door de banken op deposito's m e t een jaar opzegging vergoede rente m e t ingang van 1 J a n u a r i 1933 v a n 5 op 4 % gereduceerd en is aan beleggers de gelegenheid gegeven om die deposito's voorloopig zonder inachtneming van een opzeggings-termijn terstond terug te n e m e n . Desondanks was einde 1932 door de volks-credietbanken nog 26,6 millioen bij cle Centrale Kas geconcentreerd en 9,6 millioen aan effecten als belegging van de zuivere vermogens bij deze instelling in open

In document H H H IH IJ^HHHHHHHHHMHHHHHBHiV (pagina 179-196)