• No results found

5. Discussie en conclusie

5.2 Beperkingen van het onderzoek en aanbevelingen voor toekomstig onderzoek

Met dit onderzoek is tegemoet gekomen aan een belangrijke leemte in de onderzoeksliteratuur betreffende pedagogische samenwerking. Echter kent het onderzoek ook verschillende tekortkomingen die in deze paragraaf nader zullen worden toegelicht.

Ten eerste zijn de uitkomsten op basis van de huidige onderzoekspopulatie in zeer beperkte mate te generaliseren. Het aantal respondenten is immers beperkt en er is bijvoorbeeld een beperkt aantal mannen in de steekproef (N = 3). Daarbij komt dat het een selectie betreft van openbare scholen in met name landelijk gebied. Hierdoor zijn de resultaten uit dit onderzoek niet representatief voor scholen in stedelijk gebied en voor scholen met een specifieke godsdienstige, levensbeschouwelijke dan wel pedagogische stroming. Het is goed mogelijk dat het streven naar gemeenschappelijke doelen sterker naar voren komt doordat er in het openbaar onderwijs een grotere diversiteit aanwezig is. Hierdoor kan een sterkere behoefte bestaan naar gemeenschappelijkheid bij ouders en school.

Ten tweede is de onderzoeksperiode niet ideaal geweest voor met name het afnemen van de vragenlijst. De data zijn verzameld vlak voor de zomervakantie, een periode die door leerkrachten als hectisch wordt ervaren, wat mogelijk heeft bijgedragen aan een grotere non-

respons (nu ongeveer 40% respons). Op het laatste moment is er één school toegevoegd aan

de populatie. Omdat hier echter slechts een vragenlijst is ingevuld had de toevoeging van deze school geen meerwaarde.

Dat de vragenlijst ook zorgvuldiger ingevuld kon worden blijkt ook uit het aanzienlijk aantal open gelaten vragen alsmede het feit dat slechts twee participanten de moeite hebben genomen om opmerkingen te plaatsen.

De derde belangrijke belemmering is het gegeven dat theoretische begrippen in de interviews, hoofdzakelijk in de interviews met de leerkrachten, vaak door elkaar heen werden gebruikt. In zowel de interviews met de schoolleiders als de vragenlijsten heeft de onderzoeker de verschillen tussen begrippen extra benadrukt. Daarnaast zijn sommige thema’s met name in de interviews met de leerkrachten minder besproken.

Als vierde waren leerkrachten niet gerust op de eigen anonimiteit. Ondanks de nadrukkelijke benoeming dat het onderzoek de anonimiteit van de leerkrachten waarborgt, gaven leerkrachten aan dat zij bang waren niet meer anoniem te zijn en dat ze om die reden de vragenlijst niet volledig hebben ingevuld. Wellicht zou dit gegeven ook een deel van de non- respons verklaren.

samenwerking in kaart te brengen, is het instrumentarium zelf ontworpen. Om de kwaliteit van de schalen die zijn gebruikt in de vragenlijst op waarde te kunnen schatten is de interne consistentie berekend. Ook hebben de schoolleiders en leerkrachten extra gelegenheid kregen om verschillende resultaten uit de interviews tussentijds in te zien. Hierdoor is de invloed van de interpretatie van de onderzoeker ook beperkt. Toch zijn er veel verbeterpunten te noemen op dit vlak. Hiermee komen we dan direct bij één van de eerste belangrijke aanbevelingen voor vervolgonderzoek.

Het is belangrijk dat het instrumentarium voor het in kaart brengen van pedagogische samenwerking wordt gestandaardiseerd alsmede verder ontwikkeld. De vele onderzoeken naar ouderbetrokkenheid en educatieve samenwerking in bredere zin waren immers moeilijk vergelijkbaar omdat voor verschillende onderzoeken steeds opnieuw instrumentarium werd ontwikkeld (Bakker et al., 2013). Daarbij werd vastgesteld dat veel van deze onderzoeken van kleine en kwalitatieve aard waren. Hetzelfde probleem zou kunnen ontstaan voor het onderzoek naar pedagogische samenwerking.

Om het instrumentarium van dit onderzoek te verbeteren is het met name belangrijk om bepaalde thematiek in de toekomst te betrekken in het instrumentarium. Voorbeelden van thema’s zijn: internaliserend gedrag, leerproblemen, hoogbegaafdheid en culturele diversiteit. Ook zijn in het huidige instrumentarium bepaalde thema’s meer en andere minder aan bod gekomen. Sommige thema’s waren ook moeilijk te meten met één van beide instrumenten (vragenlijst of interview). Indien verschillende thema’s in één instrument zouden worden bevraagd zou dit het vergelijken van de gegevens makkelijker maken.

Ten tweede is het goed om onderzoek bij een populatie te doen die groter en meer

divers is. Dit levert meer data op waardoor huidige, alsmede nieuwe onderzoeksvragen, beter

beantwoord kunnen worden. Zo bleek uit dit onderzoek dat veel significante correlaties zwak tot matig waren. Daarnaast kan hiermee, op basis van een confirmatieve factoranalyse (CFA) en de item respons theorie, de kwaliteit van de vragenlijst worden vastgelegd (Sijtsma, 2009). Het laatste voordeel is dat bij een grotere onderzoekspopulatie ook andere analysetechnieken gebruikt kunnen worden.

Ten derde kan het instrumentarium verbeterd worden door verschillende begrippen beter te

operationaliseren. Sommige begrippen zoals loyaliteit, de houding en verwachtingen zijn

amper geoperationaliseerd en met een zeer beperkt aantal items gemeten. In de interviews kwam ook naar voren dat begrippen als gelijkwaardigheid en laagdrempeligheid zowel positieve als negatieve betekenissen kon hebben. De werkelijke betekenis van de begrippen kunnen hier consequenter worden nagevraagd. Door de begrippen beter te operationaliseren kunnen ook consistentere schalen worden gecreëerd.

Tot slot was in het theoretisch kader te zien dat het perspectief van de leerkracht en de schoolleider slechts een deel is van het totaal van factoren dat een rol speelt (Hoover-Dempsey

et al., 1995). In vervolgonderzoek zouden met name ouders sterker betrokken moeten worden. De gevolgen die intensievere samenwerking tussen ouders en leerkracht voor het kind kan betekenen, dienen ook gemonitord te worden. Omdat hier voorheen hoofdzakelijk naar positieve effecten werd gekeken, dient er intensiever naar negatieve effecten gekeken te worden (Baeyens, 2010).