• No results found

4b.20 Kernactiviteiten van het menselijk bestaan

In document De banaliteit van het goede (pagina 84-86)

Tekenend voor het menselijk bestaan vindt Arendt het begrip ‘nataliteit’. Dat houdt volgens haar in dat ieder mens de mogelijkheid heeft om iets nieuws te beginnen. Ze doelt daarmee op de menselijke eigenschap om te kunnen handelen. Naast het handelen onderscheidt zij arbeiden en werken. Deze drie activiteiten bestaan naast elkaar, er is geen hiërarchie.

Arendt vindt dat elk van de verschillende activiteiten van de mens ‘…haar eigen, door haar karakter bepaalde plaats in de wereld heeft’ (ibid.:79). Ze ziet arbeiden als het leven zelf en werken als zijn in de wereld. Het handelen staat voor pluraliteit en het politieke leven.

Arbeiden onderscheidt zich van werken en handelen omdat het een proces is zonder begin en einde. Arendt vergelijkt dit met het eindeloos herhalende kringloopproces in de natuur. Het arbeiden ligt daarom aan de basis voor het bestaan van de mens. Het kent groei maar ook verval, evenals het vermogen om opnieuw te beginnen. Arbeiden laat geen sporen achter. Het is daardoor ook een activiteit die weinig duur- zaamheid kent.

In de moderne wereld is volgens Arendt alles arbeid geworden. Hiermee bedoelt ze dat het de overheersende activiteit van de mens is geworden om middelen van bestaan te verkrijgen om zichzelf mee in stand te houden. Ze vindt dat de mens de wereld hierdoor verbruikt en dat de mens hierdoor niet in staat is een ‘duurzame wereld’ op te bouwen. De samenleving is hierdoor volgens haar een consumptie- maatschappij geworden.

Werken is wel tastbaar. Een product komt tot stand door mensenhanden. Wanneer het product af is, stopt het proces. Werken is een middel om tot een doel te komen. Werken is, in tegenstelling tot arbeiden, niet gericht op het in stand houden van zaken of op zelfbehoud. Het kenmerkende van de homo faber, de makende mens, is volgens Arendt dat deze ‘werktuigen en gereedschappen uit[vond] om er een wereld mee te bouwen en niet… om het levensproces van de mens te helpen verlichten’ (ibid.:149). Dit is voor Arendt een cruciaal onderscheid tussen werken en arbeiden. Helaas, zo schrijft Arendt, raakt werken in de moderne maatschappij verloren door- dat het verstrikt raakte in ‘de eindeloze keten van doel en middel’ (ibid.:152). Het gevolg is dat er niet meer over zingeving wordt nagedacht. Er wordt volgens haar in de moderne maatschappij niet meer nagedacht over de betekenis van zaken. An-

dere maatstaven worden belangrijker. Het gaat niet meer over het vervaardigen van zaken en het denken en waarnemen dat hiermee gepaard gaat. Het is volgens haar belangrijker geworden om in een eindeloze herhaling zaken te produceren, zonder na te denken of deze nog van belang zijn voor het zelfbehoud van de mens. De vraag of en wat iets kan bijdragen aan een duurzame wereld gaat volgens Arendt verloren. Het handelen is de derde activiteit die Arendt onderscheidt. Het kenmerkende aan het handelen is volgens Arendt dat het start met ‘initiatief nemen’ (ibid.:175). Er wordt een ‘begin’ (ibid.) gemaakt, waarbij het gaat om het ‘verrassend onverwachte’ (ibid). Arendt verwoordt dat als: ‘Het feit dat de mens in staat is tot handelen, bete- kent dat het onverwachte van hem kan worden verwacht, dat hij kan waarmaken wat in de hoogste mate onwaarschijnlijk is’ (ibid.:176).

Arendt laat zien dat handelen twee betekenissen heeft, te weten beginnen en voltooien. Dit zijn twee verschillende soorten handelingen. Arendt wijst erop dat handelen ontstaat tussen mensen en daarom is een handelend persoon niet alleen iemand die iets begint of doet maar ook iemand die iets ondergaat. Zij noemt dat ‘keerzijden’ (ibid.:188) van de medaille. Beginnen en voltooien zijn twee verschillende hande- lingen, maar ze horen wel bij elkaar. Dit heeft volgens haar te maken met het feit dat handelen over kan gaan in regeren of het in stand houden van iets. Dit is juist niet de bedoeling van de activiteit van het handelen. Handelen wordt gekenmerkt door ‘het onvoorspelbare van de uitkomst, de onomkeerbaarheid van het proces en anonimiteit van wie het aan de gang heeft gebracht’ (ibid.:218). Met de twee ver- schillende betekenissen wil ze laten zien dat wanneer iemand een actie op gang heeft gebracht, iemand anders er weer een re-actie op kan geven. Een actie vanuit han- delen blijft nooit op zich zelf staan als initiatief. Acties werken op elkaar in.

Tegelijkertijd vindt Arendt dat het spreken bij het handelen hoort omdat het hier- door mogelijk wordt dat iemand laat zien wie hij is. Hierdoor wordt het handelen ‘zinnig’. Volgens Arendt wordt in het handelen het ‘unieke persoonlijke zelf’ (ibid.:177) onthuld. Dit geldt echter niet voor ‘de verrichter van goede werken’ (ibid.:178). Deze moet anoniem blijven en kan zichzelf niet tonen.

Het zelfonthullende in het handelen leg ik nog iets nader uit, omdat het een ander karakter heeft dan wat er in het huidige denken onder wordt verstaan. Met het zelf- onthullende karakter bedoelt Arendt niet dat iemand zich laat voorstaan op wat hij zegt of doet. In de huidige politieke praktijk is dit juist wel van belang. Een politicus moet zich constant laten zien en horen, of liever gezegd: zich laten gelden, bij voor- keur in de media. In Arendts denken over zelfonthulling gaat het niet om het zich

doen gelden. Het gaat erom dat iemand zich in een relatie of in een netwerk van men-

selijke relaties laat zien. Volgens Arendt kan er anders geen relatie opgebouwd wor- den. In een relatie is het niet mogelijk om je te verschuilen. Een relatie is alleen mogelijk wanneer er moeite voor wordt gedaan. Dan ook wordt volgens Arendt de verscheidenheid van mensen zichtbaar.

Wel maakt Arendt dus een uitzondering voor mensen die het goede doen. Ze schrijft daarover het volgende: ‘Ofschoon niemand weet wie hij onthult wanneer hij zich in woord en daad kenbaar maakt, moet hij bereid zijn het risico van zelfonthulling te aanvaarden, en aan dit risico kan noch de verrichter van goede werken, die geen identiteit mag hebben en een volstrekte anonimiteit moet bewaren, noch de misda-

diger, die zich voor anderen moet verbergen, zich blootstellen. Beiden zijn vereen- zaamden, de een voor, de ander tegen alle mensen, bijgevolg blijven zij buitenstaan- ders met betrekking tot het intermenselijke verkeer en zijn zij, politiek gesproken, randfiguren die gewoonlijk slechts voor het voetlicht van de geschiedenis komen in tijden van corruptie, desintegratie en politiek bankroet’ (ibid.:178).

Zij bedoelt hiermee dat mensen die het goede doen, zich hierop niet kunnen laten voorstaan in de politieke gemeenschap. Het goede wordt gedaan omdat iemand dit vanuit een intrinsieke motivatie belangrijk vindt. Er wordt door iemand die het goede doet indirect bijgedragen aan de inrichting van de gemeenschap. Het gaat er niet om dat het goede wordt gedaan om zichzelf te laten zien in de gemeenschap. Dit doet juist afbreuk aan het goede en daarmee ook aan de gemeenschap.

Arendt geeft met haar beschrijving van het menselijke bestaan weer wat zij vindt van de huidige maatschappij. Het grootste probleem volgens haar is dat er geen ruimte meer lijkt te zijn voor het ‘beginnen’. Een begin staat voor het onverwachte en het onvoorspelbare. Zoals je van te voren niet weet hoe het leven verloopt, zo weet je ook niet hoe een begin uit zal pakken. Het probleem in onze maatschappij is juist dat het onvoorspelbare beheersbaar wordt geprobeerd te maken. Er wordt gewerkt met plannen die van begin tot eind worden uitgedacht en waarin het on- verwachte wordt uitgebannen. Hierdoor is er geen ruimte voor andere mogelijkhe- den. Er kan geen andere weg ingeslagen worden dan de weg die van tevoren is bedacht. Hierdoor wordt het begin een uitgemaakte zaak en gaat de nadruk op het in stand houden liggen. De mogelijkheid om iets niet in stand te houden is niet aan de orde volgens het plan dat van te voren is bedacht en uitgewerkt.

Het probleem is volgens Arendt dat uitwerken niet planmatig gedaan kan worden. Het werken aan, dus het middel om tot een doel te komen, kan niet omgedraaid wor- den. De omkering in onze maatschappij, waarin het doel belangrijker wordt dan het middel, voorziet in de behoefte van mensen om de wereld te beheersen en te regeren. En daarin moet het onvoorspelbare voorkomen worden.

Mieke Moor (2012) noemt het doelrationele denken van hedendaagse organisaties gewelddadig. Zij schrijft: ‘Het organisatiekundig discours [geeft] zich nauwelijks re- kenschap van de onmogelijkheid van wat ze belooft: een maakbare, planbare, stuur- bare wereld (ibid.:260).

De kritiek die Arendt geeft op de maatschappij is dat er niet meer actief deelgeno- men wordt aan de gemeenschap, omdat ook de gemeenschap het doelrationele den- ken heeft overgenomen. Daarin is geen plek voor handelende mensen.

In document De banaliteit van het goede (pagina 84-86)