• No results found

Hoofdstuk 5: Vergelijking van de representaties

5.6. Beleveniseconomie en de verbeelding van de Efteling

In het verleden koos de Efteling er doorgaans voor om attracties die niet-Europese culturen representeren in een passieve attractievorm te gieten. Hierdoor vallen de attracties met Afrikaanse cultuurrepresentaties veelal in het segment van amusement en de attracties met een Midden-Oosten symboliek in het segment van esthetiek. De Nederlandse representerende attracties vallen in meerdere spectra, maar dikwijls bieden zij een lerende of ontsnappende belevenis. Hierbij moet worden opgemerkt dat de laatstgenoemde attracties voorzien zijn van een pre-show, die gericht is op het overbrengen van een verhaal. Dit vergroot het educatieve aspect van de attractie en maakt het voor de bezoeker gemakkelijker om het verloop van zowel de attractie als de beelden te kunnen doorgronden.

Daar moet echter bij worden vermeld dat het spectrum waarin de attractie zich bevindt, in belangrijke mate afhankelijk is van andere factoren dan de gekozen cultuurrepresentatie. Een voorbeeld is de voor een attractie gekozen doelgroep. Hover stelt in haar werk dat de Efteling ''maar één doel voor oog [heeft], namelijk grote en kleine mensen vrolijk maken.”383 De Efteling wil een breed publiek aantrekken, bestaande uit kinderen, jongeren én volwassenen: “Een dagje Efteling is ook voor een volwassene met al zijn nuchterheid en zijn nieuwsgierigheid naar het ‘hoe’ van achter-de-schermen [wat leidt tot] één aaneenschakeling van verwondering en bewondering".384 Daarom is de doelgroep een essentiële reden om

attracties te verdelen over de verschillende categorieën van het spectrum. Zo behoren de Afrikaanse attracties tot het segment van amusement, omdat zij erop gericht zijn gezinnen met jonge kinderen aan te trekken. De Oosterse attracties lijken geen specifieke doelgroep aan te willen trekken, maar zijn juist voor iedereen toegankelijk. Dit zou verklaren waarom deze attracties het esthetische benadrukken; iedereen wordt geënthousiasmeerd door iets moois,

382 Binnenland NOS, ‘Discussie over ‘racistisch karakter’ van attracties in de Efteling’ in: NOS (04-07-2016) via

http://nos.nl/artikel/2115431-discussie-over-racistisch-karakter-van-attracties-in-de-efteling.html, laatst geraadpleegd op 29-08-2017.

383 Monique E.J. Hover, De Efteling als ‘Verteller’ van Sprookjes (Tilburg University, Tilburg 2013) 150. 384 Ibidem, 149.

119 betoverends of exotisch. De meer actieve Nederlandse attracties zijn erop uit tieners en jongeren te enthousiasmeren en hen een ontsnappende belevenis aan te bieden. Daarnaast was er voor deze attracties meer budget beschikbaar, waardoor verhaallijnen meer uitgewerkt konden worden. Ook de Fata Morgana en de Vogel Rok hadden een budget waarvan de grootte overeenkomstig was met de Nederlandse attracties. Toch is er daar niet voor gekozen het verhaal gedetailleerder uit te werken. Zij berusten vooral op beelden en sfeer. Een reden voor deze keuze zou te maken kunnen hebben met de tijd waarin de attracties zijn gebouwd.385 De doelgroep en de beschikbare financiën zijn dus twee cruciale factoren voor de keuze in type belevenis. De Efteling baseert deze keuze echter op meer omstandigheden. Ook de visie van het bestuur, de koers voor de toekomst, het attractietype en manier waarop een attractie binnen het overkoepelende narratief van de Efteling past, beïnvloeden het uiteindelijke in- en exterieur van een attractie. Desondanks heeft het er sterk van weg dat de Efteling cultuurrepresentaties gebruikt om een bepaalde belevenis van de bezoeker te genereren.

Tussen alle besproken attracties bestaan overeenkomsten, maar een opvallend verschijnsel is het prikkelen van de zintuigen. Een voorbeeld hiervan is het bespelen van het gehoor door het gebruik van muziek; zelfs bij de Vliegende Fakir wordt door het fluitspel een verwijzing gemaakt naar het Midden-Oosten. Een ander zintuig dat terugkerend geprikkeld wordt is dat van reuk. Zo gebruikt de Fata Morgana wierook om de indruk te wekken dat bezoekers zich daadwerkelijk in het Midden-Oosten bevinden. De Efteling benadrukt deze aspecten om de bezoeker continu te verwonderen en zich positief te laten voelen.386 Zo tracht de Efteling elke

bezoeker een onvergetelijke en mooie ervaring te geven.

Een ander element is het gebruik van merchandise om de herinnering aan een attractie te versterken en de bezoeker te motiveren de Efteling vaker te bezoeken. Op deze wijze wordt ook de herinnering aan het tweede narratief – elke attractie heeft een eigen verhaal, thema of sprookjes – bekrachtigd.387 Dit uitgangspunt is te herleiden uit de theorie van Pine en Gilmore.388 De merchandisekraam van Baron 1898 en de souvenirwinkel en kraampjes van de Fata Morgana illustreren dit. Opvallend is de keuze van de Efteling om in de merchandise van Carnaval Festival alleen de twee hoofdpersonages van Jokie en Jet te gebruiken. Hierdoor

385 Ibidem, 24-25.

386 Ibidem, 150.

387 Carnaval Festival en Monsieur Cannibale berusten niet op een sprookje of mythe, maar juist op een thema. 388 B. Joseph Pine II en James H. Gilmore, The Experience Economy (Harvard Business School Press, Boston

120 komen geen cultuurrepresentaties terug in de merchandise van de attractie.

Merchandise lijkt explicieter gebruikt te worden bij de attracties waar een duidelijk thematisering bij hoort, om zo de herkenbaarheid te vergroten. Wederom dienen Baron 1898 en de Fata Morgana als voorbeeld. Deze attracties hebben elk een eigen ‘stijl’ in combinatie met producten die doorgaans verwijzen naar het verhaal en de thematiek die in de attractie wordt aangesneden. De ‘eigenheid’ en uniekheid van het park en de afzonderlijke attractie komen naar voren in de merchandise. Bovendien wordt de belevenis versterkt door aangepaste horecapunten, zoals het restaurant Mr. Bongo bij Monsieur Cannibale en de slushpuppiekraam bij de Vliegende Hollander. Op deze wijze wordt het verhaal dat bedacht is door de Efteling benadrukt door een tastbare herinnering en levert het voor het park, financiële voordelen op.

Het eerste narratief, te weten de Efteling als multimediaal sprookjespark, is dit narratief op zoveel verschillende manieren in het park verwerkt dat het in meerdere herinneringen, en dus langer, vastgelegd wordt. Zo is het park grotendeels in eenzelfde sprookjesstijl vormgegeven en worden op talloze locaties uiteenlopende producten met het Eftelinglogo verkocht. Dit onderschrijft opnieuw het principe van de beleveniseconomie dat het pretpark als cultuuruiting koopwaar wordt. Het effect is amusement en ontspanning bij de bezoeker. Kortom: het uitgangsprincipe van de beleveniseconomie wordt door het gehele park bevestigd.

Conclusie

Er mag dus geconcludeerd worden dat de Efteling uiteenlopend omgaat met de diversiteit in haar attracties. Grote verschillen zijn te ontwaren in de keuzes die bij de cultuurrepresentaties zijn gemaakt, de spectra waar de attracties in vallen en de manier waarop het achterliggende verhaal, sprookje of thema naar voren komt. Wat alle attracties echter met elkaar gemeen hebben is de (sprookjes-)marketingstrategie van de Efteling. Hoewel deze strategie door de jaren heen verschillend is uitgevoerd, dienen alle verhalen en sprookjes van de attracties het doel om het publiek te vermaken en bezoekers te laten (terug)komen. Dit doel wordt tevens vertaald in de manier waarop de Efteling inspeelt op de verwachtingsverwachtingen, gebruik maakt van de beleveniseconomie en omgaat met merchandise en horeca. Deze elementen tezamen vormen wellicht de sleutel tot het succes van de Efteling.

121

Conclusie

“Op welke wijze worden de Afrikaanse, Oosterse en de Nederlandse cultuur door middel van beelden en ‘storytelling’ sinds 1952 gerepresenteerd in het pretpark de Efteling om de belevenis van de bezoeker te versterken?”

In elke attractie binnen de Efteling zijn twee narratieve verhaallijnen ontwikkeld om aan te sluiten bij de belevenis van de bezoekers: enerzijds is het een sprookjespark en anderzijds heeft elke afzonderlijke attractie een (sprookjes)verhaal.389 Beeldvorming en storytelling blijken niet alleen van cruciaal belang om deze twee verhaallijnen te realiseren, maar ook om zo elke bezoeker een aparte en geheel eigen belevenis te geven.390 De Efteling speelt continu met de verwachtingsverwachting van de bezoeker, bijvoorbeeld door met sommige overdekte attracties een passieve onderdompeling te creëren en met andere snellere attracties – zoals achtbanen – juist een ontsnapping aan het ‘echte’ leven te bieden. Tegelijkertijd ontleend de Efteling beelden en verhalen van andere culturen, zoals het implementeren van kenmerkende elementen uit Marokko in de Fata Morgana. Het gehele park strookt met het idee van neobarok, waarbij de bezoeker verdwaalt in de oneindige opties berustend op virtuositeit en spektakel.

Uit dit onderzoekt blijkt dat de Efteling gebruik maakt van beeldvorming met stereotiepe kenmerken, bijvoorbeeld bij de aankleding van ruimtes en de verbeelding van de cultuur en haar inwoners. Meer specifiek generaliseert de Efteling de manier waarop de niet-Europese culturen afgebeeld worden.391 Voorts passen de representaties van de niet-Europese culturen aan de passieve kant van het belevenisspectrum; de 'niet-Europese' attracties richten zich op het ‘amusement’-, en ‘esthetische’-aspect. Deze beeldvorming staat in contrast met de attracties die de Nederlandse cultuur representeren, omdat deze attracties zich juist bevinden aan de actieve zijde van het spectrum van de beleveniseconomie; zij richten zich op het ‘lerende’-, en het ‘ontsnappende’-aspect. De keuze voor het type attractie speelt hierin een belangrijke rol.392 Zo is een achtbaan gericht op ‘actieve’ participatie en de dark ride juist gefocust op passieve participatie.

389 Monique E.J. Hover, De Efteling als ‘Verteller’ van Sprookjes (Tilburg University, Tilburg 2013) 150. 390 Rudi Laermans, Communicatie zonder Mensen. Een systeemtheoretische inleiding in de sociologie (Boom,

Amsterdam 1999) 236.

391 Redactie Looopings, ‘Monsieur Cannibale in de Efteling is goed voorbeeld van racisme’ in: Looopings (07-

12-2016) via http://www.looopings.nl/weblog/3179/Monsieur-Cannibale-in-de-Efteling-is-goed-voorbeeld-van- racisme.html, laatst geraadpleegd op 29-08-2017.

392 Ook andere elementen zijn belangrijk, zoals de koers die het park op wilt, de doelgroep die ze willen

aanspreken, het beschikbare budget en hoe het sprookje aansluit bij het narratief dat de Efteling wilt verkondigen.

122 Zowel de beeldvorming over de Nederlandse cultuur als de beeldvorming over niet-Europese culturen heeft een link naar het verleden. De bestemmingscultuurtheorie van Kirshenblatt- Gimblett sluit dus aan bij de geanalyseerde attracties. Verschillend is dat er geen expliciete storytelling bij de 'niet-Europese' attracties is, terwijl dit bij de 'Nederlandse' attracties juist wel het geval is. Tevens worden karakters uit verhalen verbeeld of uitvergroot, met als doel de belevenis van bezoekers te versterken en ze te enthousiasmeren. Dit leidt echter wel tot voornoemde stereotypering, waarbij de Efteling geen achtergrondinformatie geeft noch nuanceert. Een satirisch artikel over de Efteling, dat verschenen is medio 2016, noemt dit ook. Op een ironische wijze wordt opgemerkt dat de Efteling zelf kan bepalen aan welke zaken zij geld uitgeeft:

“Niet-witte kinderen zijn voor Efteling helaas niet belangrijk genoeg om geld aan uit te geven. Ze reduceren ze liever tot stereotyperingen want daar verdienen ze geld mee.”393

Hoewel het een satirische opmerking is, wordt (eigenlijk) de kern van het probleem benoemd. De Efteling gebruikt stereotypering van zowel de Afrikaanse als de Oosterse cultuur, maar verbloemt dit door ‘sprookjes te verbeelden’. Ook bij de 'Nederlandse' attracties vindt stereotypering plaats door de hoofdpersonen op een kenmerkende wijze te presenteren door de nadruk te leggen op (blanke) mannen. Het lijkt erop dat de Efteling, door het gebruik van stereotypering van zowel de Afrikaanse als Oosterse cultuur, gebruik heeft gemaakt van beeldvorming gebaseerd op het koloniale verleden en de invloeden van het postkolonialisme en oriëntalisme heeft genegeerd. In plaats daarvan worden de stereotiepe kenmerken verhuld door deze als sprookjes te presenteren.

Het verschil is echter dat bij de ‘Nederlandse’ attracties sprake is van een expliciet verhaal, dat ook naar voren komt in een historische context die aan de attractie wordt toegekend. Hierdoor kiest de Efteling er voor de stereotypering in een ander spectrum van de beleveniseconomie te plaatsen en zo ook de perceptie van de bezoeker te veranderen. Desondanks bepaalt de bezoeker zelf, in lijn met de theorie van Luhmann en het beleid van de Efteling, wat de invulling van de attractie is op basis van eigen denkkaders.394 De slotsom van de wens van de Efteling komt overeen met de conclusie van Luhmann: de eigen interpretatie van de bezoeker is leidraad voor

393 Spartacus, ‘Zucht. Ook al racistisch: de Efteling’ in: Geenstijl.nl via

http://www.geenstijl.nl/mt/archieven/2016/07/het_droomvluchteffect.html, laatst geraadpleegd op 29-08-2017.

394 Rudi Laermans, Communicatie zonder Mensen. Een systeemtheoretische inleiding in de sociologie (Boom,

Amsterdam 1999) 162; Monique E.J. Hover, De Efteling als ‘Verteller’ van Sprookjes (Tilburg University, Tilburg 2013) 150.

123 de ervaring. Andersom worden deze denkkaders gestuurd door de verwachtingsverwachting van de bezoeker die weer ingevuld worden door de keuzes die de Efteling maakt.

Alles overziend kan dus gesteld worden dat middels de aangewende theorieën en methodes inzicht verkregen kan worden in de wijze waarop de Efteling beelden en verhalen gebruikt om de belevenis van de bezoeker te versterken. Hierbij speelt het park in op de verwachtingen van haar bezoeker, door te handelen in lijn of in strijd met hetgeen zij van die verwachtingen verwacht. Tegelijkertijd geeft de analyse berustend op de aangewende theorieën en methode inzage in de historische ontwikkeling van het selectieproces van nieuwe attracties en de koers van het park.

Discussie en vervolgonderzoek

Op een tweetal punten zou dit onderzoek mogelijkerwijs aangevuld kunnen worden. Allereerst is onduidelijk welke verschillende opties het bestuur van de Efteling had bij de selectie van 'nieuwe' attracties. Deze besluitstukken liggen in het archief van de Efteling in Kaatsheuvel, dat niet voor het publiek toegankelijk is. Derhalve is dit onderzoek gebaseerd op werken van mensen die wel toegang hebben verkregen tot dit archief. Het is dus mogelijk dat bepaalde, voor dit onderzoek relevante, informatie gemist is. Tegelijkertijd is dit een onderzoek dat ‘onafhankelijk’ van de Efteling is uitgevoerd, waardoor er anders naar het materiaal gekeken wordt.

Ten tweede heeft dit onderzoek het perspectief van de Eftelingbezoekers buiten beschouwing gelaten. Voor aanvullend onderzoek zou het interessant kunnen zijn of de belevenis van de bezoekers correspondeert met de in dit onderzoek geanalyseerde bedoeling van het bestuur. Ook is het interessant om te kijken of dit perspectief door de jaren heen is veranderd, en welke factoren hier een rol hebben gespeeld. Zodoende kan er worden onderzocht hoe de attracties in het park passen in het tijdsbeeld van toen en nu. Dat aspect is hier achterwege gelaten, omdat hiervoor verschillende periodes in het verleden, verschillende doelgroepen en uiteenlopende andere factoren (wanneer bezocht, welke leeftijd etc.) onderzocht zouden moeten worden.

Daarom biedt dit onderzoek een scala aan mogelijkheden voor vervolgonderzoek. Noemenswaardig is om te onderzoeken of de principes zoals opgesteld door Ndalianis, Pine en Gilmore, Luhmann en Kirshenblatt-Gimblett ook toepasbaar zijn op andere (Nederlandse of buitenlandse) attractieparken en/of attracties, zoals Disneyland of Disneyworld. Ook dit park staat bekend om zijn overkoepelende narratief waarbinnen de verschillende attracties zijn

124 geplaatst. Disneyworld diende om die reden als inspiratiebron voor de Efteling en derhalve is het interessant om te onderzoeken of er wellicht sprake is van overlap in cultuurrepresentaties.

Eveneens zou het attractiepark als cultuurvorm geanalyseerd kunnen worden in verhouding tot verschillende nieuwe cultuurvormen, zoals de game-, of digitale cultuur. Hiermee is het mogelijk om te onderzoeken hoe nieuwe cultuurvormen inspelen op publieksbeleving en hoe consumenten daarop reageren.

Resumerend kan gesteld worden dat de Efteling gebruik maakt van beeldvorming en storytelling om bezoekers te enthousiasmeren in hun beleving. De reden voor het enthousiasme kan gevonden worden in de beleveniseconomie. De sprookjesachtige beelden waar de Efteling gebruik van maakt in haar attracties passen binnen het overkoepelende narratief van de Efteling als sprookjespark. Dat is tevens de reden dat zij door middel van op het verleden gebaseerde stereotiepe beelden kan afwijken of juist kan inspelen op representaties van andere culturen en de Nederlandse cultuur. Juist deze verbeelding in de Efteling lijkt bezoekers aan te spreken en ervoor te zorgen dat ze terugkomen, oftewel: dit narratief lijkt de belevenis van de bezoeker te versterken. Zodoende kan geconcludeerd worden dat de Efteling, naast het grootste en oudste attractiepark in Nederland, ook het meest ‘kleurrijk’ is in het gebruik van beelden en verhalen – in sommige gevallen gebaseerd op reeds bestaande culturen – om haar bezoekers te enthousiasmeren. De bezoekers engageren zich met de verbeelding van de Efteling.

125

Bibliografie

Boeken en artikelen

Alter, J., Amusement Parks: Roller Coasters, Ferris Wheels and Cotton Candy. A First Book (Franklin Watts, New York 1997).

Andeweg, A., De Vliegende Hollander en Terneuzen; Van internationaal symbool tot lokale legende (De Ruiter, Vlissingen 2015).

Arnoldussen, P. & H. Olink, Twee broers, drie levens: Henri en Anton Pieck (Lubberhuizen, Amsterdam 2008).

Assendelft de Coningh, R. van, ‘Marketing a theme park: Efteling’ in: Journal of Vacation Marketing v1 n2 (1995).

Beach, R., ‘Methods for Analyzing Media Representations’ in: CI5472 Teaching, Film, Television and Media (2017).

Bijl, M., en A. Pieck, Sprookjes van de Efteling (Tilburg 1974).

Bordwell, D., en K. Thompson, Film Art: An Introduction (McGraw-Hill, New York 1999). Caves, R., Creative Industries: Contracts between Arts and Commerce (Harvard University

Press, 2001).

Diepstraten, H. vanden, De Efteling, Kroniek van een Sprookje 1952-2002 (Tirion Uitgevers, Baarn 2004).

Eecke, C. van, Pandaemonium. Ken Russell’s Artist Biographies as Baroque Performance (Maastricht 2015).

Efteling bestuur, Terugkoppeling Raad der Wijzen – Wijzneuzen (16-02-2015). Efteling Redactie, Karakterbijbel (Kaatsheuvel 2010).

Efteling Redactie, ‘Zijn we d’r al?’ 60 jaar in woord en beeld (Van Holkema & Warendorf, Houten 2015).

Eysselsteijn, B. van, & H. Vogelsang, Anton Pieck: zijn leven, zijn werk (Zuid-Hollandsche Uitgevers Maatschappij, Baarn 1976).

Gebhardt, A., Holland flowering: how the Dutch flower industry conquered the world (Amsterdam University Press, Amsterdam 2014).

Hover, M.E.J., De Efteling als ‘Verteller’ van Sprookjes (Tilburg University, Tilburg 2013). Kirshenblatt-Gimblett, B., Destination Culture: Tourism, Museums, and Heritage (University

of California Press 1998).

Komter, A., ‘Patterns of giving and receiving’ in: Social solidarity and the gift (Cambridge University Press 2005).

126 Koppelmans, K., De Vliegende Hollander: Hoe een sage tot leven kwam… (Efteling,

Kaatsheuvel 2008).

Laermans, R., Communicatie zonder Mensen. Een systeemtheoretische inleiding in de sociologie (Boom, Amsterdam 1999).

Lewis, D. en D. Bridger, De nieuwe consument. Wat mensen kopen en waarom in de nieuwe economie (Amsterdam, Forum 2001).

Luhmann, N., Soziale Systeme (Auflage 1984; Suhrkamp 2001).

Luhmann, N., ‘The Paradox of Decision Making’ in: Niklas Luhmann and Organization Studies (Liber & Copenhagen Business School Press, Kopenhagen 2005).

MacKenzie, J., Orientalism; History, Theory and the Arts (Manchester 1995). Mirzoeff, N. ed, The Visual Culture Reader (Routledge, New York 1998).

Mirzoeff, N., ‘Decolonizing Visions’ in: Nicholas Mirzoeff ed, The Visual Culture Reader (Routledge, New York 1998).

Mirzoeff, N., ‘Inventing the West’ in: Nicholas Mirzoeff ed, The Visual Culture Reader (Routledge, New York 1998).

Mirzoeff, N., ‘Imperial Transcultures: Kongo to Congo’ in: Nicholas Mirzoeff ed, The Visual Culture Reader (Routledge, New York 1998).

Mitchell, W.J.T., Picture Theory: Essays on Verbal and Visual Representation (Chicago Press, Chicago 1994).

Naus, R., De Vliegende Hollander; biografie van een spookschip (Bariet, ’s-Hertogenbosch 2005).

Oest, R.D. van, H.J. van Heerde, M.G. Dekimpe, ‘Return on Roller Coasters: A Model to Guide Investments in Theme Park Attractions’ in: Marketing Science v29 n4 (2010).

Pieck, A.F. & W.C.A. Verhagen, Anton Pieck 85: een wonderlijk fenomeen (Van Holkema & Warendorf, Bussum 1980).

Pieck, A.F. & F.F.X.M.D. Thomas, Droom in de Delta: het sprookje der lage landen in woord en beeld (Zuid-Hollandsche U.M., Den Haag 1974).

Pine, B.J. II en J.H. Gilmore, The Experience Economy (Harvard Business School Press, Boston 1999).

Pine, B.J. II en J. H. Gilmore, ‘Welcome to the Experience Economy’ in: Harvard Business Review (01-07-1998).

Rogoff, I., ‘Studying Visual Culture’ in: Nicholas Mirzoeff ed, The Visual Culture Reader (Routledge, New York 1998).

127 Seidl, D. en K.H. Becker, Niklas Luhmann and Organization Studies (Liber & Copenhagen

Business School Press, Kopenhagen 2005).

Sonneville, A., Mam, een duppie voor de kip? (Efteling, Tilburg 1992). Sparla, T., Het Sprookjesboek van de Efteling (Tilburg 1967).

Stewart, S., ‘Objects of Desire. Part I: The Souvenir’ in: On Longing: Narratives of the Miniature, the Gigantic, the Souvenir, the Collection (Duke University Press 1993). Sundbo, J. en F. Sërensen, Handbook on the Experience Economy (Edward Elgar Pub, London

2013).

Thompson, K., Storytelling in the New Hollywood: Understanding Classical Narrative