• No results found

Hoofdstuk 2 De West-Afrikaanse en de Centraal Mediterrane migratieroutes in kaart gebracht

2.3 De Centraal-Mediterrane route

2.3.1 Beknopte migratiehistorie van de Centraal-Mediterrane migratieroute

Uit de voorgaande paragraaf blijkt dus dat de aanhoudende migratiestroom vanuit de kustgebieden van Noord- Afrika naar Europa onder andere verklaard kan worden doordat het aantal migranten uit de Sub-Sahara regio sterk toeneemt. Om te kunnen onderzoeken hoe deze toename van sub-Sahara migranten te verklaren valt is het van belang om eerst te onderzoeken hoe deze migratiestroming zich historisch gezien heeft ontwikkeld. Ten tweede is het belangrijk om specifieker op de rol die Libië speelt binnen deze ontwikkeling in te gaan. In

104 Frontex, ‘FRAN Risk Analysis Q3 2015’, geraadpleegd op 19 januari 2016. 105 Frontex, ‘FRAN Risk Analysis Q3 2015’, geraadpleegd op 13 januari 2016. 106 Frontex, ‘FRAN Risk Analysis Q3 2014’, geraadpleegd op 29 april 2015. 107 Ibidem, geraadpleegd op 29 april 2015.

deze paragraaf zal ik daarom als eerste de historische ontwikkeling van sub-Sahara Afrikanen naar Noord- Afrika en Europa samenvatten. Daarnaast zal ik als tweede de rol die Libië in deze toename heeft gespeeld uiteenzetten.

Migratie tussen de Sub-Sahara regio, Noord-Afrika en richting Europa is geen recent of nieuw fenomeen. Er is altijd migratie geweest aan beide kanten van de Sahara in de vorm van handel of

personenverkeer. Toch kan er gesteld worden dat economische migratie na 1950 substantieel is toegenomen rondom het Sahara gebied.108 In het artikel ‘Mediterrean Migration futures: Patterns, drivers and scenarios’

stelt Hein de Haas dat tussen 1950 en 2010 de aard en het karakter van de migratie in, vanuit en naar het Mediterrane gebied fundamenteel is veranderd. Om deze veranderingen te kunnen onderzoeken stelt De Haas dat er, gebaseerd op verschillende keerpunten in de globale en regionale politieke-economie, vier fases te onderscheiden vallen in de naoorlogse Mediterrane migratiepatronen. De Haas maakt in zijn artikel onderscheid tussen Noord-Mediterrane landen (landen ten noorden van de Mediterrane Zee) en Zuid-

Mediterrane landen (ook wel de Maghreblanden genoemd, namelijk Marokko, Tunesië, Libië en Algerije).109

De eerste fases, tussen 1948 en 1963, wordt gekarakteriseerd door naoorlogse reconstructie, snelle economische groei en een toenemende arbeidsvraag in Noord- en West-Europa. De toenemende vraag naar laaggeschoolde arbeidsmigranten werd in deze fase voornamelijk opgevuld met migranten uit Portugal, Spanje, Italië, voormalig Joegoslavië en Griekenland. Deze arbeidsmigranten vestigden zich voornamelijk in West-Europese landen en waren voornamelijk werkzaam in de industrie en de (mijn) bouw. Hoewel een groot deel van de migratie spontaan ging, speelde herkomst- en aankomstlanden een actieve rol bij het selecteren en het werven van migranten.

De tweede fase, tussen 1963 en 1973, was de zogenaamde Zuid-Mediterrane ‘gastarbeiders’ periode. Door een combinatie van economische groei, dalende bevolkingsgroei en democratische transitie in deze landen daalde het aantal migranten dat vanuit Zuid-Europa richting Noord- en West-Europa vertrok

aanzienlijk. In reactie op het dalende aantal beschikbare arbeidsmigranten uit Zuid-Europa oriënteerde Noord- en West-Europese landen zich op Oost- en Zuid- Mediterrane landen om zo nieuwe arbeidsmigranten te werven, waarbij de arbeidsmigratie vanuit Turkije en vanuit Marokko. Algerije, Tunesië en Libië sterk toenam. Tevens werden de Zuid-Europese landen door de afgenomen emigratie en door de economische ontwikkeling steeds aantrekkelijker voor immigratie uit Noord-Afrika.

De oliecrisis in 1973, en de daarmee gepaard gaande politiek-economische verschuivingen, markeert de derde fase en kan gezien worden als een van de belangrijkste keerpunten op het gebied van Mediterrane migratie in het naoorlogse migratiepatroon. De oliecrisis was een wereldwijd opzettelijk gecreëerd tekort aan aardolie en werd veroorzaakt door een aantal politieke acties van de Arabische olieproducerende landen, gericht tegen het Westen. Hierdoor raakten veel Westerse landen in de diepste economische crisis sinds de Tweede Wereldoorlog verzeild. De slechte economische situatie betekende het einde van het werven van

108 Sara Hamood, ‘African Transit Migration through Libya and Europe: the Human Cost’, Forced Migration and Refugees Studies, nr 1 (2006), p. 17.

109 Hein de Haas, ‘Mediterranean migration futures: Patterns, drivers and scenarios’, Global Environmental Change, nr. 21 (2011), p. 61.

arbeidsmigranten en zorgde voor snel toenemende restrictieve maatregelen. In landen in de Golfregio en Libië hadden deze acties het tegenoverstelde effect van wat er in het Westen plaatsvond waardoor deze

olievermogende landen een sterke economische opleving doormaakten. De economische opleving had tot gevolg dat er ontwikkelingsprogramma’s werden opgezet die op hun beurt weer een enorme

aantrekkingsfactor waren voor het aantrekken van grote aantallen arbeidsmigranten.

De vierde fase start aan het begin van de jaren negentig. Na een periode die gedomineerd werd door relatieve stabiele arbeidsmigratie van Zuid-Mediterrane landen naar de olievermogende Golfstaten en Libië zorgde een aantal politieke oplevingen in de jaren negentig (onder andere de Golfoorlog, de uitbraak van de Algerijnse burgeroorlog en het VN embargo tegen Libië) voor het ontstaan van een aantal nieuwe Mediterrane migratietrends. Door deze politieke gebeurtenissen werd het aantrekken van migranten uit landen uit het Zuid- Mediterrane gebied veel moeilijker waardoor er migranten uit andere gebieden werden aangetrokken. Al snel bleek dat migranten uit het sub-Sahara Afrika gebied hier de plek van Zuid-Mediterrane migranten zouden gaan opvullen.110

Tevens was er in deze vierde fase nog een andere belangrijke ontwikkeling zichtbaar. Na een periode van relatieve achteruitgang van migratie naar Zuid-Europese landen ontstond er in de jaren negentig een herleving van de arbeidsmigratie uit Noord-Afrikaanse landen richting Zuid-Europa. Door een sterke

economische groei en de toenemende vraag naar arbeid in laagopgeleide sectoren groeide Spanje en Italië uit tot nieuwe bestemmingen voor arbeidsmigratie. Hierdoor trokken deze landen duizenden nieuwe

arbeidsmigranten vanuit Noord-Afrika aan. Doordat de vraag naar arbeid niet synchroon liep met de ontwikkeling van nieuwe beleidsvormen om arbeidsmigratie in goede banen te lijden, leidde dit tot een toename van het aantal irreguliere migranten. Als snel bleek dat de groei van het aantal arbeidsmigranten richting Italië en Spanje gepaard zou gaan met de intensivering van grenscontrole aan de Zuid-Europese grenzen.